Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 141111 deelnemer niet, organisator wél aansprakelijk voor aan toeschouwster overkomen ongeval bij mountainbikewedstrijd (2)

Rb Arnhem 141111 deelnemer niet, organisator wél aansprakelijk voor aan toeschouwster overkomen ongeval bij mountainbikewedstrijd; De buitengerechtelijke kosten bedragen dan € 3.149,59 (€ 205,00 +3% + 19% x 11,5 + € 260,00)

(in deze zaak was reeds eerder een deelgeschil opgestart; rb-arnhem-100111-mountainbikewedstrijd-partijen-hebben-buitengerechtelijk-niet-onderzocht-hoe-zij-dienen-te-gaan-om-tot-een-schaderegeling-te-komen ,

2.  De feiten 
2.1.  Op 6 juni 2004 vond een mountainbikewedstrijd plaats in Arnhem. Deze wedstrijd was georganiseerd door Berg tot Berg. [verweerder sub 3], verzekerd bij thans Reaal, nam aan de wedstrijd deel. [verweerder sub 3] is bij het afdalen van een trap in het parcours ten val gekomen en tegen [verzoekster] aangebotst. [verzoekster] lijdt ten gevolge van dit ongeval (letsel)schade waarvoor zij Berg tot Berg, Reaal en [verweerder sub 3] aansprakelijk houdt. 

2.2.  De plaats van het ongeval is tijdens de hiervoor bedoelde wedstrijd op onderstaande foto vastgelegd. [verzoekster] is daarop afgebeeld, aan de rechterkant van de trap links naast de heer in het witte t-shirt met de armen over elkaar. 

2.3.  Bij beschikking van 16 maart 2009 heeft deze rechtbank op verzoek van [verzoekster] over het ongeval een voorlopig getuigenverhoor bevolen (zaaknummer / rekestnummer: 180500 / HA RK 09-31). In dat verband heeft de rechtbank [verzoekster], [verweerder sub 3],[een ge[een getuige], gehoord. 

2.4.  Op 23 september 2010 heeft [verzoekster] op de voet van artikel 1019w Rv bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend ter verkrijging van een verklaring voor recht dat [verweerder sub 3], Reaal en Berg tot Berg gehouden zijn de schade die [verzoekster] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het mountainbikeongeval van 6 juni 2004 te vergoeden, en voorts ter verkrijging van een hoofdelijke veroordeling van [verweerder sub 3], Reaal en Berg tot Berg in de door de rechtbank te begroten kosten van rechtsbijstand in deze procedure aan de zijde van [verzoekster]. 
Bij beschikking van 10 januari 2011 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen omdat de verzochte beslissing naar haar oordeel onvoldoende kon bijdragen aan een vaststellingsovereenkomst (zaaknummer / rekestnummer: 205882 / HA RK 10-195). 

2.5.  [verzoekster] heeft verweerders nadien een voorlopig en globaal inzicht gegeven in de omvang van haar schade. Zij heeft verweerders verder verzocht hun afwijzende standpunt ten aanzien van de aansprakelijkheid te heroverwegen en aan verweerders een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerders zijn erbij gebleven dat zij voor de schade niet aansprakelijk zijn. Zij hebben [verzoekster] een tegenvoorstel gedaan dat [verzoekster] niet heeft geaccepteerd. 

3.  Het verzoek en het verweer 
3.1.  Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv voor recht zal verklaren dat [verweerder sub 3], Reaal en Berg tot Berg gehouden zijn de schade die [verzoekster] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het mountainbike ongeval van 6 juni 2004 te vergoeden en hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling, en voorts dat zij de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek zal begroten en [verweerder sub 3], Reaal en Berg tot Berg hoofdelijk zal veroordelen tot betaling daarvan. 
[verzoekster] verwijt Berg tot Berg dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om het ongeval te voorkomen. Zij houdt Berg tot Berg daarom op de voet van 6:162 BW voor haar schade aansprakelijk. 
De schadevergoedingsverplichting van [verweerder sub 3] heeft [verzoekster] erop gegrond dat [verweerder sub 3] jegens [verzoekster] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door hoogst roekeloos van de trap te rijden, met het ongeval tot gevolg. 
Reaal is als rechtsopvolgster van AXA Schade N.V., de toenmalige verzekeraar van [verweerder sub 3], op de voet van artikel 7:954 BW gehouden tot vergoeding van haar schade, aldus [verzoekster]. 

