Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 050613 geen eigen schuld 12-jarige dochter voor ongeval met pony; eigenaar pony 100% aansprakelijk

Rb Midden-NL 050613 geen eigen schuld 12-jarige dochter voor ongeval met pony; eigenaar pony 100% aansprakelijk
- kosten gevorderd, begroot en toegewezen € 3.438.56

4. De beoordeling 
4.1.         Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. 
4.2.          Op basis van de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank het verzoek aldus dat aan de rechtbank wordt gevraagd een oordeel te geven over de verhoudingsgewijze verdeling van de door X geleden schade over beide partijen, gelet op het bepaalde in art. 6: 101 BW met betrekking tot zowel 'eigen schuld' (de omstandigheden die aan het schadeveroorzakende feit hebben bijgedragen en aan de benadeelde zijn toe te rekenen) als de zogenaamde billijkheidscorrectie. Partijen verschillen niet van mening over de aansprakelijkheid op zich, maar over de vraag welk percentage van de schade door Interpolis vergoed dient te worden. 
4.3.           X is van mening dat haar schade voor 100% vergoed moet worden door Interpolis. Gelet op haar leeftijd ten tijde van het ongeval, jonger dan 14 jaar, kan aan X hoe dan ook geen eigen schuld worden tegengeworpen. In het geval dat aangenomen zou worden dat wel sprake is van eigen schuld aan de zijde van X dan leidt toepassing van de billijkheidscorrectie er toe dat zij de schade niet deels voor haar eigen rekening hoeft te nemen, aldus X. 
4.4.           Interpolis heeft erkend dat de schade van X voor 50% voor haar rekening komt, maar meent dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de resterende 50% van de geleden schade. Interpolis heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van eigen schuld in de zin van art. 6: 101 BW aan de zijde van X Omdat geen van partijen onzorgvuldigheid te wijten is, terwijl anderzijds wel omstandigheden aan de zijde van X hebben bijgedragen tot het ongeval, meent Interpolis dat in het kader van de causaliteitsafweging partijen ieder de helft van de schade dienen te dragen. 
4.5.           Interpolis heeft in dat verband aangevoerd, met een beroep op een arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002 (NJ 2004, 556) dat uit de overeenkomst van bruikleen die X geacht moet worden te hebben gesloten met de eigenaar van de pony, voortvloeit dat de risico's (en de verwezenlijking daarvan) tengevolge van het onberekenbare gedrag van de pony voor 50% voor rekening van X moeten blijven. Interpolis heeft betoogd dat X een ervaren ruiter is: zij rijdt vanaf haar zesde paard, volgt wekelijks lessen, neemt vanaf haar achtste deel aan spring- en dressuurwedstrijden en heeft juist ook met deze pony veel rijervaring. Bovendien heeft zij in het verleden al eens een ongeval met een paard gehad waarbij zij letsel heeft opgelopen (een gebroken been). Gelet hierop beschikte X volgens Interpolis over het normaal te verlangen inzicht in het mogelijke gevaar dat schuilt in de eigen energie van paarden. Haar jeugdige leeftijd maakt dit niet anders, aldus Interpol is. 
4.6.          Vooropgesteld moet worden dat op grond van art. 6: 179 BW het risico van het onberekenbare gedrag van een dier in beginsel voor rekening van de bezitter van dat dier komt. Tussen partijen is niet in geschil dat het gedrag van de pony dat tot het ongeval en daarmee tot het letsel heeft geleid, is te kwalificeren als een gedraging die onder de reikwijdte van dit artikel valt. In de onderhavige zaak is de vader van X, althans Interpolis, derhalve in beginsel volledig aansprakelijk voor de door X geleden schade. 
4.7. Het gaat in deze zaak dan ook enkel om de vraag in hoeverre de vergoedingsplicht van Interpolis wordt verminderd op grond van artikel 6: 101 BW. Bij de beantwoording van die vraag kunnen vier componenten worden onderscheiden, waarbij opgemerkt moet worden dat deze door hun onderlinge verbondenheid in elkaar over kunnen lopen:

  1. Is de schade mede door een omstandigheid aan de zijde van de benadeelde veroorzaakt?
  2. Kan deze omstandigheid aan de benadeelde worden toegerekend?
  3. In welke mate hebben aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade bijgedragen?
  4. Vereist de billijkheid een andere verdeling?

ad I. oorzaak van de schade 
4.8.          De schade is naar het oordeel van de rechtbank mede door een omstandigheid aan de zijde van X veroorzaakt. Dat is de omstandigheid dat X vrijwillig en met toestemming van de eigenaar van de pony, de buitenrit heeft gemaakt en dat zij de keus heeft gemaakt om af te stijgen en de pony aan de hand door het stroompje te leiden. 

