Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 300312 verkeersongeval thuiszorgmedewerkster aangemerkt als ongeval tijdens woon-werkverkeer

Rb Amsterdam 300312  verkeersongeval thuiszorgmedewerkster aangemerkt als ongeval tijdens woon-werkverkeer
1.  Tot uitgangspunt dient het navolgende: 

a.  De thans 59-jarige [verzoekster] (geboren op [1952]) is bij schriftelijke overeenkomst van 24 september 2003 bij H+B Thuiszorg voor de duur van 6 maanden in dienst getreden. Contractueel is zij als verpleegkundige voor gemiddeld 3 uur per week beschikbaar. Na ommekomst van de eerste periode van 6 maanden is de arbeidsovereenkomst op 24 maart 2004 voor de duur van 6 maanden verlengd. 

b.  Bij brief van 8 april 2004 bericht H+B Thuiszorg [verzoekster] dat de zorg voor de heer [klant 1] in Zwanenburg met een uur is uitgebreid en dat er een nieuwe klant in Zwanenburg is bijgekomen, te weten mevrouw [klant 2]. Volgens de brief woont [klant 1] drie straten verder dan [klant 2]. [verzoekster] heeft haar werkzaamheden om 08.00 uur bij [klant 2] te starten en werkt vanaf 9.00 uur tot 14.30 uur bij [klant 1]. 

c.  [verzoekster] heeft op 1 mei 2004 omstreeks 9.50 uur een ernstig verkeersongeval. Op die dag rijdt zij in haar auto van het merk Opel Astra Tailgate met kenteken [nummer] op de [straatnaam ] te Amsterdam komende uit de richting van Haarlem/Zwanenburg en gaande in de richting van de Seineweg te Amsterdam. Een autobus – van het merk Daf met kenteken [nummer] en bestuurt door [naam buschauffeur] - van de vervoersonderneming Connexxion komt met haar auto in botsing. 

d.  Van het ongeval is op of kort na 1 mei 2004 door de politie Amstelland een proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer een verklaring van de buschauffeur [naam buschauffeur] is opgenomen. Over [verzoekster] wordt verklaard dat zij niet in staat was “een verklaring af te leggen. Zij was buiten bewustzijn en kon vooralsnog niet gehoord worden.”. 

