Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 260719 ongeval met heftruck en natuurstenen platen van 105 kg; wg-er mag alsnog invulling geven aan bewijslast tzv zorgplicht

RBROT 260719 ongeval met heftruck en natuurstenen platen van 105 kg; wg-er mag alsnog invulling geven aan bewijslast tzv zorgplicht

2 De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.

2.1.
[naam gedaagde 1] exploiteert een onderneming in de natuursteenbranche. Zij houdt zich (hoofdzakelijk) bezig met de vervaardiging van aanrechtbladen, vloertegels, dorpels en wandbekleding gemaakt van natuurstenen platen. Zij heeft 5 werknemers in dienst.

2.2.
[naam eiser] (geboren op [geboortedatum eiser] ) is blijkens een schriftelijke arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2017 in dienst getreden van [naam gedaagde 1] in de functie van natuursteenbewerker, gedurende 24 uur per week, tegen een bruto maandloon van € 940,00 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.

2.3.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur, te weten zes maanden, en van rechtswege geëindigd per 31 januari 2018.

2.4.
Voorafgaand aan zijn indiensttreding (dat wil zeggen vanaf omstreeks maart 2017) was [naam eiser] werkzaam bij [naam gedaagde 1] op basis van een proefplaatsingsovereenkomst.

[naam eiser] genoot daarvoor een uitkering op grond van de Participatiewet.

2.5.
Op 14 november 2017 is [naam eiser] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden een arbeidsongeval overkomen.

2.6.
[naam eiser] bestuurde op die dag een heftruck waarmee natuurstenenplaten worden opgetild en verplaatst. De heftruck beschikt over een platenklem, een soort grijper waarmee de platen verplaatst kunnen worden. Op een zogeheten bok (een standaard waarop de platen rusten) stonden enkele natuurstenen platen (3 tot 4). Het betreft platen van composiet (300 x 140 cm) met een gewicht van 105 kg per stuk. Bij het heffen van de derde plaat werden de andere platen aangetikt, als gevolg waarvan de platen kantelden. Een tweetal collega’s van [naam eiser] , de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) waren daarbij aanwezig. [naam 1] probeerde de andere, bewegende platen tegen te houden. Toen [naam eiser] hoorde dat er om hulp werd geroepen, schoot hij te hulp in een poging de hellende steen/stenen tegen te houden. Daarbij is het linkerbeen van [naam eiser] onder de plaat terechtgekomen en is [naam eiser] ernstig verwond geraakt.

[naam 2] en [naam 1] wisten tijdig opzij te springen en bleven ongedeerd.

2.7.
[naam eiser] is vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd voor medische hulp.

Hij is op de spoedeisende hulp behandeld en later geopereerd aan zijn linkerbeen.

Vastgesteld werd dat sprake is van een onderbeenfractuur en een enkelfractuur.

2.8.
[naam eiser] heeft zich vervolgens arbeidsongeschikt gemeld, waarna hij zijn werkzaamheden niet meer heeft hervat.

2.9.
Een schriftelijke terugkoppeling van de behandelend arts bevat onder meer de volgende bevindingen:

“(…)

Patiënt werd op 14-11-2017 op onze SEH gezien waar hij een zwaar keukenblad tegen zijn linker onderbeen heeft aangekregen. Door de ambulance werd een reeds afwijkende stand van het linker onderbeen gezien, welke ter plaatse werd gereponeerd.

(…) Op 22-11-2017 onderging patiënt hiervoor een operatieve ingreep (…).

Op 19-02-2018 was er sprake van een stabiele situatie. (…)

Er was sprake van enige pijn bij het lopen.

Op 14-05-2018 gaf patiënt nog altijd wisselende pijn aan bij het lopen. (…)”

2.10.
De Inspectie SZW is in januari 2018 gestart met een onderzoek naar het bedrijfsongeval.

2.11.
Bij brief van 5 februari 2018 heeft [naam eiser] , [naam gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen bedrijfsongeval.

2.12.
Bij brief van 1 mei 2018 heeft de voormalige gemachtigde van [naam gedaagde 1] daarop gereageerd met de mededeling dat [naam gedaagde 1] geen aansprakelijkheidsverzekering heeft die dekking biedt voor de schade van [naam eiser] . Verder wordt in die brief aangegeven dat [naam gedaagde 1] eerst de bevindingen van de Inspectie SZW afwacht en dat zij geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkent.

2.13.
De Inspectie SZW heeft haar onderzoek in november 2018 afgerond en haar bevindingen vastgelegd in een rapport. Voor zover thans relevant luiden die bevinden als volgt:

“(…)

Op de dag van het ongeval werd aan het slachtoffer het verzoek gedaan door de heer [naam gedaagde 3] om een bruine plaat composiet pakken en binnen te zetten voor de bewerking ervan. Op de arbeidsplaats, zijn het buitenterrein van het bedrijf, stonden diverse natuurstenen en composiet platen opgesteld. Om deze platen op te pakken voor de bewerking ervan, maakte het slachtoffer gebruik van een heftruck.