3.2.  Zowel Berg tot Berg als Reaal en [verweerder sub 3] concluderen primair tot afwijzing van het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv, Berg tot Berg onder meer onder verwijzing naar haar verweerschrift in de eerdere deelgeschilprocedure. De verzochte beslissing kan volgens hen onvoldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Subsidiair stellen verweerders zich op het standpunt dat het verzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen. Zij zijn niet voor de schade aansprakelijk en daarom niet tot schadevergoeding gehouden, aldus Berg tot Berg, Reaal en [verweerder sub 3]. 

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
1019z Rv 

4.1.  Niet in geschil is dat de verzochte beslissing in de zin van artikel 1019w Rv kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Mede gelet op het primaire verweer staat ter beoordeling of deze bijdrage onvoldoende is, zoals bedoeld in artikel 1019z Rv. In dit verband heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.12 van haar beschikking van 10 januari 2011 het volgende overwogen: 
“Dan dient de rechtbank te beoordelen of de door [verzoekster] verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaan moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Bij die afweging is van belang dat reeds uitgebreide getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, zodat op voorhand niet aannemelijk is dat nog (veel) nadere bewijslevering dient plaats te vinden. Ook voorziet de rechtbank op dit moment niet dat deskundige voorlichting nodig zal zijn alvorens over de aansprakelijkheid kan worden geoordeeld.” 
Deze uitgangspunten gelden nog steeds. 

4.2.  Anders dan ten tijde van de hierboven geciteerde beschikking hebben de partijen thans concrete schikkingsonderhandelingen gevoerd, echter zonder succes. Verwezen zij naar de onder 2.5 opgenomen feiten. Daaruit kan worden afgeleid dat de partijen in principe tot onderhandelingen bereid zijn, maar dat het geschil over de aansprakelijkheid aan overeenstemming in de weg blijft staan. Dan is, in het licht van het hiervoor geciteerde, de bijdrage die de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende. 

4.3.  Dat een eventueel schaderegelingsproces nog veel voeten in de aarde zal kunnen hebben, zoals Berg tot Berg opwerpt, betekent niet dat dit proces niet in minnelijk overleg voltooid zou kunnen worden. Deze omstandigheid doet daarom aan het voorgaande niet af. 

4.4.  Anders dan Reaal en [verweerder sub 3] opwerpen kan niet reeds op voorhand worden aangenomen dat de partijen op basis van de beslissing op het verzoek niet zullen gaan onderhandelen, maar zonder meer tot het voeren van een bodemprocedure zullen overgaan. De keuze voor het een of het ander zal, naar mag worden verwacht, mede afhangen van de inhoud en de motivering van die beslissing. Ook de proceshouding van Reaal en [verweerder sub 3] vormt derhalve onvoldoende grond voor afwijzing van het verzoek op grond van 1019z Rv. 

4.5.  Gelet op het voorgaande wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. In dat verband is het volgende van belang. 

Aansprakelijkheid, algemeen 

4.6.  De verzochte verklaring voor recht betreft een gestelde verplichting van verweerders tot schadevergoeding die is gegrond op een onrechtmatige daad van Berg tot Berg en/of [verweerder sub 3] jegens [verzoekster]. Het is in dat verband de vraag of het doen of nalaten dat [verzoekster] Berg tot Berg en [verweerder sub 3] verwijt in strijd is met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW). Of dat het geval is hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij dient in het algemeen te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (zie HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). Verder is voor de beoordeling van belang dat in de verhouding tussen deelnemers aan een sport- of spelactiviteit een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel geldt, omdat deelnemers aan die sport of dat spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe die activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van elkaar moeten verwachten (zie bijvoorbeeld HR 29 juni 1991, NJ 1992, 622). Ook bij de vraag of een deelnemer aan een sportactiviteit jegens een toeschouwer aansprakelijk is, is van belang wat een toeschouwer van het gedrag van de deelnemer moet verwachten. 

