Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 160713 ongeval vrachtwagenchauffeur bij nachtelijk lossen met heftruck; wg-er aansprakelijk

Rb Overijssel 160713 ongeval vrachtwagenchauffeur bij nachtelijk lossen met heftruck; wg-er aansprakelijk

De verdere beoordeling

1.
Tussen partijen is in het debat of TTS aansprakelijk is voor het door [eiser] op 8 juli 2009 overkomen arbeidsongeval.

2.
Tussen partijen is de toedracht van dat ongeval niet in geschil: [eiser] is alleen en zonder hulp van een andere medewerker van TTS doch met behulp van een vorkheftruck van TTS een topzware metalen ponsmachine uit de oplegger van zijn vrachtwagen gaan lossen. Terwijl de machine op de lepels van de heftruck stond, is een onder die machine bevestigde transportbalk gebroken, die, althans een deel daarvan, onder/tegen één van de voorwielen van de heftruck is gekomen. De heftruck maakte vervolgens een stokkende beweging, als gevolg waarvan de machine langzaam begon te kantelen. [eiser] heeft daarop de bestuurdersplaats van de heftruck verlaten en heeft geprobeerd de machine tegen te houden. De machine is desondanks omgevallen en terechtgekomen op het rechteronderbeen van [eiser], met ernstig letsel aan dat been en een amputatie van dat onderbeen tot gevolg. [eiser] heeft voorts onomstreden aangevoerd dat hij door dit ongeval arbeidsongeschikt is geraakt. Daarmee is thans in voldoende mate aannemelijk dat [eiser] schade, al dan niet immaterieel, heeft geleden.

3.
Gesteld noch gebleken is dat die schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] als bedoeld in lid 2 van artikel 7:658 BW. Dit heeft tot gevolg dat TTS aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, tenzij zij aantoont dat zij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen.

3.1
Anders dan TTS aanvoert, komt in dat kader geen betekenis toe aan het bepaalde in artikel 8:23 BW, welk artikel geparafraseerd de uitsluiting van aansprakelijkheid van een zorgvuldig handelend vervoerder regelt. Dat artikel ziet immers op de verhouding tussen een vervoerder en diens wederpartij binnen de vervoersovereenkomst en de daarmee samenhangende aansprakelijkheden en niet op de verhouding tussen een werkgever en diens werknemer en daarmee samenhangende aansprakelijkheden, ook al betreft de werkgever een vervoerder in de zin van boek 8 BW.

4.
De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot de aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen de werkgever ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW verplicht is voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
De omvang van deze verplichting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de mate waarin de werkgever zeggenschap heeft over de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van de te treffen maatregelen, waarbij opgemerkt wordt dat de werkgever er rekening mee moet houden dat het zich dagelijks bevinden in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. Artikel 7:658 BW vergt een hoog veiligheidniveau van de betrokken werkomgeving, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Voorts dient de werkgever, indien inherent aan het werk is dat daaraan gevaar is verbonden, algemene maatregelen tot beveiliging van de werknemers te treffen, daarover voorlichting te geven en toezicht te houden op de naleving daarvan. Daarnaast dient de werkgever specifieke maatregelen te treffen en instructies te geven die zijn vereist ter beveiliging van de werknemers (zie o.m. HR 11 november 2011, LJN: BR5223).
De zorgplicht van de werkgever moet dan ook in beginsel ruim worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt verwacht, ook voor onoplettendheid van de werknemer, doch niet zo ruim dat er een absolute waarborg moet bestaan tegen voormeld gevaar.
Gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor de door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (zie o.m. HR 12 december 2009, LJN: BD3129).
De werkgever dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij al die (adequate) maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
5.
Wat betreft de vraag of TTS tekort is geschoten in haar zorgverplichting jegens [eiser] geldt het volgende.

5.1
Anders dan TTS veronderstelt, betekent het enkele feit dat de arbeidsinspectie tot het oordeel is gekomen dat er in dit geval geen sprake is geweest van een relevante overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet nog niet dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan (vergelijk Gerechtshof Leeuwarden 14 mei 2008, LJN: BD2312).

5.2
Het lossen van een zware machine van 800 kilogram die kenbaar topzwaar is, uit een vrachtwagen met een hulpmiddel als een elektrische palletwagen of een vorkheftruck dient als potentieel gevaarlijk werk te worden beschouwd. Dit vindt ook haar bevestiging in het aan [eiser] overkomen ongeval.

