Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 250213 scooterrijder rijdt in op omgewaaide boom

Rb Den Haag 250213 scooterrijder rijdt in op omgewaaide boom; omgevallen boom maakt de weg als zodanig niet gebrekkig
- gemeente niet aansprakelijk vanwege ontbreken bekendheid met gebrek; onderhoud boom was voldoende;
- brandweer handelde cf. verantwoordelijkheid; politie niet aansprakelijk; waarschuwingslint voldoende;
deelgeschilprocedure uitdrukkelijk niet bedoeld voor verhaal van bgk door rechtsbijstandsverzekeraars

2.De feiten 
2.1. In de nacht van 30 augustus 2010 is op de [A-straat te plaats A] een boom, die aan de waterkant stond, omgewaaid. Deze boom is schuin over het fietspad tegen een lantarenpaal terechtgekomen. Na een melding van een wijkbewoner zijn de politie en de brandweer om circa 1.00 uur ter plaatse gekomen. De bevelvoerder van de brandweer die nacht, de heer [D], vond het vanwege de storm te gevaarlijk om de boom op dat moment te verwijderen. Op verzoek van de brandweer heeft de politie vervolgens het deel van het fietspad waar de omgevallen boom lag aan weerszijden - op ruime afstand van de boom - afgezet door middel van het spannen van dubbel rood/wit-lint met daarop de tekst: "POLITIE HAAGLANDEN VERBODEN TOEGANG". 

2.2.Om circa 6.00 uur is [verzoeker] op het betreffende fietspad met zijn scooter tegen de over het fietspad hangende boom gereden, waardoor hij ten val is gekomen. Ten tijde van het ongeval reed [verzoeker] met een snelheid van circa 45 km/u. Het lint dat door de politie was gespannen aan de zijde van waaruit [verzoeker] de boom tegemoet reed was losgeraakt of doorgesneden en zat nog slechts aan één kant bevestigd. 

2.3.Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker] blijvend letsel opgelopen en materiële en immateriële schade geleden. Na het ongeval is de boom verwijderd. 

2.4.[verzoeker] heeft de gemeente, de brandweer en de politie aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De aansprakelijkheid is door alle aangesprokenen van de hand gewezen. 

3.Het geschil 
3.1.[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv: 
1. te bepalen dat hetzij de gemeente, hetzij de brandweer, hetzij de politie, dan wel twee of drie van voornoemde partijen en hun verzekeraars hoofdelijk aansprakelijk is c.q. zijn voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade; 
2. de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op een bedrag van € 7.308,43 en te bepalen dat deze kosten door de gemeente, de brandweer en de politie gezamenlijk zullen worden gedragen. 

3.2.Hieraan legt [verzoeker], samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. 

Verzoek jegens de gemeente 

3.2.1.[verzoeker] stelt dat de gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW juncto artikel 6:162 BW, nu de betreffende - buiten de bebouwde kom gelegen - weg niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Immers, aan die weg stond een boom die niet goed was onderhouden en gesitueerd, als gevolg waarvan deze in stormachtig weer kon omwaaien. Hierdoor is een gevaarlijke situatie gecreëerd, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. 

Verzoek jegens de brandweer en de politie 

3.2.2.De brandweer en de politie zijn volgens [verzoeker] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, omdat met het enkel spannen van afzetlint onvoldoende adequate actie is ondernomen om het bestaande gevaar af te wenden. In de gegeven omstandigheden - er was sprake van een storm en ten tijde van het ongeval was het zo donker dat de omgevallen boom niet zichtbaar was - hadden andere maatregelen genomen moeten worden, zoals het plaatsen van dranghekken en/of knipperlichten of het aanwezig laten zijn van constante bewaking. In de periode tussen 1.00 uur en 6.00 uur had bovendien elk uur bekeken moeten worden of de weersomstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de boom alsnog kon worden verwijderd en in ieder geval had op regelmatige basis gecontroleerd moeten worden of de afzetlinten er nog hingen. Dit hebben verweersters echter nagelaten. Door het aldus laten voortbestaan van een intrinsiek gevaarlijke situatie hebben verweersters in de visie van [verzoeker] onrechtmatig gehandeld. 