Aansprakelijkheid van [verweerder sub 3]? 

4.7.  Het ongeval vond plaats tijdens de wedstrijd waar [verweerder sub 3] aan deel nam. Een wedstrijdsituatie wordt in het algemeen daardoor gekenmerkt dat de deelnemers in hun wedijver grotere risico’s nemen dan in het gewone maatschappelijke verkeer gebruikelijk is. Dat geldt te meer in een geval als het onderhavige waarin het de bedoeling is met een speciaal daarvoor bestemde fiets binnen een bepaalde tijd zo veel mogelijk rondjes af te leggen op een gedeeltelijk onverhard parcours waarin het afdalen van een trap is opgenomen. Vanwege dit risico was een arts bij het evenement aanwezig en ook een EHBO-team dat onder meer bij de trap was opgesteld. [verzoekster] kon dan ook van [verweerder sub 3] verwachten dat hij de trap zo snel als in zijn vermogen lag zou afdalen en dat hij daarbij tot op zekere hoogte het risico op een valpartij op de koop toe zou nemen. Het dragen van een valhelm door [verweerder sub 3] wijst daar ook op. Dat [verzoekster] niet aan de wedstrijd deelnam maar toekeek maakt het voorgaande niet anders. Daarbij is van belang dat de aan de wedstrijd inherente risico’s, met name bij het afdalen van de trap, voor spektakel zorgen en dat daarin mede de aantrekkingskracht voor de toeschouwer is gelegen. (Verklaring [een getuige] onderaan pagina 8 pv 27 mei 2010.) Dat geldt ook voor [verzoekster]. Zo stelt zij dat een van haar motieven om de wedstrijd te gaan bekijken was gelegen in de mooie schouwtonelen die mountainbikewedstrijden vormen (punt 15 van het verzoekschrift) en heeft zij verklaard dat zij juist op het moment dat de snellere fietsers werden aangekondigd bij de trap is gaan kijken (pagina 3 van het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 25 juni 2009). 

4.8.  [verzoekster] mocht derhalve tot op zekere hoogte gevaarzettend gedrag van [verweerder sub 3] verwachten. De vraag is vervolgens of het ongeval te wijten is aan zodanig risicovol rijgedrag van [verweerder sub 3] dat [verzoekster] daarop niet bedacht hoefde te zijn. Dat is het geval indien de wijze waarop [verweerder sub 3] voor zijn val heeft gereden niet meer is te beschouwen als een normale prestatiegerichte wijze van mountainbiken. In dat verband is het volgende van belang. 

4.9.   Het ongeval vond plaats toen [verweerder sub 3], die daar op dat moment in zijn eentje reed, de in het parcours opgenomen trap afdaalde. Het betreft een in het bos gelegen trap met een aanzienlijk hoogteverschil (producties 7, 8 en 9 bij het verzoekschrift). De eerste 1½ à 2 meter van de trap lopen relatief steil naar beneden, met kort op elkaar liggende treden (verklaringen [een getuige] en [verweerder sub 3]). Niet in geschil is dat op dit steile gedeelte van de trap de wielen van de fiets van [verweerder sub 3] de treden niet hebben geraakt. Dit zal verder worden aangeduid met het ‘clearen’ van de trap. Bij het neerkomen heeft [verweerder sub 3] de macht over het stuur verloren en is hij in het publiek beland. Daarbij heeft hij [verzoekster] verwond. Vanwege het clearen van de trap acht [verzoekster] het rijgedrag van [verweerder sub 3] zodanig gevaarzettend dat aansprakelijkheid moet worden aangenomen. 