e.  In opdracht van Allianz Nederland Schadeverzekering NV (hierna Allianz), de verzekeraar van Connexxion, stelt J.L.M. Meuwissen een onderzoek naar het verkeersongeval in. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een rapport d.d. 30 maart 2005. Bij het opstellen van dit rapport is gebruik gemaakt van een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse met bijlagen. In het rapport is over de toedracht van het verkeersongeval onder meer het navolgende opgenomen: 
Volgens het ter beschikking gestelde algemeen proces-verbaal en het proces-verbaal “verkeersongevalsanalyse”…. botste de autobus op genoemde weg met de rechtervoorzijde tegen de achterzijde van de Opel. De aanrijding had plaatsgevonden op de rechterrijstrook. …. 
Omtrent de omstandigheden kort voor en tijdens de aanrijding werd door of vanwege de buschauffeur gesteld, dat hij kort voor de aanrijding op een afstand van zo’n 50 meter achter de Opel had gereden. De snelheid was ongeveer 80 km/h. Nadat de buschauffeur even in zijn buitenspiegel had gekeken en weer voor zich keek zag hij, dat de Opel voor hem al nagenoeg stil stond en zag hij een grote rookontwikkeling om de Opel heen. Ondanks een daaropvolgend door de buschauffeur uitgevoerde krachtige (geblokkeerde) remming en een uitwijkmaneuvre, botste de bus achterop de Opel. De Opelbestuurster kan zich van het ongeval niets meer herinneren. 
……. 
Na uitgevoerde remproeven werd berekend, dat de snelheid van de autobus (kort voor de botsing) tussen de ca 79 en 81 km/h heeft gelegen. De snelheid van de Opel werd door de Technische en Ongevallen Dienst van politie niet benaderd. 
Meuwissen doet op basis van de gegevens uit de processen-verbaal en theoretische modellen onderzoek naar de toedracht van het ongeval en komt onder meer tot de volgende bevindingen: 
Het vorenstaande resumerend kan mijns inziens gesteld worden, dat de Opel op het moment van de botsing (nog) niet stil, maar al geblokkeerd remmend nog een snelheid zal hebben vertegenwoordigd van rond de 10 tot 20 km/h. 
Direct voor aftekening van het remblokkeerspoor door de Opel vertegenwoordigde de Opel een snelheid van rond de 52 km/h, de autobus zal dan rond de 82 km/h hebben gereden. 
Volgens de Technische en Ongevallen Dienst van politie is de gemelde rookontwikkeling niet te wijten aan een technisch gebrek aan de Opel dan wel een omgevingsfactor ter hoogte van de ongevalslocatie. 
Op grond van de door mij uitgevoerde beschouwingen ben ik van mening, dat die rookontwikkeling ontstaan is door de blokkerende banden van de Opel. 
Naar mijn overtuiging heeft de buschauffeur gereageerd op de combinatie van de waarneming van deze rookontwikkeling én het sterk toenemende snelheidsverschil tussen de bus (in beginsel nog steeds rijdend rond de 82 km/h) en de Opel die de snelheid van rond de 52 km/h sterk reduceerde vanwege die geblokkeerde remming. 
Daarmee is mijns inziens de beleving van de buschauffeur vanaf het moment van de remming door de Opel tot de botsing, waarbij de Opel nog een lage snelheid vertegenwoordigde, vanuit technische zin verklaard. 
De fase vóór de geblokkeerde remming van de Opelbestuurster kan vanuit technische zin niet worden benaderd. 
Dit impliceert, dat de lezing van de buschauffeur wat betreft deze fase, vanuit technische zin niet kan worden tegengesproken, maar ook niet kan worden bevestigd. 

f.  [verzoekster] loopt door het ongeval ernstig letsel op. [verzoekster] wordt in comateuze toestand opgenomen in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Op 7 juni 2004 wordt zij overgeplaatst naar het Henriëtte Roland Holst Huis in afwachting van verdere revalidatie. Op 22 juni 2004 wordt zij in het Revalidatie Centrum Amsterdam opgenomen. 
Haar medische situatie is op verzoek van Allianz in 2007 door dr. G.K. van Wijngaarden onderzocht. Hij brengt op basis van onder meer aanvullend MRI- onderzoek, het eerder uitgevoerde neuropsychologisch onderzoek en de overige beschikbare medische gegevens op 20 november 2007 een rapport uit. In dit rapport wordt opgemerkt dat het is opgesteld zonder te beschikken over het gevraagde neuropsychologisch onderzoek. Samengevat komt dr. G.K. van Wijngaarden tot de volgende bevindingen – kennelijk wordt per abuis de datum van het ongeval 4 mei 2004 in plaats van 1 mei 2004 genoemd - : 
Betrokkene is een 55-jarige vrouw die laatstelijk werkzaam was als verpleegkundige in de thuiszorg. Op 4 mei 2004 heeft zij een auto-ongeval gehad waarvan de toedracht onbekend is. Er bestaat een volledige amnesie voor het ongeval. Er is een retrograde en een posttraumatische amnesie. De laatste strekt zich uit tot na een verblijf van één maand in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Uit de berichtgeving blijkt dat betrokkene in comateuze toestand werd opgenomen en dat daarin pas vanaf 20 mei 2004 een verbetering optrad. 
………… 
Op grond van deze gegevens ben ik van oordeel dat betrokkene op 4 mei 2004 getroffen is door een zeer ernstige contusio cerebri met naar alle waarschijnlijkheid een diffuse axonale beschadiging. Deze heeft niet geleid tot objectiveerbare neurologische haardverschijnselen, maar wel tot een belangrijke mentale deterioratie die er toe leidt dat er een hoge mate van toezicht en hulp van anderen noodzakelijk is. Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, ….., betekent dit dat er een stoornis bestaat in het geïntegreerde mentale functioneren volgens de categorie A3. Het daaraan verbonden functieverlies kan geschat worden op 40% van de gehele mens. 
Daardoor bestaan uiteraard zeer belangrijke stoornissen in het functioneren. Betrokkene is niet in staat tot het verrichten van meer dan primitieve handelingen waardoor de zelfverzorging nog marginaal mogelijk is, maar verder hulp en toezicht nodig zijn voor alle activiteiten. Loonvormende arbeid moet onmogelijk geacht worden. 

