Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 130213 verdraaiing knie door beweging pony; bezitter aansprakelijk, mogelijk eigen schuld

Rb Middelburg 130213 verdraaiing knie door beweging pony; bezitter aansprakelijk, mogelijk eigen schuld; 
- kosten begroot en toegewezen; € 1.363,57 + griffierecht

2.  De feiten 
2.1.  Op 13 juni 2009 was [verzoekster] met [verweerder] (met wie zij op dat moment een relatie had) en zijn dochters aanwezig op een paardenconcours. Nadat [verzoekster] met een van de dochters een pony van [verweerder] had opgezadeld liep de dochter weg om haar cap en zweep te halen en hield [verzoekster] de pony vast met de teugels. Toen de dochter terugkeerde en de naam van de pony riep draaide deze met zijn hoofd in de richting van [verzoekster], waarbij hij [verzoekster] raakte. [verzoekster] probeerde weg te draaien, waarbij zij uit haar evenwicht raakte en haar knie verdraaide. 
2.2.  [verzoekster] heeft ruime ervaring met paarden c.q. paardrijden en kende de betreffende pony, die een mak karakter had, goed. 

2.3.  [verzoekster] heeft naar aanleiding van de pijn in haar knie na het verdraaien ervan dezelfde dag nog contact opgenomen met de huisartsenpost en is de volgende dag naar het ziekenhuis gegaan, waar een kijkoperatie aan haar knie is uitgevoerd. De daarmee gepaard gaande medische kosten zijn door de verzekeraar van [verzoekster] vergoed. 

2.4.  [verzoekster] heeft [verweerder] bij brief d.d. 27 oktober 2011 als bezitter van de pony aansprakelijk gesteld voor schade die zij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Nationale Nederlanden, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder], tot wie hij zich vervolgens heeft gewend, heeft aangegeven de aansprakelijkheid namens haar verzekerde niet te erkennen nu het letsel van [verzoekster] niet is veroorzaakt door de eigen energie van de pony. 

3.  Het geschil 
3.1.  [verzoekster] verzoekt te bepalen dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door haar ten gevolge van het ongeval d.d. 13 juni 2009 geleden en nog te lijden schade. Voorts verzoekt zij de kosten van de procedure te begroten op € 1.363,57 te vermeerderen met het door haar verschuldigde griffierecht en veroordeling van [verweerder] in de proceskosten. 
Zij stelt daartoe door de eigen energie van de pony, die een onverhoedse beweging maakte, knieletsel te hebben opgelopen waarvan zij nog dagelijks beperkingen ondervindt. [verweerder], als eigenaar van de pony, is daarvoor volgens [verzoekster] op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk. [verzoekster] betwist dat in haar gedragingen elementen waren besloten die duiden op een tekortkoming c.q. eigen schuld harerzijds. 

3.2.  [verweerder] voert verweer. Hij stelt dat de deelgeschilprocedure niet de geëigende weg is om het onderhavige geschil op te lossen. Vanwege het ontbreken van medische gegevens kan volgens hem immers niet worden vastgesteld dat sprake is van letsel dan wel schade aan de zijde van [verzoekster], waarvan hij het bestaan betwist. Ook het causaal verband tussen het incident op 13 juni 2009 en de klachten van [verzoekster] dient nog te worden beoordeeld voordat aansprakelijkheid kan worden vastgesteld. Voor benoeming van een deskundige ter beantwoording van die vragen is de onderhavige procedure niet bedoeld volgens [verweerder].
Verder stelt hij dat in casu geen sprake was van een ‘eigen beweging’ van de pony omdat deze op het moment van het incident in de feitelijke macht van [verzoekster] zelf was, voor welke situatie artikel 6:179 BW niet bedoeld is. Daarnaast stelt [verweerder] dat er geen sprake was van een onberekenbare of onverwachte beweging van het dier waarmee een ervaren ruiter als [verzoekster] geen rekening hoeft te houden. Voorts is hij van mening dat de tenzij-clausule van voornoemd artikel in casu van toepassing is, waardoor hij als bezitter van de pony van aansprakelijkheid wordt bevrijd. Indien toch aansprakelijkheid van [verweerder] wordt aangenomen, beroept hij zich op eigen schuld aan de zijde van [verzoekster], op grond waarvan de schade voor haar eigen rekening dient te blijven. 

4.  De beoordeling 
4.1.  Voor zover [verweerder] primair heeft bedoeld te stellen dat het onderhavige geschil zich niet leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure overweegt de rechtbank het volgende. 

4.2.  Een deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet op de ratio van de deelgeschilprocedure om middels een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank ingevolge artikel 1019z Rv te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. 

4.3.  Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. 

4.4.  De rechtbank is met [verweerder] van oordeel dat een zaak waarin het raadplegen van deskundigen noodzakelijk wordt geacht zich in beginsel niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zoals uit het onderstaande zal blijken behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen opinie van een deskundige te worden ingewonnen teneinde de aansprakelijkheidsvraag te kunnen beantwoorden. Een oordeel van de rechtbank vraagt dan ook een beperkte investering in tijd, geld en moeite, terwijl de op de aansprakelijkheidsvraag vastgelopen buitengerechtelijke onderhandelingen door dat oordeel weer vlot getrokken kunnen worden, of, voor zover zij nog niet waren gestart, een aanvang kunnen nemen. Het onderhavige geschil leent zich dan ook voor behandeling in een deelgeschilprocedure, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. 