4.10.  Over het clearen van de trap is door de gehoorde getuigen het volgende verklaard. 

4.11.  [een getuige]: “Dat springen is een keuze. Het is eigenlijk niet echt springen, wij noemen het clearen. Dat gebeurt als je met snelheid aan komt rijden en de weg loopt naar beneden af dan kom je los van de grond. Het ziet eruit als springen, maar dat is niet wat er gebeurt. (…) In het algemeen kan ik wel zeggen dat clearen bij mountainbiken wel gebruikelijk is. Het gebeurt soms ook onbewust. U houdt mij een bericht op het mountainbikeforum van 6 juni 2004, 19.20 uur van ene [X] voor. Dat ben ik inderdaad. Met dat bericht heb ik bedoeld dat je er niet voor hoeft te kiezen om te clearen op de trap. Met minder snelheid kun je er gewoon vanaf rijden en dan is er niets aan de hand. Als ik zelf die trap af ga doe ik dat rustig. Ook als ik wedstrijden rijd. Ik heb er zelf geen behoefte aan om daar te clearen. Ik ken mijn eigen beperkingen. Ik zie mijzelf als een gemiddelde rijder. Het is voor mij een hobby. U houdt mij de passage uit dat bericht voor waarin ik schrijf: doe gewoon niet zo stoer je brengt anderen daar ook mee in gevaar. Die tekst heb ik vijf jaar geleden opgeschreven. Inmiddels ben ik weer vijf jaar gevorderd in het mountainbiken. Deze tekst zou ik nu niet meer gebruiken. Ik zou nu andere bewoordingen kiezen. Ik vind het op zich nog wel, maar ik vind ook dat het ieders keuze is om te clearen of niet. Iedereen moet zelf inschatten of hij daartoe in staat is. Ikzelf kies daar niet voor. Voor mijzelf vind ik het risico voor ongevallen te groot. Dat zal ongetwijfeld voor meer mountainbikers gelden. Ik vind het niet roekeloos als je het clearen beheerst. Ook dan kan er natuurlijk ook wat gebeuren.” 

4.12.  [een getuige]: “De trap is waar de rijders bij deze wedstrijd voor komen. Die is in het hele land bekend en wordt als spectaculair gezien. De Stichting Berg tot Berg geeft geen aanwijzingen aan de rijders hoe ze van de trap af moeten. Dat wordt aan hun eigen inzicht en kunnen overgelaten. Dat hangt af van het niveau van de rijders. Ook de KNWU heeft daar trouwens geen richtlijnen voor. (…) Hoe mensen van de trap af gaan is heel persoonlijk. Het heeft natuurlijk te maken met hun niveau van rijden. Bovendien is het een image kwestie, de trap is iets waar je mee kunt scoren. Het hangt van je doelstelling af. Er zijn globaal genomen drie manieren, lopen, gewoon rijden en springen. Welke je kiest is afhankelijk van je niveau. Als je te langzaam gaat wordt het hobbelen. Dan voel je elke tree. De kunst is zo te rijden dat je alleen de treden voelt. Als je de juiste snelheid hebt voel je alleen de hoek van de tree. Springen kan gevaarlijk zijn omdat het er vanaf hangt of je op je voor- of achterwiel terecht komt. Als je op het voorwiel terechtkomt ga je buitelen, die kans is tenminste behoorlijk groot. Het wordt aan de deelnemers overgelaten hoe zij de trap afgaan, daar zijn geen voorschriften voor.” 

4.13.  [een ge[een getuige]: “Aan de Berg tot Berg Race doen allerlei mensen van allerlei niveau mee. Er is dus sprake van enorme tempoverschillen op de trap. Iedereen kan er op een manier van af gaan waarop het voor hem niet gevaarlijk is. De keus is aan de rijder zelf hoe hij er afgaat. Het is niet zo dat de organisatie instructies aan de rijders geeft over hoe ze van de trap afgaan. Dat zou praktisch onmogelijk zijn. De renner weet zelf wat hij doet. (…) Bij het afdalen is het springen het moeilijkste. Het is zeker niet zo dat alle mountainbikers dat kunnen. Ik schat in dat bij de Berg tot Berg Race enkele tientallen rijders het eerste stuk van de trap springen. Sommige van die rijders overschatten zichzelf misschien. Bij het springen is het best heel moeilijk om iedere keer goed te landen.” 

