Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 240511 geschil over medische aansprakelijkheid, informed consent en verjaring vereist bewijsopdracht, deskundigenbericht; volgt uitspraak: niet-ontvankelijk

Rb Maastricht 240511 geschil over medische aansprakelijkheid, informed consent en verjaring vereist bewijsopdracht, deskundigenbericht; volgt uitspraak: niet-ontvankelijk; bijgevolg kosten afgewezen
3.  De beoordeling
3.1.  De rechtbank stelt het volgende voorop. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nummer 3, pagina 10) is over de deelgeschilprocedure het volgende opgenomen:

“De aansprakelijkheidsvraag kan wel degelijk in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich ook dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hiervan zal vanzelfsprekend eerder sprake zijn naarmate er meer deel-geschillen aan de rechter worden voorgelegd.”

3.2.  De eerste vraag waaromtrent [eiseres] in het kader van dit deelgeschil een oordeel van de rechtbank verzoekt, is of de vordering van [eiseres] jegens Orbis is verjaard op grond van het bepaalde in artikel 3:310 BW. Bij de beoordeling van die vraag moet het vol-gende tot uitgangspunt worden genomen.

3.3.  Volgens constante jurisprudentie (zie onder andere Hoge Raad 24 januari 2003, NJ 2003, 300, Hoge Raad 31 oktober 2003, NJ 2006, 112, Hoge Raad 27 mei 2005, NJ 2006, 114 en Hoge Raad 4 april 2008, NJ 2008, 203) begint voormelde verjaringstermijn pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. De benadeelde is daartoe pas in staat indien hij voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen.

3.4.  Het moet gaan om daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Als sprake is van lichamelijke klachten waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn wanneer met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn ontstaan. In het algemeen zal de vereiste mate van zekerheid pas aanwezig zijn wanneer deze oorzaak door deskundige artsen is gediagnosticeerd (vergelijk het voormelde arrest van 24 januari 2003).

3.5.  Daar staat echter tegenover dat van de benadeelde in redelijkheid kan worden ver-langd dat deze niet te lang wacht met het instellen van een vordering. Indien voor een benadeelde voldoende aanleiding bestaat voor de aansprakelijkheid van een voldoende bepaald persoon voor de beweerdelijke schade, dan mag van de benadeelde ook enig onderzoek naar de oorzaak van die schade worden verwacht. In het andere geval zou de benadeelde het im-mers in de hand hebben wanneer de verjaringstermijn een aanvang neemt.