Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 250619 Verkeersongeval op rotonde; verschil van mening over toedracht; deelgeschilprocedure leent zich niet voor nadere bewijsvoering

RBOBR 250619 Verkeersongeval op rotonde; verschil van mening over toedracht; deelgeschilprocedure leent zich niet voor nadere bewijsvoering;
Van een tussen partijen vastgelopen onderhandelingsproces is geen sprake geweest; deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht ingesteld

Het verzoek en de beoordeling

2.1.
Het geschil gaat over de afwikkeling van de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van een verkeersongeval. Op 2 juni 2018 vond een verkeersongeval plaats op een rotonde te Valkenswaard. Het betreft een aanrijding tussen twee personenauto’s. De ene auto, een Mercedes G, werd bestuurd door [verzoeker] . De andere auto, een Mercedes CLS, werd bestuurd door [verweerster sub 1] . [verzoeker] heeft NN, de WAM-verzekeraar van [verweerster sub 1] , aangesproken tot vergoeding van de schade. NN heeft aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] voor de schade van [verzoeker] afgewezen.

2.2.
[verzoeker] verzoekt – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

voor recht verklaart dat [verweerster sub 1] en NN jegens [verzoeker] elk hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 2 juni 2018 overkomen verkeersongeval,

[verweerster sub 1] en NN hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade,

[verweerster sub 1] en NN hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 3.396,97 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW,

[verweerster sub 1] en NN hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van het deelgeschil, tot op indiening van het verzoek te begroten op € 3.463,02 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW, te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

2.3.
[verzoeker] legt aan het verzoek, voor zover voor de beoordeling van belang, overtreding van een voorrangsregel door [verweerster sub 1] ten grondslag. [verzoeker] stelt dat hij al op de rotonde reed, toen de door [verweerster sub 1] bestuurde auto van rechts kwam en ook de rotonde op wilde rijden. [verweerster sub 1] heeft op het laatste moment gas gegeven om voor de auto van [verzoeker] te komen, waardoor hij de auto van [verweerster sub 1] niet meer kon ontwijken. Het gevolg was een botsing. [verzoeker] stelt daardoor lichamelijk letsel te hebben opgelopen.

2.4.
[verweerster sub 1] en NN betwisten het verzoek van [verzoeker] . Volgens [verweerster sub 1] was zij degene die al op de rotonde reed en tot stilstand was gekomen omdat een voorligger voor haar stil stond, toen [verzoeker] met hoge snelheid kwam aanrijden, de rotonde opreed en in botsing kwam met [verweerster sub 1] . Indien de lezing van [verweerster sub 1] niet wordt gevolgd, leent het verzoek van [verzoeker] niet voor behandeling in deelgeschil omdat dan nadere bewijsvoering moet plaatsvinden. Daarvoor is in een deelgeschilprocedure geen plaats. Verder betwisten [verweerster sub 1] en NN op basis van de door hen gestelde toedracht van het ongeval de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] (en in het verlengde daarvan die van NN). Zij doen ook een beroep op eigen schuld van [verzoeker] en betwisten de (hoogte van de) buitengerechtelijke kosten en de kosten van het deelgeschil.

2.5.
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

2.6.
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

2.7.
[verweerster sub 1] en NN stellen zich – kort gezegd – op het standpunt dat het geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure omdat de aansprakelijkheid zonder nadere bewijslevering niet vaststaat. Dit verweer slaagt. Volgens [verweerster sub 1] en NN is de feitelijke toedracht van het ongeval anders dan door [verzoeker] is gesteld. In verband met de aansprakelijkheidsvraag, en daarbij ook het door [verweerster sub 1] en NN opgeworpen verweer dat sprake is van eigen schuld van [verzoeker] , is van belang dat allereerst komt vast te staan wat de toedracht van het ongeval was. Op grond van wat in de onderhavige procedure naar voren is gebracht kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van de juistheid van de stellingen van [verzoeker] worden uitgegaan.