5.3
TTS heeft niet bestreden dat - in ieder geval ten tijde van het ongeval - het laden en lossen van een vrachtwagen, althans het daarbij behulpzaam zijn, deel uitmaakte van de gebruikelijke werkzaamheden van een chauffeur van TTS. Dit was in het bijzonder het geval voor de zogenaamde nachtchauffeur die ’s nachts bij de loods van TTS arriveerde met lading nu het vaststaat dat ’s nachts bij TTS geen loodsmedewerker aanwezig was die de loswerkzaam-heden kon uitvoeren, zodat de chauffeur dan op zichzelf was aangewezen en de vrachtwagen alleen en zonder hulp diende te lossen.

5.4
TTS stelt wel met een beroep op de in sub e. van de vaststaande feiten weergegeven passage in het huishoudelijk reglement dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met een ‘duidelijke werkinstructie’ om ‘samen of met een van de loodsmedewerkers’ te lossen, maar die instructie is zonder meer onvoldoende om te concluderen dat aan de hiervoor omschreven ruime en vergaande zorgplicht is voldaan.

5.4.1
Die instructie is dermate algemeen gesteld en kennelijk bedoeld voor gebruikelijke werktijden en niet voor de situatie dat een chauffeur ’s nachts bij de loods van TTS arriveert terwijl geen andere werknemer van TTS, laat staan een loodsmedewerker, aanwezig is, dat daaraan in dit geval betreffende de zorgplicht geen (relevante) betekenis kan worden gehecht.

5.4.2
Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat TTS deze algemene instructie expliciet onder de aandacht van [eiser] heeft gebracht en hem heeft voorgehouden dat die instructie ook zou gelden indien niemand aanwezig zou zijn op de loslocatie. Dit komt belang toe nu het vaststaat dat het voor [eiser] niet gewoon was om als nachtchauffeur voor TTS werkzaam te zijn.

5.4.3
Gegeven de mogelijkheid dat een chauffeur ’s nachts aankomt bij de lood van TTS en dan in beginsel alleen is, lag het voor de hand laad- en loswerkzaamheden van enige omvang, met name bij zwaardere goederen, niet toe te staan en de chauffeurs dienovereenkomstig te instrueren. Het alleen laden en lossen van dergelijke goederen, in het bijzonder van een topzware machine van 800 kilogram, brengt een verhoogd risico op gevallen mee, terwijl het, zo blijkt uit de stellingen van partijen, niet noodzakelijk is dat ’s nachts alleen wordt geladen en gelost. De enkele stelling van TTS dat [eiser] niet verplicht was de lading dezelfde nacht te lossen, doet daaraan niets toe of af.

5.5
TTS heeft voorts aangevoerd dat [eiser] zonder noodzaak (‘zonder geldige reden’ zoals zij stelt) voor het lossen van de machine de vorkheftruck heeft gebruikt in plaats van de elektrische palletwagen en dat zij niet had hoeven verwachten dat [eiser] in dit geval gebruik zou maken van de heftruck, te minder nu [eiser] niet in het bezit is van een heftruckcertificaat en ook geen toestemming had om de heftruck te gebruiken.

5.5.1
Voorop staat dat gesteld noch gebleken is dat de door [eiser] bestuurde vorkheftruck niet voldeed aan de ten tijde van het ongeval geldende veiligheidseisen.

5.5.2
TTS heeft bij conclusie van antwoord tevens aangevoerd dat [eiser] ervaring had met heftrucks, waaruit bezwaarlijk een andere conclusie kan volgen dat zij wist dat [eiser] in voorkomende gevallen ook gebruik zou kunnen maken van een heftruck. Op die stelling is TTS weliswaar bij conclusie van dupliek teruggekomen en heeft zij zulks alsnog betwist, maar die betwisting heeft zij verder geen kracht bijgezet door nadere feiten ter zake aan te voeren of stukken dienaangaande in het geding te brengen, waaruit kan volgen dat zij niet wist, en ook niet kon weten, dat [eiser] bij zijn laad- en loswerkzaamheden ook wel gebruik maakte van een heftruck. Aan die betwisting bij conclusie van dupliek gaat de kantonrechter dan ook voorbij. Overigens geldt dat door de nachtelijke beschikbaarheid van de heftruck bij afwezigheid van de loodsmedewerkers TTS de geenszins denkbeeldige kans heeft aanvaard dat [eiser] die heftruck zou gebruiken, met alle risico’s van dien, met welk gebruik TTS dan ook rekening had dienen houden.