4.5.  Ter beoordeling staat de vraag of [verweerder] op grond van het bepaalde in artikel 6:179 BW als bezitter van de pony aansprakelijk is voor de door [verzoekster] ten gevolge van het ongeval op 13 juni 2009 mogelijk geleden en nog te lijden schade. 
Voornoemd artikel bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid krachtens artikel 6:162 BW zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier, waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. 
Dit artikel brengt de door een dier aangerichte schade in beginsel voor risico van de bezitter van het dier. Dit wordt niet anders indien het dier zich in de feitelijke macht van iemand anders bevindt, ook niet indien, zoals in casu, diegene ervaring heeft met paarden in het algemeen en deze pony in het bijzonder. Het verweer van [verweerder] dat geen sprake was van een ‘eigen beweging’ van de pony omdat deze op het moment van het incident in de feitelijke macht van [verzoekster] zelf was, voor welke situatie artikel 6:179 BW niet bedoeld is, gaat dan ook niet op. 
Voor de toepassing van voormeld artikel dient ervan te worden uitgegaan dat de bedoelde aansprakelijkheid is gebaseerd op het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. 

In casu is niet gebleken dat de pony handelde als instrument van [verzoekster], die hem vasthield. De beweging met het hoofd kwam vanuit het dier zelf, waarschijnlijk naar aanleiding van het horen van zijn naam. De omstandigheid dat [verzoekster] ruime ervaring had met paarden in het algemeen en met deze pony in het bijzonder maakt niet dat de gedraging van de pony anders gekwalificeerd moet worden. Voornoemde ervaring van [verzoekster] met paarden en deze pony kan echter wel een rol spelen bij verdeling van de schadelast in het kader van de vraag of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend ex artikel 6:101 BW, zoals hierna onder 4.9. zal worden overwogen. 

4.6.  Op grond van de zogenaamde tenzij-clausule van artikel 6:179 BW zou [verweerder] alleen vrijuit gaan als in de hypothetische situatie waarin hij de gedraging van de pony bewust zou hebben toegelaten, geen aansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW zou bestaan. Daarvan is te dezen geen sprake, nu ook als [verweerder] de gedraging van de pony (het draaien met het hoofd) bewust had toegelaten waardoor [verzoekster] ten val kwam en haar knie verdraaide, artikel 6:162 BW tot aansprakelijkheid van [verweerder] zou leiden. Het beroep van [verweerder] op de voornoemde clausule gaat dan ook niet op. 

4.7.  Ten aanzien van de schade van [verzoekster] ten gevolge van het ongeval, waarvan [verweerder] het bestaan betwist, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de overgelegde stukken blijkt dat in het voortraject met name de vraag of er sprake was van eigen energie van de pony partijen verdeeld hield. De aanwezigheid van letsel c.q. schade aan de zijde van [verzoekster] is eerst in het kader van de onderhavige procedure betwist. 
Voorts is onweersproken gesteld dat [verweerder] tijdens het telefonisch onderhoud met de advocaat van [verzoekster] te kennen heeft gegeven dat hij bekend was met de knieproblemen van [verzoekster] en dat hij hiervoor met haar ook specialisten heeft bezocht. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verweerder] aangegeven dat [verzoekster] veel last van de knie heeft gehad en dat er destijds inderdaad specialisten voor zijn bezocht. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat ondanks het ontbreken van medische gegevens in het kader van deze procedure voldoende waarschijnlijk is dat [verzoekster] letsel heeft opgelopen ten gevolge van de beweging van de pony, zodat ook de kans dat zij dienaangaande in enige mate schade heeft geleden dan wel mogelijk in de toekomst nog zal lijden voor dit moment voldoende aannemelijk is te achten. Dat de exacte aard en hoogte van de schade thans nog niet vast staat, staat er niet aan in de weg dat de rechtbank in het kader van het onderhavige deelgeschil een oordeel kan geven omtrent de aansprakelijkheid, het aanvankelijke geschilpunt tussen partijen. 

4.8.  Uit het vorenstaande volgt dat [verweerder] als bezitter van de pony op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van het ongeval op 13 juni 2009 (mogelijk) heeft geleden en nog zal lijden. 

4.9.  In dit deelgeschil ligt uitsluitend de aansprakelijkheidsvraag ter beoordeling voor. Tussen partijen resteert een geschil betreffende de door [verzoekster] mogelijk ten gevolge van de gebeurtenis geleden en nog te lijden schade. De rechtbank kan en zal daaromtrent thans geen oordeel geven, maar overweegt, mede gelet op het beroep dat [verweerder] heeft gedaan op het bepaalde in artikel 6:101 BW, dat er in casu mogelijk sprake is van omstandigheden die aan [verzoekster] kunnen worden toegerekend die mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Zo was [verzoekster], die veel ervaring heeft met paarden in het algemeen en ook goed bekend was met deze pony in het bijzonder, degene die het dier vast hield op het moment van het incident, om te voorkomen dat hij zou weglopen. Zij heeft ook zelf verklaard dat zij op dat moment waarschijnlijk met een riempje bij het hoofd van de pony bezig was en dat deze het in het algemeen niet fijn vond als aan zijn hoofd werd gezeten. Dergelijke omstandigheden kunnen aan [verzoekster] als benadeelde worden toegerekend, hetgeen gelet op het bepaalde in artikel 6:101 BW invloed kan hebben op de verdeling van de schadelast over partijen. 

4.10.  Nu het verzoek betreffende de aansprakelijkheid van [verweerder] wordt toegewezen zal ook de gevorderde kostenbegroting en veroordeling zoals verzocht worden toegewezen. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten is geen verweer gevoerd en zij kunnen naar het oordeel van de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. LJN BZ5965