g.  H+B Thuiszorg zendt [verzoekster] bij brief van 26 mei 2004 het door manager [naam manager] ingevulde werkbriefje (het werkbriefje is niet overgelegd). In de brief wordt om toezending van een aantal gegevens gevraagd. Voorts wordt in de brief opgemerkt dat “het ongeluk in werktijd gebeurde”. 

h.  Bij brief van 25 augustus 2004 brengt H+B Thuiszorg [verzoekster] in herinnering dat H+B Thuiszorg nog niet de stukken heeft ontvangen waarom ook bij brieven van 26 mei 2004 en 6 augustus 2004 was gevraagd, te weten een kopie van het politierapport, een schaderapport, een kopie van het verzekeringsbewijs van het vervoermiddel en een kopie van het rijbewijs. Voorts wordt in de brief medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst van H+B Thuiszorg met [verzoekster] op 24 september 2004 van rechtswege eindigt. 

i.  Bij brief van 2 november 2004 stelt de gemachtigde van [verzoekster] H+B Thuiszorg aansprakelijk voor de schade die [verzoekster] als werknemer heeft geleden. Na enige correspondentie over informatie uitwisseling betwist de gemachtigde van H+B Thuiszorg bij brief van 8 februari 2005 dat H+B Thuiszorg voor de door Connexxion veroorzaakte schade aansprakelijk is. 

j.  Bij brief van 3 mei 2005 erkent Allianz, onder verwijzing naar het rapport van Meuwissen, haar aansprakelijkheid voor 25% van de geleden en nog te lijden schade. Ter motivering wordt het volgende opgemerkt: 
Niet aangetoond is dat er een verkeersnoodzaak was om plots en krachtig te remmen. De omstandigheden van het ongeval, namelijk een zaterdagochtend, geen filevorming en geen getuigen, wijzen ook niet op een verkeersnoodzaak. 
Wij zijn het met u eens dat artikel 19 RVV in het nadeel van onze verzekerde werkt. Maken wij een afweging van de wederzijds gemaakte fouten en rekening houdend met de ernst van het door uw cliënte opgelopen letsel, achten wij een verdeling van 25/75 (in ons voordeel) redelijk. Het plots en krachtig remmen op een snelweg is een vele malen zwaardere fout dan de onoplettendheid van onze verzekerde. 

k.  De gemachtigde van [verzoekster] laat de gemachtigde van H+B Thuiszorg bij brief van 17 januari 2007 weten, dat de verzekeraar van Connexxion slechts bereid is een deel van de schade te vergoeden. H+B Thuiszorg wordt voor het deel van de schade dat niet wordt vergoed volledig aansprakelijk gehouden. In deze brief wordt ook aandacht gevraagd voor de penibele financiële situatie waarin [verzoekster] is komen te verkeren. 

l.  Op 5 mei 2008 ondertekenen [verzoekster] en Allianz als verzekeraar van Connexxion een vaststellingsovereenkomst. In deze vaststellingsovereenkomst verplicht Allianz zich jegens [verzoekster] tegen finale kwijting een bedrag van € 40.000,00 wegens materiële en immateriële schade ten gevolge van het verkeersongeval te betalen. Voorts geeft Allianz aan [verzoekster] een belastinggarantie af. 
Bij brief van 20 september 2011 bevestigt Allianz aan de gemachtigde van [verzoekster], dat Allianz met de vaststellingsovereenkomst haar aansprakelijkheid voor 25% heeft erkend. 

