Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 100107 spina bifida; verloskundigenpraktijk niet verwijtbaar tekortgeschoten;

Rb Utrecht 10-01-07 spina bifida; verloskundigenpraktijk niet verwijtbaar tekortgeschoten; rechterlijke toetsting
2.4  Van de begeleiding door De verloskundigenpraktijk werd aantekening gemaakt op de medische kaart. Daarop is aangetekend dat de eerste controle op 21 januari 2000 was bij een zwangerschap van 16 weken. Op de medische kaart staat onder meer bij de datum 15 februari de aantekening “last van re zij- darmen” en ook bij deze datum, dan wel de rij van de datum van 22 maart, “fysio had gezegd dat ze echo moest!!”. Bij de datum 12 april 2000 is onder meer aangetekend “veel last van baby schopt naar beneden” en bij 7 juni 2000 “echo ligging”.

2.5  Op 15 juni 2000 is een eerste echo gemaakt gevolgd door een structurele echo op 22 juni 2000. In de brief van 26 juni 2000 van drs. A.M.A. Lachmeyer en dr. M. van Haaften aan dr. P. Stoutenbeek is onder meer opgenomen:
“Patiente werd ingestuurd bij een AD van 37 weken i.v.m. onzekerheid over ligging van de baby. […] opvallend was dat er een milde ventriculomegalie leek te bestaan. Patiente werd daarom op 22-06-2000 teruggezien voor een structurele echo. Bij deze structurele echo werd opnieuw milde ventriculomegalie gezien en tevens een spina bifida occulta sacraal. […] patiente zal op dinsdag 27-06-2000 voor een second opinion door u in het U.M.C. worden gezien.”

2.6  Bij brief van 27-06-2000 schrijft dr. R.H. Stigter, gynaecoloog, aan [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) van De verloskundigenpraktijk
“Hierbij bericht ik u dat wij op 27-06-2000 bovengenoemde patiënte op onze polikliniek hebben gezien voor een geavanceerd echoscopisch onderzoek. […]
Conclusies: afmetingen conform zwangerschapsduur. Lumbale spina bifida met uitgesproken lumbale kyfose en colpocephalie.”

2.7  Op 20 juli 2000 is op de ziekenhuiskaart onder meer aangetekend, “vader is des duivels over lange tijd die gewacht is tot de 1e echo gemaakt is. (delay door vk)”.(....)

4.1  [Eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben betoogd dat De verloskundigenpraktijk toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de behandelovereenkomst waarbij het debat tussen partijen zich toespitst op de vraag of De verloskundigenpraktijk [eiser sub 2] door had moeten verwijzen voor een nader (echoscopisch-)onderzoek. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van deze stelling de in artikel 7:453 BW genoemde maatstaf als uitgangspunt heeft te gelden. Dit brengt met zich dat beoordeeld dient te worden of De verloskundigenpraktijk als hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en daarbij in overeenstemming heeft gehandeld met de op haar rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de voor haar geldende professionele standaard. Daarbij dienen de normen zoals die ten tijde van de behandeling in 2000 in de betreffende beroepsgroep algemeen waren aanvaard als uitgangspunt.

4.2  Tussen partijen staat vast dat de ten tijde van de behandeling in de beroepsgroep algemeen aanvaarde normen zijn weergegeven in de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Verloskundig Vademecum. Voor de beoordeling van de vraag of De verloskundigenpraktijk [eiser sub 2] voor een echo had moeten doorwijzen zijn de indicaties voor een echoscopisch onderzoek die in het Verloskundig Vademecum worden besproken van belang. In hoofdstuk 5 van dit Vademecum is de indicatielijst echoscopie opgenomen. Op basis hiervan kan door verloskundigen een echoscopie worden aangevraagd zonder tussenkomst van een specialist. De indicatielijst echoscopie luidt als volgt:

Indicaties eerste trimester  Indicaties tweede trimester    Indicaties derde trimester
Bloedverlies    Verdenking op meerlingenzwangerschap  Verdenking op meerlingenzwangerschap
Termijn discussie  Negatieve doptone    Verdenking op liggingsafwijking
Verdenking op meerlingzwangerschap      Negatieve doptone
Negatieve doptone na twaalf weken    

Het werkoverleg Verloskunde tekent hierbij aan: De beschrijving van deze indicaties voor uitvoering en beoordeling van echoscopieën in de eerste lijn brengt met zich mee dat alle overige obstetrische indicaties leiden tot uitvoering en beoordeling van echoscopisch onderzoek in de tweede lijn, waarbij het verdere verloskundige beleid gebaseerd wordt op de verloskundige indicatielijst.

Op grond van het ontbreken van voldoende evidence voor verbetering van de prenatale morbiditeit en mortaliteit wordt routinematig uitgevoerd echoscopisch onderzoek ten behoeve van een CRL-meting in het eerste trimester en een standaardecho voor het opsporen van congenitale afwijkingen in het tweede trimester vooralsnog niet geadviseerd.”