(…)

Het slachtoffer had een composiet plaat geselecteerd op de buitenplaats, die hij wilde gaan bewerken. (…) Om de plaat tussen de andere platen vandaan te halen, vroeg hij twee werknemers om hem te helpen. Het slachtoffer verzocht de werknemers om de drie (3) tot vier (4) van de voorste platen te kantelen en vast te houden, zodat hij de tussenliggende plaat er tussenuit kon hijsen.

(…)

Uit de verklaring van het slachtoffer komt naar voren dat de platenklem gedeeltelijk losgeschoten zou zijn, waardoor de platen te zwaar werden.

De twee werknemers die de voorste platen tegenhielden hebben echter niet waargenomen dat de platenklem gedeeltelijk los schoot, terwijl zij in de directe nabijheid van de platen en de platenklem aan het werk waren.

Omdat de voorste platen te zwaar werden riep de werknemer die de platen tegenhield om hulp. (…) Na de hulproep van de werknemer die de platen tegen hield, sprong de heftruckchauffeur, het slachtoffer, uit de heftruck om te helpen bij het tegenhouden van de gekantelde platen. De platen waren echter al aan het vallen en konden niet meer tegengehouden worden. Het slachtoffer werd bedolven door de vallende platen, waardoor hij ernstig gewond raakte aan zijn linker onderbeen.

(…)”

3De vordering
3.1.
[naam eiser] heeft gevorderd bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (kort gezegd) te verklaren voor recht dat [naam eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor [naam gedaagde 1] op 14 november 2017 een arbeidsongeval is overkomen en dat [naam gedaagde 1] en haar vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [naam eiser] dientengevolge lijdt en nog zal lijden en hen te veroordelen tot betaling van die schade, nader op te maken bij staat, dit alles vermeerderd met rente en (proces)kosten als in de dagvaarding is omschreven.

3.2.
Aan zijn vordering heeft [naam eiser] -samengevat weergegeven- de volgende stellingen ten grondslag gelegd.

[naam eiser] is een ernstig bedrijfsongeval overkomen toen hij bezig was met de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [naam gedaagde 1] . De grijper van de heftruck waarmee hij een zware plaat optilde was defect als gevolg waarvan de grijper losliet. Er is een zware natuurstenen plaat op het linker been van [naam eiser] terechtgekomen. Ten gevolge daarvan lijdt [naam eiser] schade. Hij is arbeidsongeschikt geraakt en heeft niet meer kunnen werken sinds het ongeval. Daar komt bij dat hij nog steeds pijnklachten heeft als gevolg van het ongeval. Op grond van artikel 7:658 BW is [naam gedaagde 1] als (voormalig) werkgever aansprakelijk voor die schade en is zij gehouden tot vergoeding daarvan aan [naam eiser] .

3.3.
Daarnaast vordert [naam eiser] op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW een vergoeding voor de door hem gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zijnde € 2.240,- ex BTW.

3.4.
Voorts vordert [naam eiser] een vergoeding voor enkele andere kostenposten (medische kosten en kosten voor conservatoir beslag) alsmede een vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten, een en ander als in de dagvaarding is weergegeven.

4 Het verweer
4.1.
[naam gedaagde 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiser] in de kosten van het geding.

4.2.
Samengevat weergegeven luidt dat verweer als volgt.

[naam eiser] was werkzaam als natuursteenbewerker. Zijn functie hield in het zagen en polijsten van de platen. Hij mocht geen platen verplaatsen zoals hij die bewuste dag heeft gedaan.

Dat betekent dat geen sprake is van een arbeidsongeval omdat het incident niet heeft plaatsgevonden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van [naam eiser] .

Tijdens vergaderingen is veelvuldig met het personeel gesproken over veiligheid en het belang daarvan. Instructies werden door de 2 vennoten mondeling gegeven. Er wordt op de werkvloer veelal in het Farsi gesproken en niet in het Nederlands.

4.3.
[naam eiser] heeft er op de dag van het ongeval zelf voor gekozen om op de heftruck plaats te nemen met de bedoeling om de plaat uit de bok te halen. Hij heeft daarbij geheel op eigen houtje gehandeld, en hij heeft alle regels aan zijn laars gelapt. Ten eerste is het de werknemers van [naam gedaagde 1] niet toegestaan om de heftruck te besturen, alleen de twee vennoten mogen dat doen. Ten tweede was het niet de taak van [naam eiser] om die ene plaat ertussen uit te halen. De plaat die hij die middag tussen 16.00 en 18.00 uur moest zagen stond al voor hem klaar. De plaat die voor de volgende dag gepland stond om te bewerken, zou de volgende ochtend door de 2 vennoten ( [naam gedaagde 3] of [naam gedaagde 2] ) klaargelegd worden. Kennelijk was [naam eiser] eerder klaar met zijn klus en besloot hij alvast vooruit te werken (omdat hij zijn best wilde doen).

4.4.
Door toch tegen die regels in te handelen en door de wijze waarop [naam eiser] dat heeft gedaan, is sprake van opzetting c.q. bewust roekeloos handelen. [naam gedaagde 1] is daarom niet aansprakelijk voor de gevolgen van het bedrijfsongeval.

