Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 190116 beroving tijdens stop bus; reisorganisatie geslaagd in bewijs dat het al het redelijke heeft gedaan om beroving te voorkomen

Hof Amsterdam 190116 beroving tijdens stop bus; reisorganisatie geslaagd in bewijs dat het al het redelijke heeft gedaan om beroving te voorkomen

vervolg op: hof-amsterdam-250214-letsel-na-beroving-tijdens-stop-bus-heeft-reisorganisatie-al-het-redelijke-gedaan-om-beroving-te-voorkomen-bewijsopdracht-reiziger

2 Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof allereerst op aldaar uiteengezette gronden geoordeeld dat Thomas Cook niet reeds in beginsel aansprakelijk is op grond van art. 7:507 BW vanwege de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] tijdens de reis door derden is belaagd en zij de bestemming van de reis daardoor niet ongeschonden heeft bereikt, alsmede, dat [geïntimeerde] op grond van de reisovereenkomst (wel) redelijkerwijs van Thomas Cook mocht verwachten dat Thomas Cook, gegeven het feit dat een stop werd gemaakt tijdens de transfer van het vliegveld naar het hotel, al het redelijke zou doen om een beroving van [geïntimeerde] tijdens die stop te voorkomen. Voorts heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de beroving plaatsvond op een moment dat zij (al weer) op haar plaats in de bus zat, alsmede tot het bewijs van de mede door [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag gelegde en door Thomas Cook betwiste omstandigheden dat de parkeerplaats niet verlicht was en dat de bus op ongeveer 40 meter afstand aan de zijkant van het restaurant stond geparkeerd, zodanig dat vanuit de ingang van het restaurant geen zicht was op de door [geïntimeerde] gebruikte instapplek.

2.2.
Het hof acht op grond van de ter zake afgelegde verklaringen van de getuigen [geïntimeerde] , haar echtgenoot [A] , [B] en [C] genoegzaam bewezen dat de beroving plaatsvond op een moment dat [geïntimeerde] (al weer) op haar plaats in de bus zat.

2.3.1.
Ten aanzien van het andere gedeelte van de aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht oordeelt het hof als volgt.

2.3.2.
Met de afgelegde getuigenverklaringen is niet genoegzaam bewezen dat de bus op ongeveer 40 meter afstand aan de zijkant van het restaurant stond geparkeerd (zodanig dat vanuit de ingang van het restaurant geen zicht was op de door [geïntimeerde] gebruikte instapplek). Voor zover [geïntimeerde] al in deze zin heeft verklaard, wordt deze partijgetuigen-verklaring niet althans onvoldoende door de andere getuigenverklaringen ondersteund. Zo verklaart de getuige [A] dat de bus op ongeveer 30 meter van de ingang van het restaurant stond en de getuige [B] dat dit 10 à 20 meter was. De getuigen [C] en [D] hebben verklaard niet te weten waar de bus geparkeerd stond, terwijl uit de verklaringen van de getuigen [E] en [F] in ieder geval niet (met voldoende zekerheid) valt af te leiden dat de bus op ongeveer 40 meter van de ingang van het restaurant stond.