m.  De gemachtigde van [verzoekster] stelt H+B Thuiszorg bij brief van 3 juni 2009 aansprakelijk voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van het verkeersongeval op 1 mei 2004 heeft geleden. De gemachtigde van H+B Thuiszorg betwist bij brief van 25 maart 2010 dat H+B Thuiszorg aansprakelijk is. 

verzoek 

2.  [verzoekster] verzoekt te bepalen dat H+B Thuiszorg aansprakelijk is voor alle door haar ten gevolge van het ongeval op 1 mei 2004 geleden maar nog niet vergoede materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het openvallen van de betreffende schadeposten tot aan de dag van algehele voldoening. 

3.  Ter toelichting voert [verzoekster] samengevat het navolgende aan. [verzoekster] heeft tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor haar werkgever H+B Thuiszorg een ernstig verkeersongeval gehad. [verzoekster] was naar een werkadres in Zwanenburg gegaan. Toen zij daar was aangekomen, bleek er een dubbele afspraak te zijn gemaakt en is zij weer vertrokken naar een ander werkadres. Onderweg kreeg zij het verkeersongeval. Ter ondersteuning wijst [verzoekster] onder meer op de overgelegde brieven van H+B Thuiszorg aan haar van 8 april 2004 en 16 mei 2004 en de verklaring van mevrouw [klant 1] bij e-mail van 8 januari 2012. 

4.  Het is [verzoekster] gebleken dat H+B Thuiszorg geen behoorlijke verzekering voor ongevallen tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor haar heeft afgesloten. Als haar werkgever dat zou hebben gedaan, dan zou zij haar (resterende) schade vergoed hebben gekregen. [verzoekster] betwist dat zij zich (kort voorafgaande aan) het ongeval roekeloos heeft gedragen en voorzover dat het geval zou zijn dat die omstandigheid aan een uitkering onder een behoorlijke verzekering in de weg zou staan. Doordat H+B Thuiszorg geen behoorlijke verzekering heeft afgesloten, schiet H+B Thuiszorg tekort in de in uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichtingen. 
[verzoekster] ondervindt nog steeds de nadelige gevolgen van het verkeersongeval. Haar toenmalige gemachtigde heeft op basis van een geschatte schade van € 160.000,00 een schikking met de verzekeraar van Connexxion gesloten van € 40.000,00. [verzoekster] verwacht thans dat de schade meer dan € 160.000,00 is. 

5.  De kosten van het deelgeschil begroot [verzoekster] op € 7.639,40. Bij dit bedrag is uitgegaan van 25 uur met een uurtarief van € 240,00, vermeerderd met de kantooropslag en het betaalde griffierecht van € 71,00. 

verweer 

6.  H+B Thuiszorg verweert zich tegen het verzoek. Volgens H+B Thuiszorg is het verkeersongeval niet tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden gebeurd. Gezien de dag en het tijdstip van het verkeersongeval acht H+B Thuiszorg het onwaarschijnlijk dat zij die ochtend voor H+B Thuiszorg aan het werk was. Haar werktijden waren van 9 uur tot 13.30 uur en haar werkplek was een adres in Zwanenburg. Gelet op de rijrichting waar het verkeersongeval gebeurde, ging zij toen niet naar Zwanenburg, terwijl als zij die ochtend daadwerkelijk voor H+B Thuiszorg had moeten werken zij allang op dat adres in Zwanenburg had moeten zijn. Aan de brief van H+B Thuiszorg van 16 mei 2004 kan niet al te veel waarde worden gehecht, omdat het in die brief gestelde is gebaseerd op door [verzoekster] zelf verstrekte informatie. 
H+B Thuiszorg stelt dat zij niet meer over haar werkrooster en dergelijke in die periode beschikt. Dit hangt volgens haar samen met het faillissement van de thuiszorg divisie van de H+B groep in juni 2011. De administratie is daardoor deels in de opslag en deels bij de curator. 
Verder wijst H+B Thuiszorg erop dat het ongeluk met de eigen auto van [verzoekster] plaatsvond. [verzoekster] hoefde voor haar werkzaamheden van haar eigen auto geen gebruik te maken. Het was H+B Thuiszorg ook niet bekend dat [verzoekster] naar en van het werk met haar auto ging. H+B Thuisgroep veronderstelde dat [verzoekster] van het openbaar vervoer gebruik maakte, omdat H+B Thuisgroep aan haar de strippenkaart vergoedde. 