2.8.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn versie van de toedracht een doorslag van een door hemzelf en [verweerster sub 1] ingevuld aanrijdingsformulier overgelegd. Bij ‘Toedracht’ zijn daarbij aan de zijde van [verweerster sub 1] aangekruist de vakjes 6 ‘wilde een verkeersplein oprijden (rondgaand verkeer)’ en 17 ‘lette niet op het voorrangstreken of op het rode licht’. Aan de kant van [verzoeker] is aangekruist vakje 7 ‘reed op een verkeersplein (rondgaand verkeer). [verweerster sub 1] en NN hebben hiertegen aangevoerd dat [verweerster sub 1] het formulier niet zelf heeft ingevuld. [verzoeker] heeft zijn helft van het formulier ingevuld en de hiervoor bedoelde kruisjes gezet, dus ook die aan de kant van [verweerster sub 1] . Nadat [verzoeker] het formulier aan de passagier van [verweerster sub 1] , de heer [naam passagier van verweerster] , had gegeven om het formulier in te vullen, heeft [naam passagier van verweerster] aangegeven het met de gezette kruisjes niet eens te zijn. [verweerster sub 1] zelf was op dat moment niet in staat om het formulier zelf in te vullen. [naam passagier van verweerster] heeft daarom namens [verweerster sub 1] geweigerd het formulier te ondertekenen. [verweerster sub 1] heeft kort daarna een nieuw aanrijdingsformulier ingevuld en naar NN gestuurd. Op dat formulier heeft zij aan haar zijde de vakjes 1 ‘stond geparkeerd/stond stil’ en 7 ‘reed op een rotonde’ aangekruist. [verzoeker] op zijn beurt betwist dat hij alle kruisjes heeft gezet op het door hem overgelegde aanrijdingsformulier. Gelet op het verschil van mening over het invullen van het aanrijdingsformulier, kan aan de hand van dat formulier noch het door [verweerster sub 1] achteraf ingevulde formulier worden vastgesteld wat de toedracht van het ongeval is.

2.9.
Aan het door [verzoeker] overgelegde registratieformulier van de politie kan de rechtbank ook geen aanknopingspunten ontlenen voor de feitelijke toedracht van het ongeval. Dat formulier bevestigt de lezing van [verzoeker] , kort gezegd dat [verzoeker] op de rotonde reed, dat [verweerster sub 1] kwam aanrijden, [verzoeker] over het hoofd zag en hem in de flank raakte. Los van de vraag of dit kan worden beschouwd als een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, heeft [verweerster sub 1] daarover gesteld dat het formulier is opgemaakt op basis van de verklaring van alleen [verzoeker] . Zij betwist de lezing van [verzoeker] dat de politie heeft gesproken met [verzoeker] , zijn passagier (mevrouw [naam passagier verzoeker] ), [verweerster sub 1] en [naam passagier van verweerster] gezamenlijk. Volgens [verweerster sub 1] werden partijen door de politie van elkaar gescheiden. De politie heeft bij haar alleen geïnformeerd of er een ambulance moest komen, over de toedracht van het ongeval is niet gesproken. Ook op dit punt zijn partijen het dus niet eens.

2.10.
De rechtbank kan aan de hand van de door [verzoeker] ter zitting getoonde foto’s op zijn telefoon en de door [verweerster sub 1] en NN getoonde video van kort na de aanrijding niet vaststellen welke versie van de feitelijke toedracht de juiste is. Een verkeersongevallenexpert zou daar mogelijk meer over kunnen zeggen, maar de rechtbank heeft daarvoor niet de benodigde kennis.

2.11.
Een beslissing op het onderhavige deelgeschil vereist bij de huidige stand van zaken nadere bewijsvoering in de vorm van het horen van getuigen en/of een nadere onderbouwing. Naar het oordeel van de rechtbank weegt de investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zou gaan, niet op tegen het (thans ook niet bekende) belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Van betekenis daarbij is dat door de benodigde instructie van een snelle beslissing geen sprake zal kunnen zijn en ook dat de investering in geld mogelijk aanzienlijk zal zijn.

2.12.
Gelet op het vorenstaande zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

2.13.
[verzoeker] heeft verzocht [verweerster sub 1] en NN hoofdelijk te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv. Ook als een verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van dat laatste is in dit geval sprake. NN heeft mede namens [verweerster sub 1] vrijwel vanaf het moment van aansprakelijkstelling door [verzoeker] de aansprakelijkheid betwist, onder verwijzing naar de door [verweerster sub 1] gestelde toedracht van het ongeval. [verzoeker] had dus in redelijkheid kunnen voorzien dat het zou aankomen op bewijslevering, waarvoor in een deelgeschilprocedure naar haar aard in beginsel geen plaats is, zo ook niet in dit geval. Van een tussen partijen vastgelopen onderhandelingsproces is geen sprake geweest. Dat blijkt in ieder geval niet uit de overgelegde stukken en stellingen van partijen. De in verhouding tot een bodemprocedure in de regel goedkopere en snellere deelgeschilprocedure is niet bedoeld om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen, maar om hen in hun buitengerechtelijke onderhandelingen te ondersteunen en onderhandelingen op gang te brengen of eventueel vastgelopen onderhandelingen vlot te trekken, zodat zij zelf een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten. Er is dan ook geen sprake van in redelijkheid gemaakte kosten. Begroting van de kosten van het deelgeschil is daarom niet aan de orde.

2.14.
Voor de door [verweerster sub 1] en NN verzochte proceskostenveroordeling van [verzoeker] biedt de wettelijke regeling van de deelgeschilprocedure geen ruimte. ECLI:NL:RBOBR:2019:5127