Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020421 poging zware mishandeling door minderjarige klasgenoten; hoofdelijk aansprakelijk, ook ouders

RBMNE 020421 poging zware mishandeling door minderjarige klasgenoten; hoofdelijk aansprakelijk, ook ouders; studievertraging cf richtlijn DLR

2. Waar gaat het om in deze zaak ?
2.1. [ H ] , [ B ] en [ A ] kennen elkaar van school. Zij zaten bij elkaar in de klas op het [ school ] . [ H ] heeft [ B ] geplaagd met iets wat [ B ] hem in vertrouwen had verteld. [ B ] en [ A ] wilden [ H ] samen confronteren en laten weten dat het plagen onacceptabel was. Dat is op 23 november 2018 uitgelopen op een vechtpartij (hierna: het incident). [ H ] is vanwege het incident opgenomen in het ziekenhuis. Hij heeft nog steeds last van mentale en fysieke klachten als gevolg van het incident.

2.2. [ B ] en [ A ] zijn in een strafrechtelijke procedure schuldig bevonden aan een poging tot zware mishandeling in vereniging. De eisers hebben zich als benadeelde partij in de strafrechtelijke procedure gevoegcl. De kinderrechter heeft de vordering van de eisers voor een deel toegewezen.

2.3. De eisers hebben in deze civiele procedure de resterende materiële en immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 17.920,52 gevorderd van de gedaagden.

3. De mondelinge uitspraak

3.1. Ten aanzien van de tijdigheid van het verzet van [ gedaagde 1 ] heeft de rechtbank in het vonnis van 3 februari 2021 een beslissing gegeven. De kantonrechter stelt vast dat ook [ gedaagden 2 en 3 ] het verzet tijdig heeft ingesteld en daarom kan de zaak inhoudelijk worden behandeld,

3.2. De kantonrechter wijst de vordering van de eisers voor een groot deel toe. De motivering voor die beslissing luidt als volgt.

3.3. [ B ] en [ A ] zijn ieder afzonderlijk bij een onherroepelijk vonnis strafrechtelijk veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling in vereniging. Zij waren dus samen en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van het slachtoffer. Dat volgt uit artikel 6: 166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Omdat [ B ] en [ A ] nog minderjarig zijn, zijn ook hun ouders aansprakelijk.

3.4. De kinderrechter heeft in de strafzaak een schadevergoeding toegewezen. De kantonrechter beoordeelt in deze procedure of er nog een aanvullend bedrag aan schadevergoeding moet worden toegewezen.

3.5. In de strafzaak heeft de kinderrechter in de zaak van zowel [ B ] als [ A ] de materiële schade geschat op € 1.000,-- , dit bedrag toegewezen en bepaalt dat de vordering voor het overige deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. De posten die de eisers in deze procedure hebben aangevoerd als materiële schade, los van de schade vanwege de studievertraging, zijn dezelfde als die in de strafzaak zijn gevorderd. De kantonrechter komt in zijn beoordeling van deze posten samen niet tot een hoger bedrag dan de al in de strafzaak toegewezen € 1.000,--. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding om aanvullend een materiële schadevergoeding toe te wijzen. Dit deel van de vordering van de eisers wordt daarom afgewezen.

3.6. De eisers hebben ook materiële schadevergoeding gevorderd vanwege de schade die [ H ] lijdt omdat hij door het incident vertraging heeft opgelopen in zijn studie. De kinderrechter heeft hierover in de strafzaak overwogen dat deze post te ingewikkeld is voor een beoordeling in de strafzaak en over deze post geen beslissing genomen. Nu partijen in deze civiele zaak hun standpunt hier over hebben kunnen toelichting komt de kantonrechter tot het oordeel dat dit deel (€ 13.850,--) van de vordering van de eisers toegewezen dient te worden. De kantonrechter is van oordeel dat de eisers voldoende gesteld en aannemelijk hebben gemaakt dat [ H ] studievertraging heeft opgelopen door (de gevolgen van) het incident. De verklaring van de school van 5 maart 2019 maakt voldoende aannemelijk dat er een causaal: verband is tussen het incident en het verlies van een schooljaar. De gedaagden hebben alternatieve oorzaken opgeworpen, maar die doen niet af aan het verband dat met de verklaring van de school is bewezen. De kantonrechter sluit voor de hoogte van de schadevergoeding aan bij het bedrag dat de Letselschaderaad hanteert bij de opleiding van [ H ] en het betreffende schooljaar.

3.7. In de strafzaak heeft de kinderrechter in de zaak van zowel [ B ] als [ A ] de immateriële schade geschat op € 2.500,-- , dit bedrag toegewezen en bepaalt dat de vordering voor het overige deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. De kantonrechter zal daar boven € 500,-- toewijzen en neemt daarbij in overweging dat [ H ] sinds de strafzaak nog wekelijks in behandeling is bij een psycholoog en gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak een bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schadevergoeding passend is. De kantonrechter heeft gelet op gevallen waarin jonge mensen betrokken zijn bij een mishandeling en vervolgens langere tijd in therapie (waaronder EMDR) moeten.

3.8. De gedaagden hebben onvoldoende onderbouwd dat [ H ] ook schuld heeft aan het incident. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om rekening te houden met de betoogde eigen schuld van [ H ] . De draagkracht van (de ouders van) gedaagden geeft evenmin aanleiding om de schadevergoeding te matigen.

3.9. Een en ander leidt ertoe dat de kantonrechter het verstekvorm is van 20 mei 2020 vernietigt en dat deze beslissing daarvoor in de plaats komt. De gedaagden hebben overwegend ongelijk gekregen en moeten daarom de proceskosten van de eisers betalen. Die zijn totaal € 936,10 en bestaan uit:
griffierecht € 83,--
dagvaarding € 107,10
salaris gemachtigde € 746,-- (2 punten x tarief € 373,--)

3.10. De toegewezen schadevergoeding wordt rentedragend vanaf het moment van het incident: 23 november 2018. De kantonrechter wijst de wettelijke rente daarom toe, ondanks het bezwaar van [ gedaagde 1 ] daartegen.

3.11. De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie van [ gedaagden 2 en 3 ] omdat die vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vordering van de eisers wordt afgewezen. Dat is niet het geval.

Met dank aan mr. M.G.F. de Graaff-Bosch, Baen Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-020421