ad 2. toerekening van omstandigheid 
4.8.1.        In de parlementaire geschiedenis is over de mogelijkheid van toepassing van art. 6: 101 BW ten aanzien van kinderen het volgende geschreven: 
"Zo is ook niet uitgesloten (curs. Rb) dat een gedraging die een kind krachtens artikel 6.3.1.2a niet als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend, hem wel kan worden toegerekend als een omstandigheid die kan leiden tot verrmindering van zijn aanspraken op de wederpartij." 
'Eigen schuld' van een kind dat jonger is dan 14 jaar wordt derhalve niet uitgesloten, maar kennelijk vond de minister dat dit uitzondering en geen regel zou moeten zijn. 
4.8.2.        Bij verkeersongevallen (aanrijdingen tussen een motorrijtuig en een niet door een motorrijtuig vervoerd kind dat de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt) is algemeen aanvaard dat, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van het kind, de eigenaar van het motorrijtuig de volledige schade van het kind moet vergoeden. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat enerzijds kinderen door hun impulsiviteit en onberekenbaarheid van het gemotoriseerde verkeer aanzienlijk meer gevaar hebben te duchten dan andere verkeersdeelnerners. Anderzijds heeft art. 31 WVW mede tot strekking kinderen te beschermen tegen de extra risico's die het gemotoriseerde verkeer voor hen meebrengt. Daarbij heeft de Hoge Raad mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat in art. 6:164 BW een leeftijdsgrens van veertien jaren met betrekking tot de aansprakelijkheid van kinderen in het algemeen is aanvaard. 
4.8.3.        Buiten de verkeersaansprakelijkheid om, heeft de Hoge Raad in de zaak van Lars Rurode (HR 8 december 1989) overwogen dat wanneer- en met name voor zich in de nabijheid bevindende kinderen - in het leven geroepen ernstig gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die, onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven heeft geroepen. Een hiervan afwijkend oordeel moet gemotiveerd worden. In het geval van Lars Rurode was er weliswaar sprake van enigszins verwijtbaar gedrag van het kind (geen acht slaan op waarschuwingen), maar diende de schade, vanwege het gevaarzettend handelen van de aangesprokene, toch (in beginsel) volledig voor rekening van die laatste te blijven. 
4.8.4.        Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie alsmede uit de parlementaire geschiedenis van art. 6: 101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. 
4.8.5.        Bij de beantwoording van de vraag onder welke omstandigheden gedragingen van kinderen onder de 14 aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld-vraag, speelt de verwijtbaarheild van de gedraging van het kind (in de zin van roekeloosheid, ongehoorzaamheid of baldadigheid) een belangrijke rol, waarbij in zijn algemeenheid heeft te gelden dat meer van een kind verlangd mag worden naarmate het ouder is. 
4.8.6.        Uit het feit dat X zelf de pony omschrijft als 'rustig' en dat haar vader heeft verklaard dat er 'nooit eerder problemen met de pony zijn geweest' blijkt reeds dat X het gedrag van de pony bij de oversteek van het stroompje niet heeft verwacht en de gevolgen daarvan niet heeft ingeschat. X had weliswaar een jarenlange ervaring in de omgang met paarden en/of pony's, maar zij was slechts zes jaar oud toen zij begon met rijden. De ervaring die zij heeft opgedaan als kind heeft niet hetzelfde gewicht als een jarenlange ervaring van een volwassen mens, die inzicht heeft ontwikkeld in het inschatten van potentiële gevaren van situaties en die daar op verantwoorde wijze naar kan handelen. 
4.8.7.        Partiien zijn het erover eens dat X geen verwijt treft voor haar handelen. Het ongeval is louter veroorzaakt door de onberekenbaarheid van het gedrag van de pony. X heeft niet met een incorrecte manier van omgaan met de pony of het nemen van enig risico bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Er is niet gebleken dat X in enig opzicht roekeloos, baldadig of onvoorzichtig was. Dat betekent dat de omstandigheden aan de zijde van X die hebben bijgedragen tot het ontstaan van het ongeval gelet op haar leeftijd niet aan X zijn toe te rekenen. Er is derhalve niet voldaan aan het vereiste van toerekenbaarheid van art. 6: 101 BW, zodat er geen aanleiding is om de vergoedingsplicht van Interpolis op basis van voormeld artikel te verminderen.

ad 3. en 4. causaliteitsweging en billijkheidscorrectie 
4.9.          Nu is geoordeeld dat geen sprake is van toerekenbaarheid aan de zijde van X hoeven de vragen met betrekking tot de causaliteitsweging of de toepassing van de billijkheidscorrectie niet te worden beantwoord. Echter, ook wanneer er van zou moeten worden uitgegaan dat de omstandigheid als onder 4.8. genoemd wel aan X zou moeten worden toegerekend, dan leidt de toepassing van de billijkheidscorrectie ertoe dat de schade toch volledig door de eigenaar van de pony, althans Interpolis, gedragen dient te worden. In dat geval zal de leeftijd van X en de gevolgen daarvan ten aanzien van het kunnen inschatten van gevaar en de gevolgen van verwezenlijking van risico' s een doorslaggevende rol spelen bij de beantwoording van de vraag of op basis van de billijkheid een andere verdeling van schade plaats moet vinden. 
4.10.         Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat de vordering sub 1. zal worden toegewezen, met dien verstande dat nu de aansprakelijkheid is erkend door lnterpolis, geen belang meer heeft bij een afzonderlijke beslissing hierover. 
Het sub 2. gevorderde, waar geen verweer tegen is gevoerd, zal worden toegewezen.
4.11.         De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van de behandeling van het verzoek aand ezijde van X te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Tegen de kosten van X, zoals deze tot op heden door haar zijn begroot, is geen afzonderlijk verweer gevoerd door Interpolis. De rechtbank gaat uit van de redelijkheid van het maken van deze kosten en de hoogte daarvan. Nu de mondelinge behandeling achterwege is gebleven, kunnen de kosten van X worden begroot op € 3.438.56.
4.12.         Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beslissen zoals hieronder staat vermeld.www.letselschademagazine.nl/2013/rb-midden-nl-050613 

Met dank aan mr. A. Hovinga, Advocatenkantoor Hovinga, voor het inzenden van deze uitspraak.