4.5.
Verder wordt betoogd dat [naam eiser] geen schade heeft geleden, en dat hij op dit moment druk doende is een eigen onderneming te starten. Van enige beperking in zijn dagelijks functioneren is geen sprake, zodat reeds daarom de vordering voor afwijzing gereed ligt.

Ter onderbouwing wordt verwezen daar beeldmateriaal op een DVD, gemaakt/verzameld door een rechercheur.

4.6.
Op hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd zal hierna bij de beoordeling van het geschil, voor zover relevant, worden ingegaan.

5 De beoordeling
5.1.
[naam eiser] heeft zijn vordering gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:658 BW, zijnde kort gezegd de aansprakelijkheid van de werkgever voor ongevallen op de werkvloer.

Ter zake geldt het volgende toetsingskader.

5.2.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

5.3.
Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.

Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.4.
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:

- de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);

- indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.

5.5.
De kantonrechter stelt voorop dat [naam eiser] met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht ingevolge artikel 7:658 BW ten aanzien van de vraag of sprake is van een arbeidsongeval. Vaststaat dat [naam eiser] een ongeval op de werkplek is overkomen bij het verrichten van werkzaamheden. [naam gedaagde 1] betwist dat er sprake is van een arbeidsongeval, waarbij zij heeft aangevoerd dat het verplaatsen van stenen niet tot de werkzaamheden van [naam eiser] behoorde en dat het zelfs uitdrukkelijk verboden was voor werknemers van [naam gedaagde 1] om de heftruck de besturen en platen te verplaatsen, maar dat blijkt nergens uit. Integendeel, ter zitting is gebleken dat [naam eiser] tijdens de afwezigheid van de vennoten wel vaker de heftruck bestuurde om zelfstandig platen te verplaatsen. Voorts volgt uit een door de heer [naam gedaagde 2] afgelegde verklaring (gevoegd als bijlage bij het rapport van de Inspectie SZW) dat het wel vaker voorkwam dat [naam eiser] de platen vervoerde met de heftruck. Op pagina 3 van die verklaring staat immers: “normaliter moest hij de platen zagen en polijsten. Hij was natuursteenbewerker. Normaal vervoerde hij geen stenen platen met de heftruck, dit deed hij alleen als [naam gedaagde 3] er niet was.”

5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat geoordeeld wordt dat [naam gedaagde 1] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW in beginsel aansprakelijk is voor de schade die [naam eiser] als gevolg van het arbeidsongeval heeft geleden, tenzij zij aantoont dat zij - kort gezegd - aan haar zorgplicht heeft voldaan dan wel dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [naam eiser] .

5.7.
[naam gedaagde 1] stelt voorts dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zij voert aan dat de heftruck naar behoren functioneerde, daaronder ook de grijper. Zij heeft volledig aan haar zorgplicht voldaan doordat zij [naam eiser] voldoende heeft geïnstrueerd over het gebruik van alle materialen en de veiligheidsregels in/rondom de werkvloer. Regelmatig werd tijdens vergaderingen mondeling aandacht gevraagd voor de regels die gelden binnen het bedrijf.

Zij heeft daarmee voldaan aan de op haar rustende zorgplicht voor het bieden van een veilige werkomgeving.

5.8.
[naam eiser] heeft een en ander gemotiveerd weersproken. [naam eiser] betoogt in dat verband allereerst dat de oorzaak van het ongeval is gelegen in de grijper van de heftruck. Die liet volgens hem los op het moment dat [naam eiser] de zware plaat optilde. Wat zich vervolgens heeft afgespeeld is terug te lezen in het rapport van de Inspectie SZW (aangehaald onder de feiten). Verder voert hij aan dat tijdens het werk geen werkhandschoenen en evenmin veiligheidsschoenen werden gedragen door het personeel van [naam gedaagde 1] , zodat ook daarom de zorgplicht is geschonden. Hij verwijst naar enkele door hem ingebrachte foto’s waarop te zien is dat het personeel tijdens het werk geen werkhandschoenen draagt (maar met blote handen werkt) en gewone schoenen draagt (derhalve geen veiligheidsschoenen met een stalen neus). [naam gedaagde 1] heeft dat laatste weersproken en aangevoerd dat de foto’s met de schoenen zijn gemaakt na werktijd tijdens een personeelsfeestje.

5.9.
De kantonrechter overweegt dat nu [naam gedaagde 1] zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en [naam eiser] dit gemotiveerd betwist, zij zal worden toegelaten tot het bewijs daarvan waartoe zij een aanbod heeft gedaan.

5.10.
Tot slot stelt [naam gedaagde 1] nog dat [naam eiser] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld zonder dat betoog echter te concretiseren of te onderbouwen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam eiser] wordt aan dit beroep voorbij gegaan wegens het niet voldoen aan de stelplicht.

5.11.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden.

6 De beslissing
De kantonrechter:

laat [naam gedaagde 1] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij ten aanzien van het arbeidsongeval op 14 november 2017 aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan; ECLI:NL:RBROT:2019:10584