Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 201219 kopstoot tijdens voetbalwedstrijd; aansprakelijkheid staat op grond van art. 161 Rv vast. Voorschot (deels) toewijsbaar;

RBROT 201219 kopstoot tijdens voetbalwedstrijd; aansprakelijkheid staat op grond van art. 161 Rv vast. Voorschot (deels) toewijsbaar;
- verzocht 4 x 265 + 6 + 21%, toegewezen, incl. voor mondelinge behandeling begrote 1,5 uur; 5.5 x 265 + 6% + 21% = € 1.869,38,

Het verzoek

2.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
I. te verklaren voor recht dat [verweerder] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en dat hij gehouden is de volledige schade (nu eigen schuld niet aan de orde is) aan [verzoeker] te voldoen;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de letselschade van € 10.000,-;
III. [verweerder] te veroordelen in de kosten van dit geding ex artikel 1019aa Rv jo. artikel 6:96 BW, waaronder het griffierecht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

2.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.

2.3
[verzoeker] was op 8 oktober 2017 met zijn team [naam voetbalclub 1] aan het voetballen tegen [naam voetbalclub 2] , alwaar [verweerder] voetbalt, op de [adres] . Op enig moment was [verzoeker] met [verweerder] in duel. Beiden gingen daarbij voor de bal, maar konden deze niet bemachtigen en vielen op de grond. De scheidsrechter floot dat de bal over de lijn was. [verzoeker] stond na de val op en liep weg. [verweerder] kwam [verzoeker] echter achterna en gaf [verzoeker] met kracht een kopstoot. Vanwege het lengteverschil tussen [verzoeker] en [verweerder] , raakte [verweerder] [verzoeker] ter hoogte van diens kaak. [verzoeker] heeft als gevolg van het geweldsincident ernstig letsel opgelopen.

2.4
[verweerder] is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. [verzoeker] heeft zich gevoegd in het strafproces als benadeelde partij. De vordering benadeelde partij van [verzoeker] is slechts gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 52,52. Voor het overige deel is [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard. Na het oordeel van de politierechter heeft [verzoeker] zich tot [verweerder] gewend met het verzoek om zijn (overige) schade te vergoeden. [verweerder] heeft aanvankelijk aangegeven een advocaat in te zullen schakelen, maar heeft dit niet gedaan en achtte zich daarnaast niet aansprakelijk. Een minnelijk traject is dan ook niet op gang gekomen.

2.5
Voor wat betreft de aansprakelijkheid wijst [verzoeker] erop dat de politierechter [verweerder] op 30 november 2017 heeft veroordeeld voor mishandeling. Tegen deze uitspraak is door [verweerder] geen hoger beroep ingesteld. Dat brengt, aldus [verzoeker] , met zich mee dat ex artikel 161 Rv vaststaat dat [verweerder] [verzoeker] opzettelijk lichamelijk letsel heeft toegebracht. Gewezen wordt daarnaast op de door [verzoeker] overgelegde getuigenverklaringen waaruit eveneens volgt dat [verweerder] een kopstoot heeft gegeven aan [verzoeker] . Door het toebrengen van het letsel heeft [verweerder] een onrechtmatige daad jegens [verzoeker] gepleegd die hem kan worden toegerekend en waarvoor geen rechtvaardigingsgrond bestaat. Het voorgaande brengt met zich dat de aansprakelijkheid gegeven is en dat [verweerder] de schade van [verzoeker] dient te voldoen.

2.6
Als gevolg van het geweldsincident heeft [verzoeker] ernstig letsel opgelopen. [verzoeker] heeft drie beschadigde tanden, een gekneusde kaak, oorsuizen en minder gehoor aan de linkerzijde (tinnitus), hoofdpijnklachten, vermoeidheidsklachten en psychische problemen. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de door [verzoeker] overgelegde medische stukken. [verzoeker] heeft naar eigen zeggen nog dagelijks te maken met fysieke en psychische klachten.

