Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 201217 geen letsel; schade door omgewaaide boom; benoeming en vraagstelling deskundige

Rb Gelderland 201217 geen letsel; schade door omgewaaide boom; benoeming en vraagstelling deskundige

vervolg op: rb-gelderland-190717-geen-letsel-schade-door-omgewaaide-boom-beiderzijds-eenzijdige-onderzoeken-benoeming-deskundige

2 De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 19 juli 2017.

2.2.
In dat vonnis is overwogen dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere voorlichting door een deskundige en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundige, het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), alsmede de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Partijen zijn eveneens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n).

2.3.
[eiser] c.s. heeft in zijn akte aangegeven dat de te benoemen deskundige European Tree Technician (ETT) gecertificeerd moet zijn. Voorts heeft [eiser] c.s. aan de deskundige te stellen vragen in zijn akte opgenomen.

2.4.
De erfgenamen hebben in hun akte, kort samengevat, aangevoerd dat het inschakelen van een deskundige tot extra kosten zal leiden, terwijl volgens hen de vaststelling van een schending van de zorgplicht nog geen causaal verband aantoont tussen deze schending en het omwaaien van de boom. Daarom zijn de erfgenamen van oordeel dat de rechtbank vonnis moet wijzen op basis van de thans voorhanden zijnde stukken. Indien toch tot inschakeling van een deskundige zal worden overgegaan, kan aan deze deskundige de voorwaarde worden gesteld dat deze ETT gecertificeerd is. Tot slot hebben de erfgenamen aan de deskundige te stellen vragen voorgesteld.

2.5.
In het tussenvonnis van 19 juli 2017 heeft de rechtbank reeds overwogen dat behoefte is aan nadere voorlichting door een deskundige, zodat de vraag naar de wenselijkheid van een deskundigenbericht alleen zag op een mogelijkheid voor partijen om nader te overwegen of zij, gelet op de kosten en de tijd die gemoeid zal zijn met een deskundigenbericht, wellicht toch met elkaar tot overeenstemming wensen te komen. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen, zodat de rechtbank zal overgaan tot het benoemen van een deskundige. Omstandigheden waarom tot benoeming van meer dan één deskundige zal moeten worden overgegaan zijn niet gesteld, zodat de rechtbank volstaat met de benoeming van één deskundige.

2.6.
De rechtbank heeft de heer [Adviseur A] , adviseur, verbonden aan Tree-o-logic boomtechnisch onderzoek & advies en ETT gecertificeerd, benaderd om als deskundige op te treden. [Adviseur A] heeft zich bereid en in staat verklaard om het onderzoek te verrichten en daartoe vrij te staan. Het voorschot op loon en kosten heeft hij begroot op € 411,40 inclusief btw. Dit voorschot zal door [eiser] c.s. moeten worden gedeponeerd (rov. 4.6 van het tussenvonnis van 19 juli 2017).

2.7.
Over de vraagstelling wordt als volgt overwogen. De kern van het geschil betreft de vraag of [erflater] en/of [hovenier C] in de zomer van 2015 bij de controle van de bomen in het weiland aanwijzingen had(den) moeten waarnemen dat de bewuste zomereik verminderd stabiel en breukvast was en onderhoud behoefde. Het deskundigenbericht zal zich in de kern op die vraag moeten richten. [eiser] c.s. heeft in zijn akte een aantal vragen voorgesteld. De vragen onder 1 tot en met 3 zal de rechtbank, zij het iets anders geformuleerd, overnemen. De vraag onder 4 zal de rechtbank niet opnemen, aangezien in rechtsoverweging 4.2 van het tussenvonnis van 19 juli 2017 reeds is overwogen dat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat sprake was van verhoogde gevaarzetting. De erfgenamen hebben in hun akte ook een drietal vragen voorgesteld. De eerste vraag valt naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een onderzoeksvraag. Indien de deskundige tot de conclusie komt dat hij op basis van de gegevens zoals deze thans nog voorhanden zijn en het eventueel door de deskundige zelf te verrichten onderzoek niet tot beantwoording van de vragen kan komen, zal de deskundige deze conclusie immers in het rapport opnemen. De tweede vraag betreft de vraag of de boom zodanig instabiel was dat deze ook zonder herfststorm binnen afzienbare tijd zou zijn omgevallen. Deze vraag wordt niet overgenomen, aangezien die vraag reeds valt onder de vraag of er aanwijzingen waarneembaar waren dat de boom verminderd stabiel en breukvast was en onderhoud behoefde. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, leidt dat in beginsel reeds tot de conclusie dat [erflater] maatregelen met betrekking tot de boom had moeten (laten) nemen, zodat door dat niet te doen sprake is van schending van zijn zorgplicht. De derde vraag komt grotendeels overeen met de door [eiser] c.s. onder 1 opgenomen vraag en zal aldus, zij het anders geformuleerd, worden overgenomen.

2.8.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

2.9.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

3 De beslissing

De rechtbank

3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

1. Kunt u op basis van het voorhanden (beeld)materiaal aangeven of er in de zomer van 2015 bij de bovengrondse controle van de bomen aanwijzingen waarneembaar waren dat de bewuste zomereik verminderd stabiel en breukvast was?
2. Zo ja, om welke waarneembare aanwijzingen gaat het?
3. Duiden deze aanwijzingen op een noodzaak om over te gaan tot het direct verwijderen van de bewuste zomereik of op een noodzaak tot onderhoud?
4. In het laatste geval, waaruit zou dat onderhoud hebben moeten bestaan? Zou dat onderhoud ook kunnen hebben bestaan uit frequentere controle en, zo ja, in welke frequentie?
5. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn? ECLI:NL:RBGEL:2017:6743