3.3.De gemeente, de brandweer en de politie voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.De beoordeling 

Behandeling in een deelgeschilprocedure 

4.1.In de eerste plaats dient, gezien de betwisting van de politie op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. 

4.2.De politie voert aan dat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv dient te worden afgewezen, nu sprake is van feiten die nadere bewijslevering behoeven en de investering in tijd, geld en moeite die daarmee gepaard zou gaan geen oordeel over de aansprakelijkheid in het kader van dit deelgeschil rechtvaardigt. 

4.3.De rechtbank overweegt dat de stelling van de politie dat een aantal door [verzoeker] gestelde feiten niet zijn komen vast te staan juist is. Desondanks is de rechtbank, zoals uit het onderstaande zal blijken, van oordeel dat nadere bewijslevering niet noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen. Niet in geschil is dat de verzochte beslissing op zichzelf zou kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarmee is het belang van het verzoek voor [verzoeker] gegeven. Dit afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek op voorhand af te wijzen. Aan het door de politie op dit punt gevoerde verweer gaat de rechtbank derhalve voorbij. 

Inhoudelijke beoordeling 

Aansprakelijkheid gemeente 

4,4,De door [verzoeker] gestelde primaire grondslag voor aansprakelijkheid betreft artikel 6:174 BW. Met de gemeente is de rechtbank echter van oordeel dat deze bepaling geen toepassing kan vinden indien de gestelde gebrekkigheid van de weg enkel bestaat in de aanwezigheid op of over de weg van een omgevallen boom. Een omgevallen boom maakt de weg als zodanig niet gebrekkig, zodat de gemeente niet op grond van artikel 6:174 BW jegens [verzoeker] aansprakelijk kan zijn. 

4.5.De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] zich subsidiair op het standpunt stelt dat de gemeente op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld. Allereerst stelt [verzoeker] dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de boom niet tijdig nadat deze was omgewaaid heeft verwijderd. [verzoeker] heeft erop gewezen dat de gemeente moet hebben geweten dat er op de [A-straat] een omgevallen boom lag. De gemeente erkent dat zij als wegbeheerder de taak heeft om op te treden wanneer bij haar een gevaarlijke situatie wordt gemeld. In verband daarmee heeft de gemeente een noodnummer ingesteld waarop de gemeentelijke calamiteitendienst kan worden bereikt. De gemeente heeft, onder overlegging van een afschrift van een email van 1 oktober 2010, aangevoerd dat blijkens het logboek van de calamiteitendienst geen melding van de omgevallen boom is gedaan bij de gemeente. De gemeente is pas na het ongeval door de politie op de hoogte gesteld van de situatie. 

4.6.In het licht van het voorgaande heeft [verzoeker] zijn stelling dat de gemeente reeds vóór het ongeval bekend was met de omgevallen boom onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de gemeente op het moment van het ongeval niet op de hoogte was van de omgevallen boom op de [A-straat]. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de gemeente reeds voor het ongeval op de hoogte had behoren te zijn van de omgevallen boom. Gelet hierop kan de gemeente niet worden verweten dat zij voorafgaand aan het ongeval de omgevallen boom had moeten verwijderen en is zij op die grond niet aansprakelijk. 

4.7.Voorts betoogt [verzoeker] dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij haar zorgplicht heeft geschonden ten aanzien van het onderhoud van de betreffende boom. [verzoeker] lijkt te betogen dat de gemeente de betreffende boom aan de [A-straat] tijdig (nog voordat deze kon omwaaien) had moeten verwijderen. Volgens [verzoeker] was de boom door slecht onderhoud kennelijk zodanig zwak en stond deze op een zodanige plek dat de boom ten gevolge van windstoten kon omwaaien. 

4.8.[verzoeker] heeft bestreden dat ter plaatse van de [A-straat] sprake is geweest van hevige windstoten. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu tussen partijen niet in geschil is dat de brandweer om 1.00 uur de omgevallen boom niet heeft verwijderd omdat dat vanwege de storm te gevaarlijk was. Bovendien blijkt uit de door verweersters in het geding gebrachte krantenartikelen, het rapportoverzicht van de brandweer van 29 en 30 augustus 2010 en de meteorologische gegevens van 30 augustus 2010 dat in de gehele regio Haaglanden, waar ook de [A-straat] onder valt, sprake is geweest van een storm. In een van de krantenartikelen staat onder meer vermeld: 

"Bij de brandweer in de regio Haaglanden kwamen ongeveer 250 meldingen binnen over stormoverlast. Niet alleen over omgewaaide bomen, maar ook werden dakbedekking en lichtreclames vernield. 