5.5.3
TTS stelt wel dat zij [eiser] geen toestemming had gegeven voor gebruik en dat zij om die reden en om reden van het niet door [eiser] beschikken van een certificaat ter zake, niet heeft hoeven verwachten dat [eiser] die nacht de heftruck zou gebruiken, maar die stelling kan geen standhouden. Als vaststaand heeft immers te gelden, zoals hiervoor overwogen, dat zij wist dat [eiser] wel eens de heftruck bediende, terwijl TTS niet heeft bestreden Nijenbrinks stelling dat zij niet controleerde of er werd beschikt over een heftruckcertificaat. Daarnaast heeft TTS niet uiteengezet welke procedure zij zou hanteren bij het geven van toestemming aan een werknemer voor gebruik van de heftruck, welke voorwaarden daarvoor zouden gelden en welke instructies daar bijhoren en in hoeverre [eiser] kenbaar was gemaakt dat hij geen toestemming had om van een heftruck gebruik te maken en hij zich alleen had te beperken tot gebruik van de elektrische palletwagen. Er valt daardoor niet in te zien dat TTS het vertrouwen mocht hebben dat [eiser] onder geen omstandigheid bij zijn laad- en loswerkzaamheden gebruik zou maken van een heftruck.

5.5.4
Tot slot stelt de kantonrechter vast dat TTS zich slechts in vage bewoordingen heeft geuit als het gaat om het houden van toezicht op naleving van de door haar gestelde regels. Dienaangaande heeft zij niet meer gesteld dan dat ‘bepaalde personen binnen TTS tijdens hun rondgangen door het bedrijf toezicht houden op de naleving van de veiligheidsregels en de medewerkers attenderen’. Hieruit kan geen andere conclusie volgen dan dat tijdens de gebruikelijke nachtelijke loswerkzaamheden in de loods van TTS geen toezicht wordt gehouden. Het staat immers vast dat er dan geen ander personeel aanwezig is.

5.5.5
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat TTS, al hoewel sprake was van een heftruck die aan de eisen voldeed, heeft nagelaten, daargelaten een te verwachten laad- en losverbod in de nachtelijke uren indien de chauffeur alleen is, [eiser] duidelijke instructies te geven over het al dan niet gebruiken van de heftruck, de voorwaarden voor eventueel gebruik en de wijze van dat gebruik en evenmin ter zake toereikend toezicht heeft gehouden, terwijl zij er rekening mee heeft moeten houden dat [eiser] een heftruck zou gebruiken en het in dit geval ging om potentieel gevaarlijk werk.

5.5.6
Een en ander betekent dat ook al zou de keuze van [eiser] om voor het lossen van deze machine gebruik te maken van de heftruck in plaats van de palletwagen een onjuiste, althans minder juiste keuze zijn geweest, dit hem niet kan worden aan- en toegerekend. Het debat over de juistheid van de beweegreden van [eiser] daartoe - het al dan niet aanwezig zijn van enig niveauverschil tussen de laadklep van de oplegger en het laadperron - kan dan ook onbesproken worden gelaten.

5.5.7
TTS heeft erkend dat zij na het ongeval de maatregel heeft genomen dat de loodsmedewerkers een uur eerder met hun werkzaamheden dienen aan te vangen, als gevolg waarvan de nachtchauffeurs niet meer zelf hoeven te lossen. Zij heeft voorts niet weersproken de stelling van [eiser] dat TTS inmiddels van het personeel verlangt dat zij beschikken over een heftruckcertificaat. Ook uit het rapport van de arbeidsinspectie blijkt dat TTS na het ongeval de werkwijze heeft aangepast. Deze nadien getroffen maatregelen geven de kantonrechter een aanwijzing dat zulks al voor het ongeval mogelijk en noodzakelijk was.

5.6
Onder voormelde omstandigheden had TTS in het kader van haar zorgplicht meer maatregelen moeten nemen om, indachtig de mogelijkheid van (een moment van) vermoeidheid, onachtzaamheid en/of onoplettendheid van een chauffeur bij het einde van zijn nachtdienst bij het gebruik van de vorkheftruck, het omvallen van topzware lading te voorkomen dan wel ter voorkoming van letsel door het omvallen van zulke topzware lading.

6.
Anders dan TTS stelt, is er voldoende reden om aan te nemen dat er sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de schending van de zorgplicht. Maatregelen als (veiligheids)instructies en adequaat toezicht op naleving daarvan strekken er immers mede toe om ongevallen als deze te voorkomen. Onaannemelijk is de stelling van TTS dat het niet nakomen van haar zorgplicht niet aan het ongeval heeft bijgedragen. Het omvallen van de topzware machine heeft kunnen gebeuren doordat het [eiser] niet verboden was alleen en zonder hulp zware, potentieel gevaarlijke goederen te laden /lossen, [eiser] bij het lossen van die machine gebruik heeft gemaakt van een heftruck, hij ter zake niet is geïnstrueerd en niet werd bijgestaan door een loodsmedewerker, terwijl er evenmin toezicht werd gehouden of [eiser] ter zake al dan niet in overeenstemming met de volgens TTS geldende regels en instructies zou handelen. Tegen die achtergrond is het geenszins denkbeeldig dat er regels of instructies gelden, of maatregelen worden getroffen aangaande potentieel gevaarlijk werk als het - alleen en zonder hulp van een loodsmedewerker - lossen van een topzware machine van 800 kilogram. Een voorbeeld is, zoals al overwogen, dat het de chauffeur expliciet niet wordt toegestaan om zo’n machine (zelf) (’s nachts) te lossen. Een ander voorbeeld is dat de chauffeur slechts mag lossen met hulp van een loodsmedewerker en/of slechts met behulp van een palletwagen dan wel daarbij alleen de vorkheftruck mag gebruiken indien de chauffeur daarvoor is gecertificeerd. Aangenomen moet worden dat in zulke situaties de kans op het geval minder groot is geweest.