4.14.  [een getuige]: “Voor mij is het een makkelijke trap om af te rijden. (…) Ook het begin is niet moeilijk maar ik ga daar persoonlijk het liefst niet heel hard. (…) Dat is eigenlijk gekomen nadat ik ben gevallen en daarbij letsel heb opgelopen. Ik heb daarna nog wel wedstrijden gereden maar ik heb besloten om iets minder risico’s in de sport te nemen. (…) 
Ik vind springen voor een ervaren mountainbiker op zich niet zo gevaarlijk, maar wel als er meerdere rijders dicht bij elkaar rijden en ook als er mensen lopen op de trap. Ik zelf spring niet op het eerste deel van deze trap. Springen komt in het algemeen vaak voor in de mountainbikesport. Dat is gebruikelijk. Op pagina één van mijn brief schrijf ik over de “toch al niet ongevaarlijke trap”. Daarmee bedoel ik dat op dat moment daar hard wordt gereden, dat is in een wedstrijd zo, dat met name de meer ervaren mountainbikers vaker het eerste stuk springen, die kiezen dan voor een zeker risico (…) De keuze om te springen is aan de mountainbiker zelf vind ik.” 

4.15.  Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat het clearen van de trap niet per definitie een onverantwoorde wijze van mountainbiken is, maar dat dit afhangt van de kwaliteiten en de ervaring van de betreffende mountainbiker. De uitlatingen op mountainbikefora op internet waarop [verzoekster] heeft gewezen doen hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. In het algemeen dienen dergelijke uitlatingen kritisch te worden beschouwd. Zij worden immers vaak anoniem, impulsief en zonder gedegen kennis van zaken gedaan. Dat wordt in dit geval geïllustreerd door de getuigenverklaring van [een getuige]. Hij heeft zijn kritische forumpost op www.mtb-sport.nl ten overstaan van de rechtbank aanmerkelijk genuanceerd, onder meer vanwege voortgeschreden inzicht. 
Dat [een getuige] het clearen van de trap zonder meer roekeloos vindt (pagina 6 proces-verbaal 25 juni 2009) vormt evenmin aanleiding voor een ander uitgangspunt. [een getuige] staat daarin alleen. Hij is in dit verband ook niet bijzonder deskundig te achten. 

4.16.  Ter zake van de kwaliteiten en ervaring van [verweerder sub 3] geldt het volgende. 
[verweerder sub 3] heeft verklaard (pagina 7 van het proces-verbaal van 25 juni 2009) dat hij ten tijde van het ongeval zo’n 4 tot 5 jaar ervaring met mountainbiken had, dat hij de wedstrijd niet voor de eerste keer reed en het parcours had verkend, dat hij aan de wedstrijd meedeed in de sportklasse op vrij hoog niveau en dat hij toen al eens op het podium had gestaan. [verweerder sub 3] kan dan ook ten tijde van het ongeval worden aangemerkt als een ervaren (wedstrijd-)mountainbiker, zoals zowel Reaal en [verweerder sub 3] (punt 3.2.1. van hun verweerschrift) als [verzoekster] (midden op pagina 56 van het verzoekschrift) hebben gedaan. Van belang is ook dat [verweerder sub 3] de trap gedurende de wedstrijd reeds meerdere keren zonder problemen had gecleard (niet bestreden punt 3.4.4. verweerschrift) en dat er ten tijde van het ongeval geen andere fietsers op de trap waren. Verder moet, zoals [verzoekster] ter zitting heeft gesteld (pagina 4 pleitaantekeningen) en ook gelet op de verklaring van [verweerder sub 3] dat springen sneller is dan stuiteren (pagina 8 van het proces-verbaal van 25 juni 2009), worden aangenomen dat het clearen van de trap tijdwinst opleverde. Gelet op zijn ervaring (in de wedstrijd) en het ontbreken van tegenstrevers op de trap, en gegeven het competitieve voordeel, heeft [verweerder sub 3] met het clearen van de trap naar het oordeel van de rechtbank niet een zo groot risico op een valpartij genomen dat [verzoekster] dit risico niet hoefde te verwachten. Dat het risico dat [verweerder sub 3] nam zich uiteindelijk heeft verwezenlijkt doet daaraan niet af. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat het rijgedrag van [verweerder sub 3] in de gegeven omstandigheden een normale prestatiegerichte wijze van mountainbiken te buiten ging. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat niet kan worden vastgesteld dat [verweerder sub 3] bij het afdalen van de trap de zogenoemde ‘bar-ends’ (opstaande uiteinden van het stuur) vasthield en niet het stuur zelf. [verzoekster] stelt slechts dat dit ‘mogelijk’ het geval is geweest (pagina 39 verzoekschrift). [verweerder sub 3] betwist dit (pagina 7 van het verweerschrift van mr. Polak). [een getuige] heeft verklaard dat [verweerder sub 3] de bar-ends vasthield. [verweerder sub 3] heeft echter verklaard dat hij vermoedt dat hij het stuur vasthield en niet de bar-ends. Timp heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe [verweerder sub 3] zijn handen hield. Verder ontbreken aanknopingspunten voor de door [verzoekster] geopperde mogelijkheid. Bij deze stand van zaken is niet bewezen dat [verweerder sub 3] de bar-ends vasthield. 

