Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 130418 schadevordering na dood door kogels uit dienstpistool van één of meer leden van het arrestatieteam Korps Politie Aruba

HR 130418 schadevordering na dood door kogels uit dienstpistool van één of meer leden van het arrestatieteam Korps Politie Aruba

4 Beoordeling van het middel
4.1.1 Onderdeel I.1 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans niet begrijpelijk heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake was van toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel en dat daarom de regeling van Titel XXII van Boek 3 SvA van toepassing is.

4.1.2 Het onderdeel faalt. Op grond van de feiten die zijn gerelateerd in de hiervoor onder 3.1 (iii) weergegeven brief waarvan de inhoud door de nabestaanden bij inleidend verzoekschrift aan hun vordering ten grondslag is gelegd, heeft het hof geoordeeld dat het optreden van de politiefunctionarissen geschiedde ter uitvoering van een rechtshulpverzoek en dat daarbij sprake was van toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, te weten de aanhouding van de inzittenden van een auto in verband met een voorgenomen drugstransactie. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

4.2.1 De onderdelen I.2 tot en met I.4 hebben betrekking op de (aanvang van de) in art. 179, lid 1 SvA bedoelde termijn van drie maanden.

4.2.2 Noch uit de tekst van de wet – die voor de aanvang van deze termijn aanknoopt bij het moment van de beëindiging van de zaak of de beslissing dat geen of geen verdere vervolging zal worden ingesteld – noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat ook andere gelaedeerden dan de bij de zaak waarin het strafvorderlijk dwangmiddel is toegepast betrokken personen, gebonden zijn aan de in art. 179 lid 1 SvA bedoelde termijn van drie maanden. Mede gelet op het uit art. 182 SvA voortvloeiende gevolg dat gelaedeerde derden, na het verstrijken van deze – relatief korte, in sommige gevallen zonder dat zij daarmee bekend kunnen zijn reeds lopende – termijn hun aanspraak op schadevergoeding ook niet meer langs andere weg geldend kunnen maken, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat gelaedeerde derden niet gebonden zijn aan de in art. 179 lid 1 SvA bedoelde termijn van drie maanden, en dat zij mitsdien hun aanspraken uit hoofde van Titel XXII van Boek 3 SvA geldend kunnen maken zolang deze niet naar burgerlijk recht zijn verjaard. Gelet op dit een en ander behoeven de onderdelen geen (nadere) bespreking. ECLI:NL:HR:2018:600

Zie ook ECLI:NL:HR:2018:599