2.3.3.
Wat de verlichting van de parkeerplaats betreft, heeft [geïntimeerde] als getuige verklaard dat het ter plaatse van de bus in haar beleving “stikdonker” was. De getuigen [A] en [C] hebben verklaard dat het op de parkeerplaats “donker” was, de getuige [B] dat het daar “vrij donker” was. De getuige [E] heeft verklaard dat het op de parkeerplaats “donker” was maar niet “pikdonker” (omdat ze, toen ze uit de bus was, gezichten kon zien). De getuige [D] heeft verklaard zich niet goed te kunnen herinneren of het donker of licht was, dat hij gelooft dat de stop in de avond was maar het niet zeker weet en dat hij zich in zijn herinneringen voorstelt dat het in het donker was. De getuige [F] , ten slotte, heeft verklaard dat het bij de bus “vrij donker” was. Meer concreet hebben de getuigen nog het volgende verklaard. [geïntimeerde] heeft verklaard dat de parkeerplaats niet anders werd verlicht dan door licht dat uit het restaurant en uit de bus kwam, dat er meer licht was naarmate je dichter bij het restaurant kwam en dat de busverlichting iets licht om de bus heen gaf maar verder niet. [A] heeft verklaard dat het parkeerterrein absoluut niet verlicht was en dat er wel wat licht uit het restaurant en vanuit de bus kwam. [B] heeft verklaard dat er, afgezien van de verlichting vanuit het restaurant, wel iets van een hoger lichtpunt bij het restaurant was, maar dat het bij de deurzijde van de bus donker was. [C] heeft verklaard dat het licht in de bus aan was, dat het om de bus heen donker was, dat er een brandende lantaarnpaal op de parkeerplaats was, maar dat die wat verder op was en dat zij zich niet kan herinneren dat er vanuit het restaurant (dat zij zich evenmin kon herinneren) veel licht kwam. [E] heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren of er brandende lantaarns waren en of de binnenverlichting van de bus tijdens de stop aan was. [D] heeft verklaard niet te weten of de verlichting van de bus aan was en of de binnenverlichting aan was. [F] , ten slotte, heeft verklaard dat er geen daglicht meer was, dat er licht was vanuit de winkel en vanaf de weg, maar niet op het parkeerterrein en dat zij niet weet of er een lantaarn of schijnwerper op het parkeerterrein stond en brandde. Al met al acht het hof voldoende bewezen dat de parkeerplaats rond de bus in die zin niet verlicht was, dat het daar tamelijk donker was. Anderzijds is niet komen vast te staan dat het daar, zoals [geïntimeerde] als getuige heeft verklaard, “stikdonker” was.

2.4.
De vraag rijst welke conclusies aan de resultaten van de zojuist besproken bewijslevering moeten worden verbonden. In dit verband roept het hof in herinnering dat [geïntimeerde] op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs van Thomas Cook mocht verwachten dat Thomas Cook, gegeven het feit dat een stop werd gemaakt tijdens de transfer van het vliegveld naar het hotel, al het redelijke zou doen om een beroving van [geïntimeerde] tijdens die stop te voorkomen. Niet is komen vast te staan dat de bus dusdanig ver van het restaurant stond geparkeerd dat dit voor Thomas Cook aanleiding had moeten zijn veiligheidsmaatregelen te treffen. Tussen partijen staat vast – zie overweging 3.1 (d) van het tussenarrest – dat [geïntimeerde] en haar man tijdens de stop bij de bus een sigaret hebben gerookt alsmede (op grond van de getuigenverklaring van [geïntimeerde] ) dat hun toen achtjarige dochter daarbij aanwezig was. Hieruit volgt dat de omstandigheden ter plaatse, waaronder die ten aanzien van de verlichting, niet zodanig waren dat [geïntimeerde] zich, mede met het oog op de belangen van haar dochter, onveilig voelde. Tevens blijkt uit de stellingen en de getuigenverklaring van [geïntimeerde] dat ook een aantal medepassagiers tijdens de stop uit de bus zijn geweest en ten tijde van de beroving nog waren. Ook deze passagiers beoordeelden de situatie ter plaatse dus kennelijk niet als zodanig onveilig dat zij de bus niet zouden kunnen verlaten. Het hof neemt tevens in aanmerking dat Thomas Cook onweersproken heeft gesteld, zakelijk, dat er in de tien jaar voorafgaand aan de beroving nooit andere berovingen ter plaatse zijn geweest. Bij deze stand van zaken en bij gebreke van gebleken feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, kon van Thomas Cook niet worden verwacht dat zij met het oog op het voorkomen van een beroving van [geïntimeerde] meer zou doen dan zij feitelijk heeft gedaan, in het bijzonder, zoals [geïntimeerde] concreet heeft gesteld, dat zij ervoor zou hebben gezorgd hetzij dat alle passagiers de bus zouden verlaten en de bus dan zou zijn gesloten (niet ter discussie staat dat de bus niet mocht worden gesloten met passagiers erin en chauffeur eruit) hetzij dat de chauffeur tijdens de stop in de bus was gebleven en slechts de voorste deur zou hebben geopend (zodat de chauffeur kon zien wie de bus wilde ingaan). Het hof concludeert dat Thomas Cook al het redelijke heeft gedaan om een beroving van [geïntimeerde] tijdens de onderhavige stop te voorkomen.

2.5.
De slotsom is dat de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte zijn toegewezen en – onder vernietiging van het bestreden vonnis – alsnog moeten worden afgewezen. De grieven treffen dus doel.ECLI:NL:GHAMS:2016:93