Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 210410 gladheid bij bushalte; geval van pech; gemeente niet aansprakelijk

Rb Assen 210410 gladheid bij bushalte; geval van pech; gemeente niet aansprakelijk
3.2.  Op 20 december 2007 vond in de gemeente Assen, op een openbare weg genaamd de Industrieweg, rond 10.00 uur een ongeval plaats op de bushalte in de nabijheid van het Nassau College.
Eiseres overkwam dit ongeval bij het uitstappen van de bus.
Zij had kort daarvoor de bus genomen in haar woonwijk, Marsdijk, en was met die bus naar voormelde halte gereisd om van daar naar de door haar nieuw gekochte woning te lopen.
Bij het uitstappen is zij met een been de grond rakend, met dit been weggegleden waarna zij in een ongelukkige houding is beland en vervolgens op de grond is komen te liggen, daarbij een ernstige fractuur oplopend.

3.3.  Eiseres had geen maatregelen genomen die zouden kunnen voorkomen dat zij door gladheid zou vallen en mogelijk ernstig letsel zou oplopen.
Zij heeft daaraan niet gedacht, althans zij heeft geen kennis genomen van een bericht dat het vroor/had gevroren maar heeft wel kennis genomen van de situatie in haar woonwijk. Naar haar zeggen was daar geen gladheid aanwezig dan wel te constateren, in ieder geval niet bij de opstaphalte.
Bij en/of ten behoeve van het uitstappen van de bus heeft eiseres ook geen bijzondere maatregelen genomen die een eventuele val door gladheid van de stoep konden voorkomen: zij is op de gebruikelijke wijze uitgestapt met vasthouden van de trapleuning en zijwaarts uitstappen. Zij beschrijft die wijze daarbij als ‘een busreiziger heeft meestal niet veel tijd om uit te stappen’.

3.4.  De gemeente had van haar kant wel maatregelen genomen om te voorkomen dat door (plaatselijk) optredende gladheid ongelukken gebeuren. Echter, die maatregelen hebben geen gevolg gehad voor de gladheid om 10.00 uur bij de bushalte aan de Industrieweg; welke gladheid in verband staat met de val van eiseres. Die gladheid heeft ook anderen onaangenaam verrast: bij het bieden van hulp aan eiseres gleed de buschauffeur uit.

3.5.  De raadsvrouw van eiseres heeft de gemeente aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft haar verzekeraar ingeschakeld en de claim is afgewezen.
Daarop ontstond volgens de raadsvrouw de noodzaak om zich tot de rechtbank te wenden.

4.  Beoordeling van het geschil
4.1.  Bij de inleidende dagvaarding stelt eiseres zich op het standpunt dat de gemeente voor de schade aansprakelijk is nu deze bezitter was van een gebrekkige openbare weg en er ook niet voor heeft gezorgd dat er geen ijs bij de bushalte lag, aldus haar verplichting tot onderhoud en/of zorg veronachtzamend.
De gemeente stelt dat zij voor de onderhavige schade niet aansprakelijk geacht kan worden, met name niet in het licht van artikel 6:174 BW. Zij acht zich niet ook niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door gladheid bij de bushalte.
(...)
4.4.  Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank er van uit:
-  dat er geen sprake was van een langere periode waarin aaneensluitend gladheid heeft bestaan;
-  dat er op 20 december 2007 niet op alle gedeeltes van de openbare weg sprake was van gladheid die om 10.00 uur nog aanwezig was;
-  dat er die dag bij de gemeente geen waarschuwing of klacht is ingekomen over een gevaarlijke situatie bij de bushalte aan de Industrieweg;
-  dat hetgeen de gemeente heeft verklaard over de snelle inzet van mensen en middelen op 20 december 2007 juist is, nu die verklaring steunt vindt in de stukken en niet is weersproken.