7.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat TTS in onvoldoende mate haar zorgplicht als bedoeld in lid 1 van artikel 7:658 BW is nagekomen en dat het ongeval daarmee in verband staat. Dit betekent dat TTS aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eiser] op 8 juli 2009 in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor TTS is overkomen. De daartoe strekkende verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.

8.
TTS heeft niet bestreden dat met name de omvang van het verlies aan verdienvermogen van [eiser] thans niet kan worden vastgesteld. Vaststelling van de omvang van de schade zal dan ook, zoals [eiser] en de curator hebben gevorderd, in een schadestaatprocedure dienen plaats te vinden.

9.
[eiser] heeft een voorschot op de schadevergoeding gevorderd, door hem gesteld op een bedrag van € 45.000,00. Ter onderbouwing van dat bedrag heeft hij gewezen op schadeposten als ‘verlies aan verdienvermogen’ à circa € 13.788,00 bruto per jaar en smartengeldvergoeding van minstens € 26.000,00 en materiële posten als verlies aan zelfredzaamheid, huishoudelijke hulp, mantelzorg, reiskosten en medische kosten.

9.1
Nu [eiser] laatstgenoemde materiële posten niet nader heeft geadstrueerd en van een cijfermatige onderbouwing heeft voorzien, kan de kantonrechter bij de bepaling van een eventueel voorschot daar geen rekening mee houden. Aan die posten gaat de kantonrechter in dat kader dan ook voorbij. In de schadestaatprocedure zal de vraag naar het bestaan en de omvang van dergelijke posten (nader) aan de orde moeten komen. Dit geldt overigens ook voor de twee eerstgenoemde posten.

9.2
Het staat vast dat [eiser] als gevolg van het ongeval zijn rechteronderbeen moet missen en dat hij zijn werk als vrachtwagenchauffeur blijvend niet meer kan verrichten. Het is aannemelijk dat [eiser] daardoor in aanmerkelijke mate levensvreugde derft en dat [eiser] door het ongeval ernstige pijnen heeft geleden. [eiser] heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde bedrag wel gewezen op drie in de Smartengeldbundel 2009 voorkomende gevallen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is thans niet zonder meer in te zien dat die gevallen zonder meer met Nijenbrinks situatie vergelijkbaar zijn. Zo is in de door hem aangehaalde gevallen onder meer sprake van het (ook) niet meer kunnen uitoefenen van hobby’s, het rolstoelafhankelijk worden dan wel opname in een verpleeghuis. Daar staat tegenover dat TTS dienaangaande geen relevante feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit zou kunnen volgen dat een en ander geen substantieel bedrag aan smartengeldvergoeding zou rechtvaardigen. Ex aquo et bono schat de kantonrechter in dat [eiser] minstens aanspraak heeft op een vergoeding dienaangaande van € 15.000,00. Dit bedrag zal dan bij wijze van voorschot worden toegewezen.

9.3
Onomstreden is, zoals overwogen, dat [eiser] door het ongeval zijn werk als vrachtwagenchauffeur niet meer kan verrichten en dat hij thans is aangewezen op een WIA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. De omvang van die uitkering bedraagt circa € 13.000,00 bruto per jaar minder dan het loon dat [eiser] bij TTS heeft verdiend. Het is daardoor in voldoende mate aannemelijk dat [eiser] te maken heeft met verlies aan verdienvermogen ofwel met loonschade. Gelet op de inmiddels verstreken periode is het dan ook thans in voldoende mate aannemelijk dat die loonschade minstens € 15.000,00 (netto) bedraagt, welk bedrag naar het oordeel van de kantonrechter thans als voorschot toewijsbaar is.

10.
Wat betreft de door [eiser] en de curator over het voorschot gevorderde wettelijke rente geldt dat de tot de datum van dit vonnis verschenen rente geacht wordt thans te zijn begrepen in dat voorschot. De rente zal dan ook worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. ECLI:NL:RBOVE:2013:4559