Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 210508 aansprakelijkheid voor vader wiens dochter (13) een kind (10) laat rijden op quad

Rb Assen 210508 aansprakelijkheid voor vader wiens dochter (13) een kind (10) laat rijden op een quad
2.2.  Op 14 juli 2006 is schade ontstaan aan en in de showroom voor grafstenen van [eiseres sub 2]. Deze schade is veroorzaakt doordat een toen tienjarig kind, [kind], geboren op [geboortedatum], een motorvoertuig, een zogeheten quad, van [gedaagde] bestuurde, de macht over het stuur verloor en door de glazen pui van de showroom is gereden.

2.3.  [eiseres sub 2] heeft bij Univé onder meer een uitgebreide gevarenverzekering roerende zaken in bedrijfsgebouwen afgesloten. Univé heeft uit hoofde daarvan aan [eiseres sub 2] een uitkering gedaan ter grootte van € 2.300,00. (...)

5.6.  Uitgaande van de door [gedaagde] gestelde gang van zaken, kan als uitgangspunt worden genomen dat de dertienjarige dochter van [gedaagde] de sleutels van een quad heeft gepakt en deze kennelijk heeft laten besturen door een tienjarig kind. De rechtbank beschouwt dit als een doen te beschouwen gedraging die aan de dochter van [gedaagde] moet worden toegerekend en die ingevolge het bepaalde in artikel 6:169 lid 1 BW voor risico van [gedaagde] komt.

De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat wanneer aansprakelijkheid van [gedaagde] wordt gegrond op het bepaalde in artikel 1:169 BW er moet worden geabstraheerd van de jeugdige leeftijd van de dochter van [gedaagde] (HR 12 november 2004, NJ 2005/138). Het wegnemen van de sleutels van een motorvoertuig en het daarop laten rijden van een tienjarig kind roept een gevaarlijke situatie in het leven met als voorzienbaar gevolg dat een aanrijding ontstaat, zoals die ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Als wordt geabstraheerd van de jonge leeftijd van de dochter, moet bovendien de betrokkenheid van de dochter worden aangemerkt als onzorgvuldig en geldt dat de dochter zich van het pakken van de sleutels en het laten rijden op de quad door een tienjarig kind had dienen te onthouden, gelet op de voorzienbaarheid van het gevaar en het letsel dat dat gevaar kan veroorzaken. Uitgaande van de door [gedaagde] weergegeven gang van zaken leidt dit naar het oordeel van de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 1:169 lid 1 BW tot de vervangende aansprakelijkheid van [gedaagde]. De rechtbank neemt daarbij aan dat [gedaagde] op 14 juli 2006 het ouderlijk gezag over zijn dochter uitoefende.

5.7.  Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt met zich dat de rechtbank tot oordeel komt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van de aanrijding op 14 juli 2006, uitgaande van de door Univé aan haar vordering ten grondslag gelegde feiten. (...)

Aan [eiseres sub 2] wordt bewijs opgedragen. Voor zover de rechtbank tot een bewijsvermoeden komt, wordt [gedaagde] de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BD3350