Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 220206 kunstfout door niet tijdig over te gaan tot keizersnede

Hof Leeuwarden, 22-02-2006: Sinds zijn geboorte is [de zoon] ernstig (lichamelijk en geestelijk) gehandicapt. Hij is visueel gehandicapt en kan niet zelfstandig staan, zitten, lopen, eten of drinken en is voor zijn verzorging volledig hulpbehoevend. (...)
Op een klacht van [appellanten] d.d. 18 september 1995 heeft het Medisch Tuchtcollege te Groningen bij beslissing van 6 februari 1997 geoordeeld dat [de gynaecoloog] tekort is geschoten en hem de maatregel van waarschuwing opgelegd. (...)
MCL heeft op grond van de bevindingen van [deskundige 1] en [deskundige 2] erkend dat [de gynaecoloog] eerder tot een keizersnede had moeten overgaan. (...)

Na door MCL gevoerd verweer heeft de rechtbank bij vonnis van 26 november 2003 waarvan beroep - voor zover hier van belang - geoordeeld dat het geschil zich beperkt tot de door [de gynaecoloog] gemaakte fout en de (mogelijke) gevolgen daarvan, voorts dat het op de weg ligt van [appellanten] te bewijzen dat de bij [de zoon] opgetreden schade het gevolg is van de kunstfout van [de gynaecoloog], alsook dat geen termen aanwezig worden geacht om op voorhand de zogenoemde proportionele benadering toe te passen in de zin dat de gemiste kans op een beter behandelingsresultaat begroot zal moeten gaan worden.
De rechtbank heeft vervolgens, na te hebben overwogen dat [appellanten] alleen aan de bewijslast kunnen voldoen door middel van een deskundigen-onderzoek naar de vraag of [de zoon] bij een vroegtijdige keizersnede zonder, althans met minder ernstig, hersenletsel zou zijn geboren, de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten omtrent de persoon van de deskundige(n), het aantal deskundigen en de aan deze te stellen vragen. (...)

Met betrekking tot de grieven:
Grief II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bewijs ten aanzien van het causaal verband op [appellanten] rust, terwijl grief III zich keert tegen het oordeel dat in casu de omkeringsregel niet dient te worden toegepast. Met grief IV komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat eerst nog de vraag moet worden beoordeeld of er überhaupt enige kans op een beter behandelingsresultaat aanwezig was.

Uitgangspunt is dat volgens de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast van het causaal verband tussen de door [de gynaecoloog] gemaakte kunstfout en de schade bij [de zoon] op [appellanten] rust. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan een uitzondering op deze hoofdregel worden gemaakt in dier voege dat het bestaan van conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die
wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor het aanvaarden van deze uitzondering - de zogenoemde omkeringsregel - is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm strekkende tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (HR 19 maart 2004, NJ 2004, 307).
8.3. In de procedure staat vast dat [de gynaecoloog] een kunstfout heeft gemaakt door niet tijdig tot een keizersnedeverlossing over te gaan. De door de rechtbank geconstrueerde norm die daarbij is geschonden - het zo spoedig mogelijk uitvoeren van de onder de omstandigheden meest geïndiceerde ingreep - is geen norm die bescherming tegen een specifiek gevaar beoogt te bieden, doch slechts een nadere invulling van de thans in art. 7:453 BW neergelegde algemene norm dat de arts bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij moet handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de voor artsen geldende professionele standaard. Gelet op het hiervoor aangehaalde arrest is er dus geen ruimte voor toepassing van de omkeringsregel. (...)
Het hof acht dan ook geen termen aanwezig voor een voorlopig oordeel dat, behoudens door MCL te leveren tegenbewijs, [appellanten] in het bewijs van causaal verband tussen de fout en de schade zijn geslaagd. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat slechts een nader deskundigen-onderzoek uitsluitsel kan opleveren over deze bewijsvraag.
LJNAV2474