Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's Gravenhage 130106 ongeval bij aanhouden insluiper

Hof 's Gravenhage 13-01-2006:
Op 3 mei 2000 is vroeg in de middag op de zesde verdieping van voornoemd kantorencomplex een insluiper betrapt. De insluiper is via de trap naar beneden gevlucht, achterna gezeten door een medewerker van een op de zesde verdieping gevestigd ander bedrijf. Op de derde verdieping is de insluiper langs de bemande receptie van Mercuri Urval het kantoor van Mercuri Urval binnen gerend, op zo’n 10 meter afstand gevolgd door de medewerker van het andere bedrijf. Werknemer is de gang opgelopen, kennelijk afkomend op het lawaai. Werknemer heeft de insluiper bij zijn kleding vastgepakt en heeft deze met assistentie van voornoemde medewerker op de grond gedrukt. Hierna heeft de insluiper zijn verzet gestaakt en is de komst van de inmiddels gealarmeerde politie afgewacht. Nadat de insluiper aan de politie was overgedragen en Werknemer nog met enkele collega’s het gebeuren had besproken, is Werknemer in de keuken een glas water gaan drinken. Hij is toen onwel geworden en ten val gekomen. Werknemer is daarna per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd, waar hij enige tijd in coma heeft ge-legen. Hij heeft ruim twee maanden in het ziekenhuis doorgebracht, gevolgd door een periode van ruim een maand in een revalidatiecentrum.
2.5. Uit medisch onderzoek is onder meer gebleken dat Werknemer leed aan een zo-ge-he-ten arterio-veneuze malformatie (AVM), een aangeboren vaatafwijking in de hersenen. De wand van een in de hersenen aanwezige vaatkluwen is dun en kan spontaan c.q. bij lichamelijke en psychische inspanning gemakkelijk scheuren, hetgeen een hersenbloeding tot gevolg heeft.
(...)

2.7. In eerste aanleg vorderde Werknemer onder meer een verklaring voor recht dat Mercuri Urval aansprakelijk is voor het ongeval en gehouden is de ten gevolge van het ongeval op 3 mei 2000 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, Mercuri Urval te veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrag van € 1.749.168,97 en verwijzing naar een schadestaatprocedure voor nog te lijden schade. De rechtbank heeft de vorderingen van Werknemer afgewezen. (...)

Er veronderstellenderwijze van uitgaande dat in casu sprake is van een bedrijfsongeval in de zin van 7: 658 BW, moet de vraag beantwoord worden of Mercuri Urval aan haar zorgplicht uit dit artikel heeft voldaan. Hierbij zijn de vol-gende omstandigheden van belang. Mercuri Urval drijft een onderneming die geen bijzondere veiligheidsrisico’s met zich mee brengt. Ten tijde van het ongeval was Mercuri Urval gevestigd op de derde verdieping van een kantorencomplex aan de Westblaak in Rotterdam. Er was destijds geen controle op de centrale toegang tot het gebouw, maar direct bij de ingang van het kantoor van Mercuri Urval stond ten tijde van het ongeval een balie van de receptie/ het secretariaat van Mercuri Urval. Iedereen die het kantoor betrad, moest langs deze balie. Ten tijde van het ongeval waren twee dames aanwezig achter deze balie, maar de insluiper is er langs gerend. Naar het oordeel van het hof hadden er niet meer of andere maatregelen van Mercuri Urval verlangd kunnen worden en heeft zij voldaan aan haar zorgplicht ex artikel 7: 658 BW. (...)

6.1. Grief 3 luidt als volgt:
“Ten onrechte heeft de kantonrechter niet onderzocht of de aansprakelijkheid van Mercuri Urval gebaseerd kan worden op 6: 248 juncto 7: 611 BW, ervan uitgaande dat er geen sprake is van een schending van enige zorgplicht ex artikel 7: 658 BW.”
6.2. In de toelichting bij deze grief voert Werknemer onder meer aan dat hij vanuit zijn verantwoordelijkheidsgevoel op een gepaste wijze heeft ingegrepen, waarbij geen sprake was van het toepassen van buitensporig geweld of het nemen van onnodige risico’s, en hij als enige werknemer daarbij schade heeft opgelopen welke grote fysieke en financiële gevolgen voor hem heeft. Deze schade is, zo stelt hij, aan zijn zijde merendeels onverzekerd, terwijl Mercuri Urval financieel voldoende draagkrachtig is om schades als de onderhavige te compenseren.

7.1. Het hof overweegt als volgt. Er is geen geschil tussen partijen over de (correcte) handelwijze van Werknemer bij het tegenhouden van de insluiper. Ook is onbetwist dat het bij hem opgetreden letsel voor hem grote fysieke en financiële gevolgen heeft. Mercuri Urval heeft wel betwist dat de schade aan de zijde van Werknemer merendeels onverzekerd is en heeft hierbij gewezen op de verzekeringsdekking die Werknemer heeft krachtens de arbeidsovereenkomst. Mercuri Urval heeft ook aangevoerd dat zij niet begrijpt hoe Werknemer kan menen dat Mercuri Urval voldoende draagkrachtig is om de vordering van Werknemer zomaar te kunnen voldoen.
7.2. Grote fysieke en financiële gevolgen voor Werknemer en voldoende draagkracht van Mercuri Urval zijn omstandigheden die op zichzelf onvoldoende zijn om aan te nemen dat Mercuri Urval gehouden zou zijn de schade van Werknemer te vergoeden ex artikel 6: 248 juncto 7: 611 BW. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat – zoals hiervoor reeds is overwogen – Mercuri Urval heeft voldaan aan haar zorg-plicht ex artikel 7: 658 BW en het onderhavige ongeval niet specifiek voortkomt uit de werkzaamheden van Werknemer. Verder stelt het hof vast dat Mercuri Urval onverplicht de opzeggingsbrief van Werknemer “in de prullenbak heeft gegooid”, waardoor zijn arbeidsovereenkomst niet is geëindigd medio 2000, maar heeft voortgeduurd tot eind 2002 en Werknemer uit dien hoofde extra (loon- en verzekerings)inkomsten heeft genoten.
7.3. Nu er ook geen andere omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit aansprakelijkheid ex artikel 6:248 juncto 7: 611 BW voor Mercuri Urval afgeleid kan worden, faalt de derde grief eveneens.
LJNAV4652