Bomen die niet tegen de harde wind bestand waren, raakten auto's, gebouwen en tramleidingen." 

4.9.De omstandigheid dat de boom op 30 augustus 2010 is omgewaaid levert dan ook geen onderbouwing van de stelling van [verzoeker] dat de boom onvoldoende is onderhouden door de gemeente. De gemeente heeft dit bestreden, onder verwijzing naar een verklaring van een medewerker groenbeheer. In diens verklaring geeft de medewerker aan dat de bomen in de gemeente "met regelmaat" worden gesnoeid en dat de bomen aan de [A-straat] "een specifieke aandacht" hadden "omdat het verkeer vlak langs de bomen rijdt". Ook heeft hij naar aanleiding van een door hem ná het ongeval uitgevoerde inspectie verklaard: "Ik heb wel gekeken hoe de andere bomen erbij stonden en naar aanleiding daarvan weet ik dat het niet om een slechte of zieke boom ging". 

4.10.In het licht van het door de gemeente gevoerde verweer heeft [verzoeker] niet nader onderbouwd dat de aan de boom te besteden zorg verwijtbaar onvoldoende is geweest. Onder de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat van slecht onderhoud door de gemeente sprake is geweest. Evenmin is gebleken dat de betreffende boom in een slechte staat verkeerde. 

4.11.Gezien het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met de op haar als eigenaar van de boom rustende zorgplicht. Ter zitting heeft [verzoeker] nog betoogd dat de gemeente de boom niet zo dicht naast de waterkant had mogen plaatsen. Hij baseert dit op de verklaring van de medewerker groenbeheer, die heeft aangegeven dat de wind de boom heeft doen bewegen waardoor er een waterfilmpje heeft kunnen ontstaan, waardoor de boom los raakt van de standplaats. Daardoor wordt de boom instabiel en kan deze omwaaien. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente hiervan voor het ongeval op de hoogte was of behoorde te zijn, zodat de rechtbank reeds om die reden niet inziet waarom de gemeente in verband hiermee een verwijt kan worden gemaakt. 

4.12.Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de gemeente niet op grond van artikel 6:174 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die door het omvallen van de boom is veroorzaakt. 

4.13.[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat ten tijde van het ongeval de verlichting van het fietspas niet werkte. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat de gemeente, alsook - zo begrijpt de rechtbank - de brandweer en de politie actie hadden moeten ondernemen op het moment dat de verlichting van het fietspad uitviel. In verband hiermee overweegt de rechtbank als volgt. 

4.14.Verweersters hebben weersproken dat de verlichting ten tijde van het ongeval niet werkte. [verzoeker] heeft zijn stelling ook op geen enkele wijze aan de hand van stukken onderbouwd. Bovendien heeft [verzoeker] ter zitting erkend dat hij zich niet meer kan herinneren of de verlichting van het fietspad ten tijde van het ongeval in werking was. De rechtbank gaat daarom aan de stelling van [verzoeker] voorbij en neemt als vaststaand aan dat de straatverlichting het naar behoren deed. Dit leidt ertoe dat de gemeente (en evenmin de brandweer en de politie) in verband hiermee een verwijt kan worden gemaakt, zodat van aansprakelijkheid op deze grond geen sprake kan zijn. 

Aansprakelijkheid brandweer 

4.15.[verzoeker] stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat de brandweer en de politie aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW, omdat zij onvoldoende maatregelen hebben genomen om het door de omgevallen boom ontstane gevaar af te wenden. 

4.16.De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat de bevelvoerder van de brandweer het, gelet op de extreme weersomstandigheden en de veiligheid van de brandweerlieden, te gevaarlijk heeft gevonden om de boom rond 1.00 uur in de betreffende nacht te verwijderen. De brandweer heeft de politie vervolgens gevraagd om het deel van het fietspad waar de omgevallen boom lag af te zetten. Hiermee heeft de brandweer naar het oordeel van de rechtbank adequaat gehandeld. Nu de afzetting door de politie is gedaan, kan de brandweer in verband daarmee niet aansprakelijk worden gehouden. 

