Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 250214 letsel na beroving tijdens stop bus; heeft reisorganisatie al het redelijke gedaan om beroving te voorkomen? bewijsopdracht reiziger

Hof Amsterdam 250214 letsel na beroving tijdens stop bus; heeft reisorganisatie al het redelijke gedaan om beroving te voorkomen? bewijsopdracht reiziger

2 Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten vastgesteld. Met grief 1 komt Thomas Cook op tegen een tweetal onderdelen van de vaststelling onder 2.2: volgens haar was de parkeerplaats wel verlicht en stond de bus niet op ongeveer 40 meter maar op maximaal 10 meter afstand van het restaurant. Het hof zal hierop terugkomen. Voorts ligt in haar stellingen in hoger beroep (vgl. memorie van grieven, sub 47 en 48) voldoende kenbaar besloten dat Thomas Cook eveneens opkomt tegen overweging 2.2, voor zover daarin is vastgesteld dat [geïntimeerde] ten tijde van de hierna te melden beroving al weer in de bus was. Ook daarop komt het hof hierna terug. Voor het overige zijn de vastgestelde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3 Beoordeling
3.1.
In dit geding gaat het om het volgende.
( a) [geïntimeerde] heeft met Thomas Cook (onder de handelsnaam Neckermann) een reisovereen-komst in de zin van art. 7:500 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten, bestaande uit een vliegreis op 6 augustus 2011 van Amsterdam naar Antalya (Turkije), een transfer van ongeveer 2½ uur van Antalya naar Alanya (eveneens Turkije) en verblijf in een hotel te Alanya, met terugreis op 20 augustus 2011.
( b) Op 6 augustus 2011 om 21.00 uur is [geïntimeerde] met haar echtgenoot en (achtjarige) dochter, met een vertraging van meer dan vier uur, geland in Antalya. De (transfer)bus, met in totaal 43 passagiers, vertrok omstreeks 21.30/22.00 uur van het vliegveld. De bus had twee deuren, een voor en een halverwege (verder: achterdeur). De zitplaats van [geïntimeerde] was links aan het gangpad ter hoogte van de achterdeur. Haar dochter zat (links) naast haar en haar man achter haar.
( c) Omstreeks 22.30 uur is de bus onaangekondigd gestopt op een parkeerterrein bij een restaurant langs een grote doorgaande weg. De zon was toen onder. De parkeerplaats was vrij toegankelijk voor ander verkeer. Op de parkeerplaats waren geen andere bussen en niet of nauwelijks andere auto’s geparkeerd. De chauffeur heeft de bus met brandende binnenverlichting en beide deuren open verlaten en is naar het restaurant gegaan. Ook [geïntimeerde] en haar gezin hebben dat gedaan.
( d) Op een gegeven moment zijn [geïntimeerde] en haar gezin, alsmede een aantal andere vakan-tiegangers, teruggekeerd naar de bus. [geïntimeerde] en haar echtgenoot hebben toen bij de bus een sigaret gerookt. Hetzij toen [geïntimeerde] weer op haar plaats in de bus zat (standpunt [geïntimeerde]) hetzij toen [geïntimeerde] bezig was de bus via de trap bij de achterdeur te betreden (standpunt Thomas Cook) heeft een berover aan de door [geïntimeerde] vastgehouden tas gerukt en deze ontvreemd. Door die ruk is [geïntimeerde] van de achtertrap gevallen met een op meerdere plaatsen gebroken linkerhiel als gevolg. De dief is ondanks achtervolging in een gereed-staande (gestolen) auto vertrokken. Tijdens dit voorval was de chauffeur nog niet terug bij de bus. Er stonden toen passagiers bij de bus, terwijl ook een aantal in de bus zat.
( e) Tot op heden is de hiel van [geïntimeerde] niet (volledig) hersteld. Hierdoor kan [geïntimeerde] haar eigen werk niet verrichten. Zij heeft meerdere operaties ondergaan en een half jaar lang huishoudelijke hulp gehad.
( f) [geïntimeerde] heeft zich bij brief van 26 augustus 2011 onder meer over het voorval beklaagd bij Thomas Cook. Een door haar bij de Geschillencommissie Reizen tegen Thomas Cook ingediende klacht is met instemming van laatstgenoemde ingetrokken. Zowel Thomas Cook als haar aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal Verzekeringen N.V. hebben - in januari 2012 - aansprakelijkheid van Thomas Cook voor het voorval van de hand gewezen.
( g) In de eerste aanleg van dit geding vorderde [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat Thomas Cook aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg van het voorval geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade, de veroordeling van Thomas Cook tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat, alsmede een voorschot van - na vermindering van eis - € 2.500,=. Aan deze vorderingen legde [geïntimeerde] ten grondslag dat de reis niet is verlopen overeenkomstig de verwachtingen die zij op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijze mocht hebben (art. 7:507 lid 1 BW) en dat Thomas Cook daarom jegens haar schadeplichtig is. Na verweer van Thomas Cook heeft de rechtbank de vorderingen bij het bestreden vonnis toegewezen en Thomas Cook in de proceskosten verwezen.

