Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 210508 beroep op limitering aansprakelijkheid 8-1157 naar red. en billijkh. onaanvaardbaar

Rb Arnhem 210508 beroep op limitering aansprakelijkheid 8-1157 naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.7.  Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij thans een beslissing wensen over de vraag of Bovemij terecht een beroep heeft gedaan op de limitering van de aansprakelijkheid.

4.8.  Bovemij beroept zich op artikel 8:1157 BW dat bepaalt dat de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood, letsel of vertraging van de reiziger beperkt is tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag of bedragen. Daarbij gaat het om een bedrag van maximaal € 137.000,--.

4.9.  [eiseres] stelt hier allereerst tegenover dat sprake is van bewuste roekeloosheid zoals bepaald in artikel 8:1158 BW, zodat de vervoerder zich niet kan beroepen op enige beperking van zijn aansprakelijkheid. [eiseres] wijst er in dat verband op dat de vervoerder de schade had kunnen voorkomen, hetgeen hij ook wist of had moeten weten, door voor een veilige en deugdelijke verankering van de rolstoel zorg te dragen.

4.10.  Van gedrag, dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien, is sprake wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden (vgl. HR 5 januari 2001, NJ 2001, 391). Voor een geslaagd beroep op artikel 8:1158 BW moet het verder gaan om opzet of bewuste roekeloosheid van de vervoerder zelf - in dit geval dus Taxibedrijf [naam bedrijf] -, opzet of bewuste roekeloosheid van ondergeschikten staat aan een beroep op de limitering van aansprakelijkheid niet in de weg.

4.11.  De verwijten die [eiseres] maakt, zien op het handelen van de chauffeur. Zij maakt echter niet duidelijk of de chauffeur in kwestie tevens de vervoerder is of een ondergeschikte. In dat laatste geval is geen sprake van bewuste roekeloosheid van de vervoerder zelf en strandt het beroep van [eiseres] reeds op die grond. Uit de stellingen van [eiseres] volgt niet dat de chauffeur (vervoerder) wist dat sprake was van een ondeugdelijke of onveilige verankering van de rolstoel van [eiseres]. Dat achteraf bezien moet worden vastgesteld dat hetzij de rolstoel van [eiseres] niet goed verankerd is geweest, hetzij sprake is geweest van ondeugdelijk materiaal dan wel anderszins van onzorgvuldig handelen van de chauffeur (vervoerder), wettigt wel de conclusie dat sprake is van onzorgvuldig handelen op grond waarvan – hetgeen Bovemij ook heeft erkend – de vervoerder aansprakelijk is. Dit onzorgvuldig handelen is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake is van bewuste roekeloosheid of, zoals [eiseres] lijkt te betogen, opzet van de chauffeur (vervoerder).

4.12.  [eiseres] heeft daarnaast, onder verwijzing naar een arrest van het hof te Amsterdam (12 augustus 2004, VR 2006, 12) betoogd dat het beroep op artikel 8:1157 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en in het bijzonder in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol (hierna: EP) van het EVRM. Die bepaling luidt als volgt: ‘Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om betaling van belastingen of andere heffingen of boetes te verzekeren.’

4.13.  Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van [eiseres] tot vergoeding van geleden schade als eigendom in de zin van artikel 1 EP moet worden beschouwd en dat daarop een inbreuk wordt gemaakt met de in artikel 8:1157 BW gegeven limiet, zij het dat die limitering rechtmatig is nu die bij formele wet is geregeld. De vraag is dan of er een algemeen belang is dat de inbreuk rechtvaardigt en zo ja, of er sprake is van een redelijk evenwicht tussen enerzijds het algemeen belang en anderzijds het individuele belang van [eiseres] (fair balance-test).

4.14.  Wat betreft het algemene belang geldt dat naar algemeen wordt aangenomen in het vervoersrecht limitering van schadevergoeding gerechtvaardigd is vanwege de noodzaak om het ondernemersrisico beheersbaar te houden en vanwege de verzekerbaarheid ervan. Limitering op dit terrein is in overeenstemming met de internationale praktijk en de verdragen op het terrein van het vervoersrecht.