4.17.Voorts is de rechtbank van oordeel dat de brandweer zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er - anders dan [verzoeker] stelt - voor haar geen taak meer was om gedurende de nacht in de periode tussen 1.00 uur en 6.00 uur terug te keren om te controleren of de weersomstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de boom wellicht wel veilig kon worden verwijderd. [verzoeker] heeft betoogd dat de storm in die periode was gaan liggen en dat het voor de brandweer mogelijk was geweest om de omgevallen boom reeds voor het ongeval te verwijderen. Anders dan [verzoeker], is de rechtbank van oordeel dat de brandweer er vanwege de afzetting waar de politie voor zou zorg dragen vanuit mocht gaan dat de politie op een afdoende wijze zou waarschuwen voor de omgevallen boom. De rechtbank concludeert dan ook dat de brandweer heeft gehandeld in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid. 

Aansprakelijkheid politie 

4.18.De politie heeft voor de afzetting zorg gedragen. De vraag of de politie onder de gegeven omstandigheden op een voldoende wijze voor de omgevallen boom heeft gewaarschuwd dient te worden beantwoord aan de hand van de Kelderluik-criteria. Daarbij komt in het onderhavige geval bijzondere betekenis toe aan het feit dat de politie de gevaarlijke situatie niet zelf in het leven heeft geroepen. 

4.19.De rechtbank stelt voorop dat een omgevallen boom, die de vrije doorgang van een fietspad belemmert, onmiskenbaar een gevaar oplevert, waarbij een reële kans op schade bestaat. Voor een dergelijk gevaar dient de politie, nu zij dit als haar taak op zich had genomen, naar behoren te waarschuwen. 

4.20.De politie heeft het fietspad aan beide kanten en op ruime afstand van de boom afgezet door middel van het spannen van dubbel rood/wit-lint. De rechtbank is van oordeel dat van de politie onder de gegeven omstandigheden niet kon worden verlangd dat zij verdergaande maatregelen nam. De rechtbank acht daartoe het navolgende redengevend. 

4.21.Ten eerste geldt dat de omgevallen boom niet over een autoweg maar over een overzichtelijk fietspad lag, zodat de politie de kans op ongevallen als gering mocht inschatten. De omgevallen boom bevond zich - getuige de foto's - op een recht fietspad, waardoor de boom reeds vanaf geruime afstand zichtbaar was voor naderende (brom)fietsers. 

4.22.Ten tweede is van belang dat de maatregelen, gegeven de omvang van de boom, uitsluitend een waarschuwende functie hadden gedurende de periode dat het donker was. Daarbij speelt overigens een rol dat de verlichting van het fietspad ten tijde van het nemen van de maatregelen door de politie in werking was en de politie met deze omstandigheid rekening mocht houden bij het nemen van maatregelen. 

4.23.Ten derde mocht de politie ervan uitgaan dat er gedurende de donkere uren in een stormachtige nacht weinig mensen op straat zouden zijn. Bovendien mag van verkeersdeelnemers die zich tijdens of na een stormachtige nacht op de weg begeven een hoge mate van voorzichtigheid worden verwacht en dienen zij bedacht te zijn op de aanwezigheid van obstakels die ten gevolge van de storm op de weg terecht zijn gekomen, waaronder afgewaaide takken, maar ook omgewaaide bomen. Dit geldt temeer wanneer het, zoals in het onderhavige geval, nog donker is. De politie mocht er derhalve vanuit gaan dat [verzoeker] de nodige oplettendheid zou betrachten. 

4.24.Ten vierde is van belang dat de waarschuwingsmaatregelen in de nachtelijke uren, gedurende een storm, moesten worden genomen. Die storm was op dat moment zodanig dat de brandweer het te gevaarlijk vond om de omgevallen boom te verwijderen. Door de storm en door het nachtelijke tijdstip was de politie beperkt in haar mogelijkheden bij het nemen van maatregelen. 

4.25.Gezien het voorgaande mocht de politie volstaan met het spannen van waarschuwingslinten, zoals zij heeft gedaan. Van onzorgvuldig handelen van de politie is geen sprake. Het feit dat het door de politie aangebrachte afzetlint aan één zijde is losgeraakt of losgehaald, betreft een omstandigheid die de politie niet valt toe te rekenen. Gesteld noch gebleken is immers dat het lint is losgeraakt door ondeugdelijke bevestiging door de politie. 