3.2.
Met haar grieven komt Thomas Cook op tegen deze beslissing van de rechtbank en de gronden waarop zij berust. De grieven kunnen gezamenlijk worden besproken.

3.3.
Op grond van art. 7:507 lid 1 BW is de reisorganisator (in dit geval Thomas Cook) verplicht tot uitvoering van de reisovereenkomst overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger (in dit geval [geïntimeerde]) op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben. Volgens art. 7:507 lid 2 BW is de reisorganisator verplicht de schade te vergoeden indien de reis niet overeenkomstig die verwachtingen verloopt, tenzij de tekortkoming op een in die wetsbepaling opgenomen grond niet aan de reisorganisator of diens hulppersoon is toe te rekenen. Met art. 7:507 BW is beoogd artikel 5 van de richtlijn van 13 juni 1990 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PbEG 23.6.1990, nr L158/ 59) in de Nederlandse wetgeving te implementeren. Het artikel maakte als artikel 8 deel uit van wetsvoorstel 22 506 (Aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten) van 6 februari 1992. De Memorie van Toelichting (Kamerstukken TK 1991-1992, nr. 3) vermeldt, voor zover van belang, ten aanzien van dit artikel het volgende:
“1. Artikel 5 van de richtlijn regelt de aansprakelijkheid van de reisorganisator. De organisator is verplicht tot een goede uitvoering van de door hem toegezegde diensten. Het is daarbij onverschillig of hij de diensten zelf verleent of dat hij derden daarmee belast. Schiet hij hierin tekort, dan is hij aansprakelijk, tenzij er sprake is van overmacht; (…)
2. In de onderhavige bepaling is in lid 1 de hoofdverplichting van de reisorganisator neergelegd: het verschaffen van de door hem aangeboden reis. Doorgaans zal het tekortschieten van de reisorganisator daarin bestaan, dat de in de publicaties van de organisator gewekte verwachtingen niet uitkomen. Het hotel ligt niet vlak aan zee, zoals de prospectus voorspiegelde; verzuimt was aan te geven, dat naast het hotel inmiddels een uitzicht belemmerende torenflat is verrezen, enz.. Ook zullen veel klachten van reizigers voortkomen uit onbekendheid met plaatselijke gewoonten en gebruiken. De hygiënische omstandigheden zijn nu eenmaal niet overal in de wereld gelijk aan die in Nederland. Hetzelfde kan gezegd worden van het voedsel. Het is daarom van belang dat de reisorganisator duidelijkheid schept in zijn brochures teneinde de reiziger zoveel mogelijk zekerheid te verschaffen over hetgeen hij
verwachten mag. (…)
3. Voldoet hij niet aan zijn verplichting de aangeboden reis te verschaffen en is hem dat toe te rekenen, dan pleegt hij wanprestatie. De reisorganisator is in geval van wanprestatie schadevergoeding veschuldigd. De richtlijn geeft op dit punt een zeer gedetailleerde regeling, zodat niet kan worden volstaan met de toepasselijkheid van de regeling in de artikelen 74 v. van Boek 6. Deze regeling is in lid 2 van de onderhavige bepaling neergelegd. De organisator is voor de tekortkoming in de uitvoering van de reisovereenkomst niet aansprakelijk, indien de tekortkoming niet aan hem is toe te rekenen noch aan een persoon van wiens hulp hij bij de uitvoering van de reisovereenkomst gebruik maakt. In de richtlijn is vervolgens uitdrukkelijk aangegeven, wanneer deze gevallen zich voordoen.
(…)”
Behalve dat het woordje “of” is toegevoegd aan het bepaalde in het tweede lid onder b, is artikel 8 van wetsvoorstel 22 506 zonder wijziging, verder commentaar of verdere toelichting wet geworden.