4.17.  Het verwijt van [verzoekster] dat [verweerder sub 3] onvoldoende rekening heeft gehouden met de onbeschermde positie van [verzoekster] als toeschouwer maakt het voorgaande niet anders. Vanwege het wedstrijdelement hoefde [verweerder sub 3] zich niet in te houden en mocht [verzoekster] verwachten dat [verweerder sub 3] zijn aandacht bij het rijden zou houden, juist ook om een val te voorkomen. Dit geldt te meer nu [verweerder sub 3] de trap al een aantal keren zonder problemen had gecleard. 

4.18.  Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [verweerder sub 3] jegens [verzoekster] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Voor zover de gevraagde verklaring voor recht en veroordeling tegen [verweerder sub 3] is gericht is het verzoek derhalve niet toewijsbaar. 

Verplichting van Reaal tot schadevergoeding? 

4.19.  Nu aansprakelijkheid van [verweerder sub 3] niet is vastgesteld kan een op die aansprakelijkheid gebaseerde verplichting tot schadevergoeding van Reaal evenmin worden vastgesteld. Daarom is ook tegen Reaal de gevraagde verklaring voor recht en de veroordeling niet toewijsbaar. 

Aansprakelijkheid van Berg tot Berg? 

4.20.  Bij de beoordeling van het verzoek voor zover het tegen Berg tot Berg is gericht, gaat het erom of Berg tot Berg, als organisator van de mountainbikewedstrijd, gelet op alle omstandigheden van dit geval is tekortgeschoten in de zorg die van haar jegens [verzoekster] als toeschouwer kon worden gevergd. In dat verband is het volgende van belang. 

4.21.  Gegeven het karakter van de wedstrijd (zie 4.7) waren valpartijen, in het bijzonder bij het afdalen van de trap, voorzienbaar. Zeker voor Berg tot Berg als professionele en ervaren organisator van mountainbikewedstrijden (pagina 2, 3 en 10 proces-verbaal van 27 mei 2010). Dat Berg tot Berg zich ook bewust was van de gevaren blijkt uit de aanwezigheid van een arts en een EHBO-team, waarvan juist bij trap meerdere leden waren opgesteld. De rechtbank wijst in dit verband verder op de volgende getuigenverklaringen. [een getuige], pagina 3 “Er komen wel vaker valpartijen voor op de trap”. [een getuige], die volgens [een getuige] na afloop van ieder evenement aan Berg tot Berg rapporteert wat er is gebeurd: “Er waren in het verleden wel meer meldingen van valpartijen bij de trap. (…) De trap is spectaculair. Op de trap wordt op snelheid gereden en daar kunnen mensen bij vallen en daarom staan wij daar ook met een EHBO-team.” 

4.22.  Vast staat dat Berg tot Berg de toeschouwers niet met borden of folders tegen dit gevaar heeft gewaarschuwd. De veiligheidsmaatregelen voor het publiek hebben daarin bestaan dat Berg tot Berg afzetlint vlak langs de trap heeft doen plaatsen (zie foto onder punt 2.2) en medewerkers bij de trap heeft geposteerd om het publiek zo nodig te manen achter dit lint te blijven. Dit laatste is waarschijnlijk voorafgaand aan het ongeval gebeurd, maar ten tijde van de aanrijding was daarvoor geen aanleiding, zo volgt uit de verklaring van [een getuige]: “Boven en onderaan de trap staat iemand van de stichting die tot taak heeft de rijders en het publiek te begeleiden. Zij moeten opletten en attenderen als er iets is dat gevaar op zou kunnen leveren. Op dat moment was er echter geen gevaar.” Enige fysieke bescherming tegen van het parcours gerakende deelnemers heeft Berg tot Berg [verzoekster] niet geboden. 