4.5.  De vordering van eiseres, zoals neergelegd in de inleidende dagvaarding, steunt primair op de risicoaansprakelijkheid die geldt voor een bezitter van een openbare weg, als neergelegd in artikel 6:174 BW.
Die aansprakelijkheid doet zich in beginsel voor als de openbare weg niet in goede staat verkeert. Voor een goede staat van de openbare weg moest de gemeente zorgen.
De stoep bij de bushalte verkeerde als zodanig in goede staat. Er lag alleen iets op dat geen onderdeel uitmaakt van de weg in de meest ruime zin van het woord (lichaam, uitrusting, waarschuwingen e.d.).
Op die opstal (de stoep), een zakenrechtelijk begrip, heeft de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW betrekking en niet op hetgeen zich op die opstal bevindt en daar geen deel van uitmaakt. Dat is bij ijs/ijzel/sneeuw het geval: ‘Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de aanwezigheid van ijzel op het wegdek niet een gebrek is in de zin van art. 6:174’ (
LJN: AE2202, HR, 03 mei 2002, NJ 2002/465, Rook/Staat).
De primaire grondslag van de aansprakelijkstelling leidt dus niet tot aansprakelijkheid.
Dit heeft tot gevolg dat een aansprakelijkheid van de gemeente uitsluitend kan berusten op artikel 6:162 BW, de generale aansprakelijkheidsregeling. Daarvoor geldt dat de wegbeheerder onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van weersomstandigheden die het gebruiken van de weg gevaarvoller maken dan de gebruiker op dat moment beseft.
Wat die omstandigheden betreft, geldt het volgende.

4.6.  Als niet weersproken en passend bij de vaststaande feiten wordt aangenomen dat eiseres niet besefte dat ter plaatse van haar uitstap uit de bus, een gevaarlijke situatie bestond als gevolg van gladheid van de stoep. Dat zij dit besef wel had kunnen hebben, zoals de gemeente stelt, is onvoldoende om tot het afwijzen van aansprakelijkheid van de gemeente te komen. De gemeente volgt zelf terecht een andere norm door gladheid te bestrijden en het omgaan met gladheid dus geheel niet aan de voorzichtigheid en oplettendheid van de weggebruiker over te laten. Immers, hoewel gladheid op zichzelf niet onder artikel 7:174 BW valt, is de norm wel gelijk: het beherend overheidslichaam moet voldoen aan de eisen die in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld aan het veilig kunnen gebruiken van de weg.
Dat is bijvoorbeeld het geval als na een melding van een gevaarlijke situatie niet wordt opgetreden waar dit bij uitstek de taak voor de wegbeheerder is in dat concrete geval.
Dat eiseres niet op de hoogte was van het gevaar maar het wel kon zijn, is derhalve op zichzelf onvoldoende reden om het ongeval en de gevolgen daarvan voor haar rekening te houden.

4.7.  De gemeente neemt terecht als uitgangspunt dat haar taak inhoudt dat zij zelf onderzoekt of er een gevaar kan optreden en of zich dit (heeft) verwezenlijkt, en ook of een niet verwacht gevaar niettemin is ingetreden, en dat zij de maatregelen moet nemen die beantwoorden aan haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de weggebruikers (hierna te noemen: de zorgplicht).
Eiseres verwijt de gemeente dat zij die taak heeft verwaarloosd. De gemeente bestrijdt dit en wijst op haar beleid en de uitvoering daarvan op 20 december 2007.

4.8.  In het geval van gladheid, een veel voorkomend gevaar dat tot ernstige ongevallen kan leiden, heeft de gemeente, net als andere gemeenten, haar onderzoeks- en handelingsplicht uitgewerkt in richtlijnen; zijnde een onderdeel van het periodiek te evalueren Beleidsplan Gladheidsbestrijding. Eiseres bestrijdt niet dat de gemeente in zoverre aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Eiseres vindt echter dat een onderdeel van het Beleidsplan niet beantwoordt aan de zorgplicht van de gemeente.

Uit het feit dat zij, geconfronteerd met het verweer van de gemeente over de onmogelijkheid om overal in de gemeente gladheid te bestrijden, stelt dat ‘de’ busreiziger een groot risico loopt bij uitstappen, omdat deze daarvoor niet veel tijd heeft en vaak met andere passagiers moet uitstappen, volgt dat eiseres vindt dat de gemeente alle halteplaatsen van bussen vrij van gladheid moet houden, ongeacht waar deze liggen, hoe veel het er zijn, of gladheid te verwachten was, hoe lang er sprake is van gladheid, of de gladheid zich overal voordoet, en ongeacht de inzet van de publieke middelen die dit vergt.
Voor zover zij dit niet zou vinden, dan wel haar standpunt op dit punt zou aanpassen, geldt dat hetgeen zij over de bushalte aan de Industrieweg heeft gesteld, niet een overtuigend onderscheid aanbrengt met de andere bushaltes waar óók niet wordt gestrooid. Ook dan is het dus de vraag of meer van de gemeente mocht worden verwacht dan zij heeft geregeld in haar Beleidsplan.