3.4.
Anders dan de rechtbank is het hof, mede gezien voormelde passages uit de wetsge-schiedenis, van oordeel dat Thomas Cook niet reeds in beginsel aansprakelijk is op grond van art. 7:507 BW vanwege de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] tijdens de reis door derden is belaagd en zij de bestemming van de reis daardoor niet ongeschonden heeft bereikt. [geïntimeerde] mocht immers redelijkerwijs niet van Thomas Cook verwachten dat deze haar onder alle omstandigheden zou vrijwaren van criminaliteit tijdens haar reis. De door [geïntimeerde] veronderstelde verplichting tot vrijwaring van criminaliteit vloeit namelijk niet rechtstreeks voort en/of hangt niet direct samen met de door Thomas Cook op grond van de reisovereenkomst concreet te leveren diensten, te weten vervoer en verblijf. Om die reden kan dan ook niet worden gezegd dat Thomas Cook in de uitvoering van de reisovereenkomst tekort is geschoten vanwege de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] tijdens de transfer van het vliegveld naar het hotel is beroofd. Dit wordt niet anders doordat de stop van de bus onaangekondigd plaatsvond, ook al zou in de reisinformatie hebben gestaan dat de transfer non-stop zou plaatsvinden, iets wat het hof in de door [geïntimeerde] als onderdeel van productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde reisinformatie overigens niet kan lezen. Dat Thomas Cook niet louter vanwege de beroving in de uitvoering van de reisovereenkomst is tekortgeschoten onderkent [geïntimeerde] ook, omdat zij tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft opgemerkt (aantekeningen ten behoeve van de comparitie, sub 5):
“Een van de redelijke verwachtingen, die [geïntimeerde] mocht hebben was dat de reisorganisator binnen de grenzen van het redelijke (…) de veiligheid van de reiziger waarborgt. Dit is geen absolute waarborg en evenmin is er sprake van risicoaansprakelijkheid. De reisorganisator dient ter uitvoering van de reisovereenkomst die maatregelen te nemen, die nodig zijn om criminaliteit te voorkomen. Uiteraard kan een reisorganisator er niet voor zorgdragen dat een land vrij is van criminaliteit, maar zij kan maatregelen nemen, die voorkomen dat de reizigers daarvan de gevolgen ondervinden”
en in hoger beroep (memorie van antwoord, sub 24):
“[geïntimeerde] heeft reeds in eerste aanleg aangegeven dat op de reisorganisator geen absolute waarborg voor de veiligheid van de reizigers rust. De reisorganisator dient evenwel die maatregelen te nemen, die redelijkerwijze van haar gevergd kunnen worden om overvallen, zoals deze te voorkomen.”

3.5.
Bij bovenstaande passages van [geïntimeerde] aansluitend overweegt het hof dat [geïntimeerde] op grond van de reisovereenkomst (wel) redelijkerwijs van Thomas Cook mocht verwach-ten dat Thomas Cook, gegeven het feit dat een stop werd gemaakt tijdens de transfer van het vliegveld naar het hotel, al het redelijke zou doen om een beroving van [geïntimeerde] tij-dens die stop te voorkomen. Partijen strijden erover of Thomas Cook dat heeft gedaan.

3.6.
Alvorens dit twistpunt tussen partijen te (kunnen) beoordelen overweegt het hof het volgende. De vordering van [geïntimeerde] is, zoals haar advocaat bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep desgevraagd uitdrukkelijk heeft bevestigd, gebaseerd op haar stelling dat zij ten tijde van de beroving (al weer) op haar plaats in de bus zat. Deze stelling is door Thomas Cook gemotiveerd betwist. In het bijzonder heeft deze in dat verband aangevoerd dat [geïntimeerde] tijdens de beroving (nog) op de achter trap van de bus stond. De bewijslast te dezen rust op [geïntimeerde], aangezien zij zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stelling/haar vordering op die stelling baseert. Het hof kan de juistheid van deze stelling niet aannemen (ook niet tot op door Thomas Cook te leveren tegenbewijs) op de brief van [geïntimeerde] aan Thomas Cook van 26 augustus 2011, de schriftelijke verklaring van G.T. [geïntimeerde] (de echtgenoot van [geïntimeerde]) van augustus 2012 en de verklaring van [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg, reeds omdat zich ook stukken in het geding bevinden die aanwijzingen voor het tegendeel bevatten, zoals het zogeheten “diary log” met betrekking tot 6 augustus 2011 en (de vertaling van) het door de Turkse politie op 15 augustus 2011 opgemaakte proces-verbaal van de door [geïntimeerde] op 6 augustus 2011 afgelegde verklaring.

3.7.
Bij deze stand van zaken zal het hof [geïntimeerde], gelet op het door haar in hoger beroep gedane bewijsaanbod, toelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat de beroving plaatsvond op een moment dat zij (al weer) op haar plaats in de bus zat. Het hof zal haar tevens toelaten tot het bewijs van de mede aan haar vordering ten grondslag gelegde en door Thomas Cook betwiste omstandigheden dat de parkeerplaats niet verlicht was en dat de bus op ongeveer 40 afstand aan de zijkant van het restaurant stond geparkeerd zodanig dat vanuit de ingang van het restaurant geen zicht was op de door [geïntimeerde] gebruikte instapplek. Ook te dezen is het gelijk van deze of gene partij niet uit de stukken af te leiden en rust de bewijslast op [geïntimeerde].

3.8.
Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat zij niet beschikt over de gegevens van de andere 40 passagiers van de bus en aangevoerd dat Thomas Cook gehouden is haar de namen en adressen van die passagiers bekend te maken. Thomas Cook heeft daarop weliswaar verklaard dat dit in verband met privacy-wetgeving mogelijk problematisch is, maar daaraan toegevoegd dat hier “wel een mouw aan zou kunnen worden gepast” en toegezegd haar medewerking te zullen verlenen. Het hof gaat ervan uit dat Thomas Cook dit inderdaad loyaal zal doen. ECLI:NL:GHAMS:2014:534