4.23.  Gegeven het door Berg tot Berg onderkende gevaarzettende rijgedrag van de deelnemers waartoe het parcours juist bij de trap aanleiding geeft, had Berg tot Berg naar het oordeel van de rechtbank ook in 2004 al kunnen en moeten voorzien dat de hierboven bedoelde maatregelen het publiek bij de trap onvoldoende zouden beschermen. Zij mocht niet zonder meer verwachten dat mountainbikers die op de trap de macht over het stuur zouden verliezen niet naast de trap in het met lint afgezette toeschouwersgebied terecht zouden komen. Dat dit niet eerder was gebeurd, zoals Berg tot Berg onbetwist stelt, maakt dit niet anders. Met Berg tot Berg, [verweerder sub 3] en [een getuige] gaat de rechtbank ervan uit dat [verweerder sub 3] de macht over het stuur heeft verloren omdat één van zijn handen van het stuur afschoot toen hij na het clearen van de trap neerkwam. Dit heeft geleid tot een ongecontroleerde stuurbeweging als gevolg waarvan [verweerder sub 3] naast het parcours is geraakt. Deze toedracht is naar het oordeel van de rechtbank niet buitenissig, maar kon door Berg tot Berg redelijkerwijs worden voorzien, nu zowel het clearen van de trap als een valpartij op de trap regelmatig voorkwam. Berg tot Berg heeft gewezen op de verklaring van [een getuige] dat hij ook naar de kennis van nu de plek waar [verzoekster] stond niet zou hebben laten afzetten omdat het geen logische plek was voor dit ongeluk. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor een ander oordeel. In de eerste plaats omdat [een getuige] met [een getuige] samenwerkt (pagina 9 pv 27 mei 2010) en derhalve jegens Berg tot Berg niet helemaal vrij staat. Maar ook omdat de redenering van [een getuige] niet overtuigt. Hij gaat ervan uit dat het ongeval heeft plaatsgevonden op een gedeelte van de trap waar je volgens hem als deelnemer de neiging hebt om naar rechts te gaan, terwijl [verzoekster] links van de baan stond. Dit gedeelte van de trap is echter volgens [een getuige] gelegen na of onder het vlakke gedeelte waar [verweerder sub 3] na het clearen van de trap is neergekomen. [een getuige] vindt de plaats van het ongeval bovendien onlogisch omdat je daar “de minste klappen op de fiets hebt”. Uit de overige verklaringen moet echter worden afgeleid dat het ongeval is gebeurd juist omdat [verweerder sub 3] bij het neerkomen de macht over het stuur heeft verloren. (Pagina 8 pv 27 mei 2010.) 

4.24.  Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanrijding met [verzoekster] voor Berg tot Berg in die mate voorzienbaar was dat het, ondanks de goede ervaringen van Berg tot Berg, onzorgvuldig is te achten dat zij [verzoekster] zo dicht op zo’n risicovol deel van het parcours heeft toegelaten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het ongeval op eenvoudige wijze voorkomen had kunnen worden door het afzetlint niet pal naast de trap te plaatsen, maar op enige afstand daarvan. [verweerder sub 3] zou dan nadat hij de macht over het stuur had verloren niet meteen in het publiek zijn beland. 

4.25.  Verder is nog van belang dat Berg tot Berg bekend moet worden geacht met de potentieel ernstige aard van het letsel van vallende deelnemers. Zij heeft zich immers bij de wedstrijd voorzien van een arts aan wie zij een motorrijder beschikbaar heeft gesteld om snel ter plaatste van een ongeval te kunnen zijn. [een getuige] heeft bovendien verklaard dat hij meestal snijwonden en schaafwonden behandelt maar dat er ook ongevallen zijn waarbij een schouder uit de kom raakt of een sleutelbeen breekt. Gelet op haar bekendheid met de gevaren voor de deelnemers moet het voor Berg tot Berg ook voldoende voorzienbaar zijn geweest dat een botsing met het publiek ernstige gevolgen voor dat publiek zou kunnen hebben. 