2.7
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift een schadestaat overgelegd. Daaruit blijken volgens hem de volgende schadeposten:
- Reis- en parkeerkosten € 50,57 + p.m.
- Huishoudelijke hulp/verzorging € 2.229,80 + p.m.
- Ziektekosten € 996,36
- Telefoon- en portokosten € 100,00
- Smartengeld € 6.000,00
- Wettelijke rente p.m.
- Kosten rechtsbijstand € 1.359,56

Totaal: € 10.736,29 + p.m.

Door [verweerder] is een bedrag betaald van € 52,52. Derhalve resteert volgens [verzoeker] een bedrag van € 10.683,77. Nog niet over alle kosten bestaat uitsluitsel. Deze (toekomstige) schade is p.m. genoteerd. Gezien de genoteerde schade verzoekt [verzoeker] om toewijzing van een voorschot op de letselschade van € 10.000,-.

3
Het verweer

3.1
[verweerder] is van mening dat [verzoeker] toneel speelt. [verweerder] heeft de onderhavige zaak allang als afgedaan beschouwd en dacht dat de boel met een sisser zou aflopen. Dit te meer nu [verweerder] kort na het incident contact heeft gehad met onder meer de moeder van [verzoeker] , partijen in gesprek waren en [verweerder] nog een keer langs zou gaan bij [verzoeker] met een bloemetje. [verweerder] heeft daartoe echter nimmer meer gelegenheid gekregen. Nu [verweerder] er vanuit ging dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen, is dit de reden geweest dat [verweerder] geen advocaat heeft ingeschakeld en hier geen kosten aan heeft willen besteden. [verweerder] is veroordeeld en is hiermee genoeg gestraft. Daarnaast is reeds een bedrag vergoed aan [verzoeker] . Vervolgens is [verzoeker] ineens nog allemaal kostenposten gaan opvoeren.

3.2
Ten aanzien van het incident dat op 8 oktober 2017 heeft plaatsgevonden stelt [verweerder] zich op het standpunt dat [verzoeker] [verweerder] , nadat partijen in duel waren geraakt om de bal en beiden op de grond waren gevallen, hard heeft geschopt. In reactie daarop is [verweerder] nadien opgestaan en hard naar [verzoeker] toe gelopen. Daarbij is [verweerder] met zijn hoofd tegen de kaak van [verzoeker] aangelopen. Van opzet en van een kopstoot van de zijde van [verweerder] is echter geen sprake geweest. Deze aanraking viel voorts in het niet bij de schop die [verzoeker] aan [verweerder] heeft gegeven. [verweerder] had zelf ook blauwe plekken daardoor. [verweerder] is van mening dat dergelijke incidenten regelmatig voorkomen bij het voetbal en nu eenmaal bij het spel horen.

3.3
Het is juist dat [verweerder] niet in hoger beroep is gegaan van het strafvonnis d.d. 30 november 2017. Dit is niet zo slim geweest.

3.4
[verweerder] betwist het letsel dat [verzoeker] stelt te hebben geleden. [verzoeker] heeft kort na het incident gewoon weer gevoetbald. Uit de overgelegde medische stukken volgt ook geen duidelijke diagnose. Evenwel is [verweerder] in het kader van een regeling bereid de kosten betrekking hebbende op de ziektekosten, reis- en parkeerkosten en telefoon- en portokosten te voldoen. Het gevorderde smartengeld en de kosten voor huishoudelijke hulp is [verweerder] echter niet bereid te betalen, nu hij deze posten niet geloofwaardig vindt.