4.3  Uit hetgeen op de medische kaart is genoteerd, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.4. is weergegeven, blijkt niet dat [eiser sub 2] klachten heeft geuit aan De verloskundigenpraktijk die duiden op de in de indicatielijst echoscopie genoemde “indicaties eerste trimester” als bloedverlies, termijn discussie, verdenking op meerlingenzwangerschap of negatieve doptone. Ten aanzien van de overige door [eiser c.s.] gestelde klachten die niet op de medische kaart zijn aangetekend overweegt de rechtbank dat zelfs indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat deze klachten door [eiser c.s.] zijn geuit, dit geen klachten zijn die aansluiten bij de indicaties op de indicatielijst echoscopie. Uit een aantekening op de medische kaart blijkt dat op 7 juni 2000 de ligging van het kind een indicatie vormde voor een echo en dat toen is doorverwezen door De verloskundigenpraktijk. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat er in de zin van de indicatielijst echoscopie zoals deze ten tijde van de behandeling luidde, vóór 7 juni 2000 een indicatie was om [eiser sub 2] door te verwijzen voor een echo. In het Verloskundig Vademecum komt verder naar voren dat ten tijde van de behandeling de opvatting in de beroepsgroep was om niet standaard een echo tijdens de zwangerschap te houden maar uitsluitend indien geïndiceerd. Dit leidt tot het oordeel dat De verloskundigenpraktijk door [eiser sub 2] niet eerder dan in juni 2000 door te verwijzen voor een echo, niet in strijd heeft gehandeld met de norm die voor De verloskundigenpraktijk gold als zorgvuldig hulpverlener. Dat mevrouw of [eiser sub 1] voor juni 2000, al dan niet herhaaldelijk, om een echo hebben verzocht maakt dit niet anders.

4.4  Vervolgens is de vraag of [eiser sub 2] gezien haar klachten en uitingen aan De verloskundigenpraktijk los van de indicaties op de indicatielijst echoscopie, doorverwezen had moeten worden naar tweede lijns hulpverlening voor nader onderzoek, waaronder het laten maken van een echo. [Eiser c.s.] heeft dit betoogd en in dit verband gewezen op de inhoud van de Beroepsomschrijving Verloskundigen en de aantekening van de werkgroep Verloskunde onder de indicatielijst (zie hiervoor in overweging 4.2. onder de tabel). In de Beroepsomschrijving Verloskundigen is als de taak van de verloskundige onder meer op pagina 14 opgenomen:
“het onderkennen, inschatten en afwegen van medische en niet-medische risico’s. In geval van risico wordt cliënte op het juiste moment verwezen naar de gynaecoloog, […]
in geval van twijfel overweegt de verloskundige aan de hand van de besliskundige criteria of consultatie van de gynaecoloog noodzakelijk is.”
en op pagina 21;
“In het geval van een zwangerschap met een verhoogd risico consulteert de verloskundige de specialist in de tweede lijn. Eventueel vindt dan overdracht van de zorg plaats naar de tweede lijn

4.5  Uit de in de Beroepsomschrijving Verloskundigen beschreven taak van de verloskundige volgt dat de verloskundige in het algemeen in geval van een zwangerschap met een verhoogd risico en bij twijfel, een specialist, bijvoorbeeld een gynaecoloog, consulteert of naar deze doorverwijst. Door De verloskundigenpraktijk is gemotiveerd weersproken dat de klachten, zowel die door De verloskundigenpraktijk op de medische kaart zijn aangetekend als die in aanvulling daarop door [eiser c.s.] zijn gesteld, duiden op risico’s of twijfel.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de aantekeningen op de medische kaart van [eiser sub 2] en de door [eiser c.s.] in aanvulling daarop gestelde klachten en uitingen bij de bezoeken aan De verloskundigenpraktijk als weergegeven in rechtsoverweging 3.2. van dit vonnis, gelet op de inhoud van de Beroepsomschrijving Verloskundigen en het Vademecum Verloskundigen onvoldoende grond voor de conclusie dat De verloskundigenpraktijk een (verhoogd) risico of twijfel had moeten aannemen. Evenmin is in de Beroepsomschrijving Verloskundigen en/of in het Verloskundig Vademecum opgenomen dat angstgevoelens als door [eiser sub 2] gesteld een indicatie vormen voor prenataal onderzoek in het beginstadium van de zwangerschap. Daarmee is niet vast komen te staan dat de klachten van [eiser sub 2] tijdens de zwangerschap vóór 7 juni 2000 reden waren tot het aannemen van een risico of grond voor twijfel moesten vormen voor De verloskundigenpraktijk, waaruit voor haar als hulpverlener de verplichting voortvloeide [eiser sub 2] door te verwijzen naar een gespecialiseerde hulpverlener.

4.6  Door [eiser c.s.] is aangevoerd dat uit de Landelijke Verloskunde Registratie blijkt dat 90% van de in 1999 bevallen vrouwen een of meer echo’s kreeg en veel verloskundigen in de praktijk standaard een echoscopisch onderzoek verrichten. Zij stelt dat een echo aan het begin van de zwangerschap als een “recht” kan worden gezien op basis van hetgeen destijds gewoonte was. De rechtbank stelt voorop dat de norm ten tijde van de behandeling volgens de indicatielijst echoscopie in het Verloskundig Vademecum voor een echo een indicatie vereist. Uit de aantekening onder de indicatielijst, zoals weergegeven in 4.2., blijkt dat het werkoverleg Verloskunde destijds een routinematig en standaard echoscopisch onderzoek voor het opsporen van afwijkingen niet adviseerde. Dat er naast deze geschreven norm een ongeschreven norm gold die inhield dat verloskundigen destijds standaard een echoscopie lieten maken, is niet komen vast te staan

4.7  De rechtbank komt tot het oordeel dat De verloskundigenpraktijk niet verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Nu evenmin vast is komen te staan dat De verloskundigenpraktijk een norm heeft geschonden waaruit volgt dat zij onrechtmatig jegens [eiser c.s.] hebben gehandeld zal de rechtbank de vorderingen afwijzen. De overige stellingen behoeven gelet op dit oordeel geen bespreking.
LJN AZ6197