7.  H+B Thuiszorg erkent dat zij voor haar werknemers, waaronder [verzoekster] (toen) geen verzekering had afgesloten. Volgens H+B Thuiszorg is dat mede gelet op de kosten niet doenlijk. 

8.  H+B Thuiszorg betwist de hoogte van de schade. Voorzover H+B Thuiszorg aansprakelijk is en de schade op € 160.000,00 dient te worden gesteld, is volgens H+B Thuiszorg de schade die [verzoekster] op derden kan verhalen reeds vergoed. Zij heeft door zonder verkeersnoodzaak plotseling en krachtig op een snelweg te remmen zich roekeloos gedragen waardoor zij aan de ontstane schade eigen schuld heeft die op 75% kan worden gesteld. 

9.  Aanvankelijk heeft H+B Thuiszorg zich op verjaring van de vordering beroepen. Ter zitting heeft H+B Thuiszorg dit verweer prijs gegeven. 

10.  De gevorderde kosten van rechtsbijstand worden als onvoldoende onderbouwd betwist. 

beoordeling 

11.  Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd leidt de kantonrechter af, dat partijen in ieder geval verdeeld zijn over de vragen of H+B Thuiszorg aansprakelijk is, welk bedrag aan schade is geleden en of [verzoekster] aan het ongeval eigen schuld heeft die (ook) H+B Thuiszorg aan [verzoekster] kan tegenwerpen. 

12.  De kantonrechter verstaat het door [verzoekster] ingediende verzoek aldus dat [verzoekster] bij wijze van deelgeschil aan de kantonrechter de vraag voorlegt of H+B Thuiszorg op grond van artikel 7:611 BW aansprakelijk is. De vraag naar de omvang van de schade - waartoe de kantonrechter ook de eigen schuld aan de schade rekent - zijn buiten beschouwing gelaten. 

13.  Op zichzelf rijst in deze zaak de vraag of, gelet op de vragen die partijen verdeeld houden en het ontbreken van een concreet uitzicht op een vaststellingsovereenkomst als in het onderhavige deelgeschil wordt beslist, een deelgeschil over slechts de aansprakelijkheidsvraag kan worden gevoerd. 

Mede gezien de lange tijd die sedert het ongeval is verstreken en partijen in ieder geval verdeeld zijn over de juridische vraag of H+B Thuiszorg aansprakelijk is voor de schade zal de kantonrechter een uitdrukkelijke beslissing zonder voorbehoud op het voorgelegde deelgeschil geven. De kantonrechter tekent daarbij aan dat geen beslissing wordt gegeven over de vraag – voorzover H+B Thuiszorg aansprakelijk is – of [verzoekster] aan de ontstane schade eigen schuld heeft. Volledigheidshalve merkt de kantonrechter daarbij op dat ook buiten opzet en bewuste roekeloosheid – welke aspecten in de aansprakelijkheidsvraag aan de orde komen – sprake kan zijn van eigen schuld. 

14.  Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd, leidt de kantonrechter het navolgende af. 
Op zaterdagochtend 1 mei 2004 heeft [verzoekster] voor haar werkgever H+B Thuiszorg werkzaamheden uitgevoerd. [verzoekster] is met haar auto naar de eerste klant [klant 2] in Zwanenburg gereden en heeft daar vanaf circa 8.00 uur tot circa 9.00 uur gewerkt. Vervolgens is zij naar de drie straten verder wonende tweede klant [klant 1] gegaan waar zij tot circa 14.30 uur werkzaamheden zou verrichten. Toen zij bij [klant 1] kwam, bleek dat al een andere medewerker van H+B Thuiszorg bij [klant 1] werkzaam was. Er was door H+B Thuiszorg kennelijk een dubbele boeking gemaakt. [verzoekster] heeft toen besloten weer naar huis te gaan. Op de terugreis naar huis heeft zij het ernstige verkeersongeval gehad. 

De kantonrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden er van dient te worden uitgegaan dat [verzoekster] van haar werk kwam en naar huis reed en toen een verkeersongeval had. 

15.  H+B Thuiszorg heeft (toen) voor haar werknemers geen verzekering voor ongevallen tijdens de voor H+B Thuiszorg uitgevoerde werkzaamheden gesloten. 

16.  In het arrest HR 11 november 2011, LJN BR 5215 heeft de Hoge Raad een onderscheid gemaakt tussen de aansprakelijkheid van de werkgever ten gevolge van een (verkeers)ongeval op grond van artikel 7:658 BW en op grond van artikel 7:611 BW. 

Artikel 7:658 BW is in het bijzonder van toepassing als het (verkeers)ongeval tijdens de uitoefening van de werkzaamheden plaatsvindt. Uit de feitelijke vaststelling blijkt dat dit in de situatie van [verzoekster] niet het geval is geweest. [verzoekster] heeft haar verzoek ook niet op artikel 7:658 BW gegrond. 

Artikel 7:611 BW is onder bijzondere omstandigheden van toepassing bij een (voldoende) samenhang tussen de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin het ongeval plaatsvond. 
De Hoge Raad heeft in het arrest HR 19 december 2008, LJN: BD 7480 vooropgesteld, dat woon-werkverkeer in beginsel geacht moet worden plaats te vinden in de privé-sfeer van de werknemer waardoor de werkgever niet aansprakelijk is voor schadelijke gevolgen tijdens het woon-werkverkeer. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, LJN BR 5215 volgt, dat onder bijzondere omstandigheden een werkgever in zo’n geval toch aansprakelijk kan zijn. Daarbij dient onder meer te worden nagegaan of de werkgever bekend is met een specifiek en ernstig gevaar voor de werknemer in diens privésituatie en de preventieve maatregelen die van de werkgever kunnen worden gevergd. 

17.  In dit geval is niet gesteld of gebleken dat [verzoekster] voor vervoer op haar eigen auto was aangewezen. Voorts had H+B Thuiszorg geen instructie gegeven dat zij met haar eigen auto naar haar 2 werkadressen in Zwanenburg moest. Onweersproken is gelaten dat [verzoekster] de strippenkaart vergoed kreeg, zodat aannemelijk is dat [verzoekster] doorgaans met het openbaar vervoer naar en van haar werk ging. De twee werkadressen waren dicht bij elkaar gelegen, zodat voor het verrichten van de werkzaamheden op die twee werkadressen het niet nodig was – en ook niet verlangd werd – dat [verzoekster] met haar eigen auto naar het werk ging. Dit brengt mee dat het ervoor te worden gehouden dat H+B Thuiszorg er niet mee bekend was dat [verzoekster] (die dag) met haar auto naar haar werkplek(ken) ging en dat zij de risico’s liep met mogelijk grote schadelijke gevolgen die deelname aan het gemotoriseerde verkeer met zich meebrengen. 
H+B Thuiszorg heeft weliswaar gesteld dat (de premies voor) een verkeersongevallenverzekering voor haar werknemers tot een grote uitgave post leidt die in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd, maar heeft deze enkele stelling niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Dit brengt met zich mee dat H+B Thuiszorg niet heeft aangetoond dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was om ter dekking van het risico op schade als het onderhavige een verzekering af te sluiten. 

18.  Nu het ervoor dient te worden gehouden dat H+B Thuiszorg er niet mee bekend was dat [verzoekster] met haar eigen auto naar de werkadressen ging, is naar het oordeel van de kantonrechter niet van zodanige bijzondere omstandigheden sprake dat H+B Thuiszorg voor de schadelijke gevolgen ten gevolge van een ongeval tijdens het woon-werk verkeer aansprakelijk is. 

19.  Het voorgaande lijdt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. LJN BW3642