4
De beoordeling

4.1
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een deel van het geschil in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

4.2
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarbij te verwachten is dat de beantwoording van de betreffende vragen kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.3
Geoordeeld wordt dat er in het onderhavige geval sprake is van een deelgeschil. Voldoende is gebleken dat van de zijde van [verzoeker] is getracht om met [verweerder] in onderhandeling te treden. De omstandigheid dat deze onderhandelingen niet (verder) van de grond zijn gekomen doordat [verweerder] zich niet aansprakelijk acht en een en ander op zijn beloop heeft gelaten nu hij de zaak als afgedaan beschouwde, kan niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen en komt voor rekening en risico van [verweerder] . Een oordeel over de aansprakelijkheid kan er aan bijdragen dat de impasse tussen partijen wordt doorbroken. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers doorgaans een geschilpunt aan het begin van het traject van minnelijke onderhandelingen, zodat de beslissing op dit verzoek de onderhandelingen op gang kan brengen. Dat dit niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de vaststelling van de aansprakelijkheid een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, in die zin dat de beslissing de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

4.4
Ter beoordeling ligt (allereerst) de vraag voor of [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van het incident dat op 8 oktober 2017 heeft plaatsgevonden. Deze vraag dient beantwoord te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 6:162 BW. De concreet te beantwoorden vraag is dan ook of [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker] als gevolg waarvan laatstgenoemde schade heeft geleden.

4.5
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een vonnis van de politierechter te Rotterdam d.d. 30 november 2017 overgelegd waarbij [verweerder] is veroordeeld voor mishandeling van [verzoeker] . Voorts heeft [verzoeker] een aantal processen-verbaal overgelegd, waaronder het proces-verbaal van aangifte door [verzoeker] , het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , die de toedracht van het incident zoals door [verzoeker] beschreven ondersteunen.

Ingevolge artikel 161 Rv heeft een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Op grond van artikel 151 lid 1 Rv houdt dwingend bewijs in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Ingevolge het tweede lid van artikel 151 Rv staat tegenbewijs ook vrij tegen dwingend bewijs, tenzij de wet het uitsluit. Omdat [verweerder] geen tegenbewijs heeft geleverd, bijvoorbeeld door het overleggen van getuigenverklaringen die de lezing van de feiten zoals door hem gesteld ondersteunen, en evenmin een aanbod tot het leveren van tegenbewijs heeft gedaan én als onweersproken vaststaat dat het vonnis van de strafrechter in kracht van gewijsde is gegaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat [verweerder] [verzoeker] op 8 oktober 2017 heeft mishandeld ten gevolge waarvan [verzoeker] schade heeft geleden. Niet gebleken is dat sprake was van een rechtvaardigingsgrond. Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] jegens [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld, hetgeen hem kan worden toegerekend. [verweerder] is derhalve aansprakelijk voor dientengevolge door [verzoeker] geleden en te lijden schade. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.

4.6
[verzoeker] heeft voorts verzocht aan hem een voorschot op de letselschade toe te kennen van € 10.000,-. In het kader van een deelgeschilprocedure kan een verzoek tot het bepalen van een voorschot worden gedaan. De aard van de deelgeschilprocedure brengt evenwel met zich mee dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk moet zijn dat [verweerder] voor het bedrag van het verzochte voorschot aansprakelijk is. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats.

4.7
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van de kopstoot van [verweerder] letsel heeft opgelopen, bestaande uit drie beschadigde tanden, een gekneusde kaak, oorsuizen en minder gehoor aan linkerzijde (tinnitus), hoofdpijnklachten, vermoeidheidsklachten en psychische problemen. Op basis van de medische stukken kan worden vastgesteld dat [verzoeker] kort na het incident (en ook later nog) onder meer bezoeken heeft gebracht aan de huisarts, het ziekenhuis, de tandarts en psychologen. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de kantonrechter voorts voldoende dat [verzoeker] de klachten zoals door hem omschreven had/heeft alsmede dat deze klachten (direct dan wel indirect) een gevolg zijn van de kopstoot van [verweerder] . Anders dan door [verweerder] ter mondelinge behandeling gesteld, zijn er in de overgelegde medische stukken immers wel diagnoses te lezen. Opgemerkt wordt daarbij dat, zo blijkt uit de stukken, oorsuizen ook moeilijk is te objectiveren. Aanwijzingen dat die klachten ingebeeld, voorgewend of overdreven zijn, ziet de kantonrechter echter niet. Gesteld noch gebleken is voorts dat [verzoeker] deze klachten voor 8 oktober 2017 al had, dan wel dat deze klachten niet zijn te relateren aan het incident dat op 8 oktober 2017 heeft plaatsgevonden.