4.9.  De rechtbank stelt vast dat de zorgplicht grenzen heeft omdat deze naar de huidige opvattingen de gemeente ruimte biedt voor afwegingen, en wel in die zin dat er ook gewicht toekomt aan omstandigheden die verband houden met keuzes die de overheid/politiek maakt. Daaronder vallen bijvoorbeeld de bereidheid om belasting te heffen/verhogen om nog meer maatregelen te kunnen nemen dan er al genomen worden. De gemeente duidt dit aan met ‘de beschikbare middelen’; daarmee kennelijk doelend op wat de gemeenteraad beschikbaar heeft gesteld door het goedkeuren van het Beleidsplan, inclusief en vanwege de daaraan verbonden begrotings- en uitgavenposten.
De vraag is vervolgens of het aan de rechter is om de gemeente, als zij er zelf niet voor kiest, te dwingen wel een bepaalde keuze te maken.

4.10.  Niet in geschil is dat het standpunt van eiseres gevolgen heeft voor het budget dat beschikbaar moet worden gesteld voor gladheidsbestrijding. En niet in geschil is dat dit de regeling van het bestuur van de gemeente betreft zodat primair daar de bevoegdheid ligt om, binnen de wettelijke kaders, keuzes te maken tussen allerlei belangen van verschillend gewicht en verschillende aard.
Nu niet gezegd kan worden dat een specifieke wetsregel verplicht tot gladheidsbestrijding bij bushaltes, en er dus sprake is van een te maken afweging van verschillende belangen, kan de rechter de daaraan inherente afwegingsvrijheid niet doorkruisen op de enkele grondslag dat hij zelf tot een andere afweging zou komen.
Beslissend is of de afwegingen die door de gemeente zijn gemaakt bij de totstandkoming van haar Beleidsplan, en die uitgebreid zijn verwoord in het voorstel aan de Raad, strijdig zijn met enige rechtsregel. In dit verband gaat het tussen partijen om de regels die zijn neergelegd in de artikelen 3:2 (zorgvuldige voorbereiding van besluiten) en 3:4 eerste en vooral het tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (onevenredigheid van belangenafweging).

4.11.  De rechtbank is er niet van overtuigd dat de gemeente zich niet aan deze regels heeft gehouden. Al hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt met name niet tot de conclusie dat het nalaten om alle bushaltes in de gemeente Assen op het door eiseres gewenste moment ijsvrij te doen zijn, haar als belanghebbende daarbij onevenredig treft in verhouding tot onder meer het beslag dat op de middelen wordt gelegd en de praktische problemen die het verlangen van eiseres meebrengen.

De rechtbank acht het een zaak van normaal maatschappelijk risico als men valt door gladheid ergens in de gemeente en ziet niet waarom dit niet zou gelden voor stoepen die bij bushaltes liggen. Waarom zou dit dan niet ook gelden voor stoepen bij bejaardenhuizen, scholen, winkelcentra etc. ?
Om dergelijke pech te voorkomen moet men primair zelf maatregelen nemen. Die maatregelen zijn tal van soort en aard (weerbericht controleren, snelheid aanpassen, sokken om de schoenen, winterbanden etc.).
Gaat het dan toch mis op een plek en gaat het om een plek die conform het - rechtmatige- beleid van de gemeente Assen niet is gestrooid, dan moet dit worden betiteld als ‘pech’ en niet als een ongeluk waarvan de gevolgen op de gemeente kunnen worden afgewenteld.

4.12.  Daarmee is de rechtbank toe aan de vraag of het beleid van de gemeente op 20 oktober 2007 meebracht dat om 10.00 uur de stoep van de bushalte aan de Industrieweg gestrooid had moeten zijn.
Die vraag wordt ontkennend beantwoord omdat er sprake was van eenmalige gladheid, dat wil zeggen net op die dag was het daar glad terwijl dat elders en eerder niet het geval was. Het beleid brengt dan mee dat niet alsnog gestrooid wordt op andere dan de aangewezen routes en plaatsen.
Eiseres had de pech juist daar te zijn en is gevallen. Of dit voorkomen had kunnen worden met maatregelen van de kant van eiseres, kan in het midden blijven nu voorop staat dat de gemeente haar zorgplicht niet heeft verzuimd.

4.13.  Gelet op dit alles moet de conclusie zijn dat er geen aansprakelijkheid van de gemeente is en dat de vorderingen dus niet kunnen worden toegewezen.
LJN BN2521