4.15.  Wat betreft de vraag of sprake is van fair balance tussen het algemene belang en het belang van [eiseres] is van belang dat de argumenten om bij personenschade tot limitering over te gaan – ook in Europees verband – aan kracht verliezen. Daarnaast is er een tendens tot aanzienlijke verhoging van de aansprakelijkheidslimieten. Uit voor een ieder te raadplegen openbare bron (www.justitie.nl) blijkt dat dit zich in Nederland recent concreet heeft vertaald in een concept-besluit van de minister van Justitie. Voor onder meer personenvervoer over de weg, zoals in deze zaak aan de orde, bepaalt het concept-besluit dat de aansprakelijkheidslimiet zal worden verhoogd naar € 1.000.000,--. Ter toelichting wordt aldaar opgemerkt dat de limieten voor personenschade internationaal onder toenemende druk staan en dat de Nederlandse rechter een aantal keren heeft geoordeeld dat het maximale limiteringsbedrag van € 137.000,-- niet langer redelijk is. Het bedrag van € 1.000.000,-- is afkomstig uit richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 waarbij de minimale dekkingen van de verplichte motorrijtuigenverzekering opgetrokken zijn tot € 1.000.000,-- per slachtoffer of
€ 5.000.000,-- per ongeval. Blijkens de verdere inhoud van de richtlijn heeft dat ten doel te waarborgen dat alle slachtoffers met zeer ernstige verwondingen een volledige eerlijke vergoeding ontvangen. Verder is het zo dat de in artikel 8:1157 BW geregelde aansprakelijkheidslimitering tot gevolg kan hebben dat de in de (Europese) WAM-richtlijnen geregelde waarborg dat alle inzittenden die het slachtoffer zijn van een door een voertuig veroorzaakt ongeval, op grond van de verplichte motorrijtuigenverzekering schadeloosstelling voor de door hen opgelopen schade kunnen verkrijgen, geen nuttig effect sorteert (vgl. Hof van Justitie 30 juni 2005, C 537/03 (Candolin)).Wat betreft de verzekerbaarheid, waar Bovemij op wijst, geldt verder dat dat argument met name ziet op schade bij grote ongevallen maar daarvan is in het gehandicaptenvervoer, dat doorgaans kleinschalig is, geen sprake. In dit geval gaat het slechts om de schade van één persoon. Bovemij heeft niet gesteld dat ongevallen als het onderhavige onverzekerbaar zijn. Wel heeft zij betoogd dat met het loslaten van een limiet de premie onbetaalbaar zal worden, maar met de aangekondigde verhoging van de aansprakelijkheidslimiet is een premieverhoging voor verzekeraars sowieso onontkoombaar zodat dit argument in het kader van fair balance geen gewicht in de schaal legt voor zover de aansprakelijkheid niet boven de door de minister voorgestelde limiet van € 1.000.000,-- uitgaat. Ten slotte is van belang dat de (letsel)schade die [eiseres] lijdt en zal lijden zeer waarschijnlijk meer bedraagt dan
€ 137.000,--.

4.16.  Bij die stand van zaken kan niet (langer) worden volgehouden dat bij hantering van de huidige limiet sprake is van een redelijk evenwicht tussen het algemeen belang en dat van [eiseres]. Om die reden moet het beroep van Bovemij op artikel 8:1157 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht. Bovemij stelt terecht dat het aan de wetgever is om de wettelijke limitering zoals voorzien in artikel 8:1157 BW op te heffen maar dit laat onverlet dat het aan de rechter is om, desgevraagd, te oordelen over de vraag of het beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat [eiseres] zich niet rechtstreeks op artikel 1 EP zou kunnen beroepen nu daarvan geen horizontale werking uitgaat laat onverlet dat de rechtbank artikel 8:1157 BW in ieder geval buiten toepassing kan laten omdat een beroep daarop in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

4.17.  Dat Bovemij geen beroep toekomt op de (huidige) aansprakelijkheidslimiet van artikel 8:1157 BW betekent niet dat de aansprakelijkheid ongelimiteerd is. Gegeven het hiervoor genoemde concept-besluit van de Minister van Justitie en de EG richtlijn (2005/14/EG) waarop dat besluit is gebaseerd en waarin (overweging 10) de lidstaten worden verplicht de verzekeringsdekking te waarborgen voor een minimumbedrag van
€ 1.000.000,-- per slachtoffer, ziet de rechtbank aanleiding doorbaak van de huidige limitering op grond van artikel 8:1157 BW te beperken tot € 1.000.000,---. Aangenomen moet worden dat dat bedrag een fair balance representeert. Bovemij heeft er in dit verband op gewezen dat zij slechts gehouden is tot voldoening van de schade voor zover de overeenkomst met haar verzekerde daarvoor dekking biedt. Over de inhoud van die overeenkomst (en de hoogte van de verzekerde som) heeft Bovemij echter niets gesteld. Wanneer in de loop van deze procedure zou blijken dat de schade die [eiseres] vordert de verzekerde som overschrijdt, zal in dit verband zo nodig nog een uitlating van partijen dienen plaats te vinden.
LJN BD2533