4.8.1
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op een voorschot ter zake van reis-en parkeerkosten, kosten voor huishoudelijke hulp/verzorging, ziektekosten, telefoon- en portokosten, kosten van rechtsbijstand en een bedrag aan smartengeld.

4.8.2
De kantonrechter acht de kosten ter zake van reis- en parkeerkosten, ziektekosten en telefoon-en portokosten redelijk en toewijsbaar, nu deze kosten zijn te relateren aan de kopstoot van [verweerder] en de daaruit voortvloeiende klachten bij [verzoeker] . Voornoemde kosten zijn door [verzoeker] bovendien duidelijk gespecificeerd en onderbouwd en door [verweerder] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat in rechte van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Het voorschot op de reis- en parkeerkosten, ziektekosten en telefoon- en portokosten is dan ook toewijsbaar.

4.8.3
[verweerder] heeft de verschuldigdheid van de kosten voor huishoudelijke hulp/verzorging uitdrukkelijk betwist. De kantonrechter is van oordeel, dat hoewel [verzoeker] voor zijn berekening heeft verwezen naar De Letselschade Richtlijn Huishoudelijk hulp hiermee niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat [verzoeker] vòòr de kopstoot 20% van het huishouden voor zijn rekening nam en na het incident niet meer in staat was dit gedurende 13 weken te doen, alsmede dat hij in de drie weken na het incident gedurende vijf uur per dag verzorging nodig had. Het voorgaande is door [verweerder] immers betwist en door [verzoeker] niet onderbouwd, bijvoorbeeld middels overlegging van een schriftelijke verklaring van zijn moeder waaruit dit volgt. Deze schadepost is onvoldoende komen vast te staan, zodat een voorschot terzake daarvan in de onderhavige deelgeschilprocedure niet kan worden toegewezen.

4.8.4
[verweerder] heeft eveneens betwist een bedrag aan smartengeld verschuldigd te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende vaststaat dat [verzoeker] ten gevolge van de kopstoot van [verweerder] diverse lichamelijke klachten heeft gekregen, waarbij met name de tinnitus-klachten (oorsuizen) weer tot psychische klachten hebben geleid. Met name vanwege de nog steeds aanwezige tinnitus en de daaruit voortvloeiende klachten, welke langdurig van aard zijn, acht de kantonrechter een voorschot op het smartengeld ad € 4.500,- op zijn plaats.

4.8.5
Een en ander betekent dat het voorschot in totaal € 5.646,93 bedraagt (betrekking hebbende op de reis- en parkeerkosten, ziektekosten, telefoon- en portokosten en het smartengeld).

4.9
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. [verzoeker] heeft op basis van een tijdsbesteding van vier uur aanspraak gemaakt op een bedrag van € 1.359,56 (inclusief btw en kantoorkosten).

De kantonrechter is van oordeel dat, nog daargelaten dat [verweerder] de kosten van rechtsbijstand als zodanig niet heeft betwist, de door [verzoeker] opgevoerde kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. Daarbij is van belang dat, hoewel een uurtarief van € 265,- (excl. btw en 6% kantooropslag) aan de hoge kant is, door [verzoeker] , na matiging, van de 11 uur slechts 4 uur in rekening is gebracht, hetgeen gelet op de omvang van het dossier en de verrichte werkzaamheden als alleszins redelijk is aan te merken.

Voor de mondelinge behandeling begroot de kantonrechter 1,5 uren. Inclusief de kantoorkosten en btw komen de gemaakte kosten daarmee in totaal op € 1.869,38, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 81,-.

Nu de verzochte verklaring voor recht en een deel van het voorschot is toegewezen, zal de kantonrechter [verweerder] veroordelen tot betaling van deze kosten aan [verzoeker] .ECLI:NL:RBROT:2019:10184