4.26.[verzoeker] heeft aangevoerd dat de politie verdergaande maatregelen had moeten nemen, zoals het plaatsen van dranghekken en knipperlichten, of zorgen voor constante bewaking, dan wel regelmatige controle of het afzetlint er nog hing en of de boom niet kon worden verwijderd. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kon van de politie niet worden verlangd dat zij de door [verzoeker] genoemde maatregelen nam. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog als volgt. De politie heeft allereerst onbestreden gesteld dat dranghekken en knipperlichten in de nachtelijke uren niet voorhanden waren. Maar zelfs wanneer zulks het geval was geweest, dan was de plaatsing van dranghekken en knipperlichten naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden (te) gevaarlijk. Gezien de ernst van de storm ter plaatse hadden hekken en/of knipperlichten door windstoten kunnen weg- of omwaaien, waardoor zij juist een (nieuw) gevaar hadden doen ontstaan. Het gespannen lint is nu juist bestand tegen stormachtige omstandigheden, zoals de politie onbestreden heeft gesteld. [verzoeker] heeft ook niet onderbouwd dat het plaatsen van dranghekken en knipperlichten onder de gegeven omstandigheden verantwoord was, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. 

4.27.Het verzorgen van permanente bewaking of een regelmatige controle kon onder de gegeven omstandigheden evenmin van de politie worden gevergd. Daarbij is in het bijzonder van belang het onder de gegeven omstandigheden als gering te kwalificeren risico op (ernstige) ongevallen ten gevolge van de omgevallen boom tegenover de (hoge) kosten die gemoeid zijn met de voorgestelde maatregelen (nog los van de praktische uitvoerbaarheid daarvan). 

4.28.Voorts is de rechtbank van oordeel dat van de politie evenmin gevergd kon worden dat zij gedurende de nacht in de periode tussen 1.00 uur en 6.00 uur regelmatig controleerde of de weersomstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de boom veilig kon worden verwijderd. Het is immers niet aan de politie om dit te beoordelen, nu het niet tot haar takenpakket behoort om omgevallen bomen te verwijderen. 

4.29.Gezien het voorgaande kan de politie niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk worden gehouden. 

Vervolg aansprakelijkheid gemeente 

4.30.Nu de brandweer, noch de politie jegens [verzoeker] aansprakelijk zijn, kan de voor het eerst ter zitting ingenomen stelling van [verzoeker] dat de gemeente aansprakelijk is voor het handelen van de brandweer en de politie - welke stelling overigens door de gemeente is betwist en vervolgens door [verzoeker] niet nader is onderbouwd - onbesproken blijven. 

Conclusie 

4.31.Gezien al het voorgaande zal het onder 1 opgenomen verzoek van [verzoeker] worden afgewezen. 

Kosten deelgeschil 

4.32.De rechtbank overweegt dat de kosten van een deelgeschilprocedure op de voet van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. Gebleken is dat [verzoeker] een rechtsbijstandsverzekering heeft en dat de rechtsbijstandverzekeraar de buitengerechtelijke kosten vergoed. Dit betekent dat [verzoeker] zelf geen kosten voor dit deelgeschil maakt en op dit punt derhalve geen (vermogens)schade lijdt. Gesteld noch gebleken is dat op [verzoeker] een verplichting rust om de buitengerechtelijke kosten op eigen naam namens de rechtsbijstandsverzekeraar te verhalen op de aansprakelijke partijen. Gezien het voorgaande zal het onder 2 opgenomen verzoek tot begroting van de kosten bij gebrek aan belang worden afgewezen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de ter zitting overgelegde machtiging van de rechtsbijstandverzekeraar daartoe niet voldoende is, nu de rechtsbijstandverzekeraar geen partij in de onderhavige procedure is en dat ook niet op grond van de ter zitting overgelegde machtiging alsnog kan worden bewerkstelligd. Bovendien is de deelgeschilprocedure ook uitdrukkelijk niet bedoeld voor het verhaal van buitengerechtelijke kosten door rechtsbijstandsverzekeraars van slachtoffers van letsel- of overlijdensschade.  LJN BZ3900