4.26.  Ook indien, zoals Berg tot Berg stelt en [verzoekster] betwist, wordt aangenomen dat het parcours door de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie was goedgekeurd en medewerkers van deze vereniging bij de wedstrijd aanwezig waren doet dit aan het voorgaande niet af. De keuring is, zo heeft [een getuige] tijdens de mondelinge behandeling verklaard, verricht door twee vrijwilligers en bovendien in een tijd dat er vooral oog was voor de veiligheid van de deelnemers en veel minder voor die van het publiek. ([een getuige] pagina 9 pv 27 mei 2010). De betrokkenheid van de KNWU laat in deze omstandigheden onverlet dat Berg tot Berg het ongeval had kunnen en moeten voorzien. Bovendien ontslaat de betrokkenheid van de KNWU Berg tot Berg niet van haar eigen verantwoordelijkheid voor de toeschouwers. 

4.27.  Berg tot Berg heeft verder opgeworpen dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [verzoekster]. Zij had een grotere afstand van de trap moeten bewaren, aldus Berg tot Berg. Dit verweer wordt verworpen. [verzoekster], die zelf niet aan mountainbiken doet en niet eerder toeschouwer van een mountainbikewedstrijd was, bevond zich in het door Berg tot Berg met lint afgezette toeschouwersgebied toen [verweerder sub 3] met haar in botsing kwam. Zij mocht er dan ook vanuit gaan dat zij daar veilig stond. Dat zij getuige was van valpartijen onderaan de trap maakt dit niet anders. Zij stond bovendien niet alleen, maar met een aantal andere personen die zich daar klaarblijkelijk ook veilig waanden. Gelet op het voorgaande kan niet aan [verzoekster] worden toegerekend dat zij zo dicht op het parcours stond. 

4.28.  Uit het voorgaande volgt dat Berg tot Berg verwijtbaar heeft nagelaten voldoende veiligheidsmaatregelen te treffen en dat het ongeval daardoor heeft kunnen gebeuren. Zij is dan ook uit hoofde van onrechtmatige daad volledig schadeplichtig jegens [verzoekster]. In zoverre is het verzoek derhalve toewijsbaar. 
De schade staat nog niet vast. Nu het uitgangspunt is dat [verzoekster] en Berg tot Berg thans hun schikkingsonderhandelingen zullen voortzetten is een veroordeling tot betaling niet aan de orde. Het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen. 

4.29.  Ter zake van de kosten bedoeld in artikel 1019aa Rv geldt het volgende. 
Partijen hebben zich niet verzet tegen het door mr. Van der Wouden gehanteerde uurtarief van € 205,00, vermeerderd met 3% kantoorkosten en 19% BTW. Daarvan zal worden uitgegaan. Zoals verweerders hebben opgeworpen komt het niet redelijk voor 7 uur en 15 minuten te begroten voor het opstellen van het onderhavige verzoekschrift, nu dat grote gelijkenis vertoont met het verzoekschrift ingediend in de eerdere deelgeschilprocedure, en de kosten van de indiening daarvan reeds in die procedure zijn begroot. De rechtbank zal in dit verband 3 uur begroten. Redelijk is dat daar nog 4 uren bijkomen voor het bestuderen van het verweer en het voorbereiden van de zitting, en in totaal 4½ uur voor de zitting zelf, inclusief reistijd. [verzoekster] heeft € 260,00 aan griffierecht betaald. 
De buitengerechtelijke kosten bedragen dan in totaal € 3.149,59 (€ 205,00 +3% + 19% x 11,5 + € 260,00). Nu alleen Berg tot Berg voor de schade aansprakelijk is, zal uitsluitend zij worden veroordeeld tot betaling daarvan. 

4.30.  Het overigens verzochte zal worden afgewezen.  LJN BU6757