Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 190907 zenuwpijn na operatie? Bewijslast rust op eiser

Rb Maastricht 190907 zenuwpijn na operatie? Bewijslast rust op eiser
Is [Gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten?

3.12  Voorop gesteld moet worden dat het enkele feit dat [Eiser] na de operatie last heeft gekregen van een klapvoet, niet het oordeel kan dragen dat dan (dus) [Gedaagde] een “fout” moet hebben gemaakt. Ten eerste kan de zenuwuitval, die de klapvoet tot gevolg heeft, andere oorzaken hebben, welke kans toeneemt naarmate de uitval langer na de operatie optreedt. Ten tweede kan de kans op uitval niet altijd voorkomen worden en komen de gevolgen daarvan voor risico van de patiënt mits de patiënt deugdelijk op het risico is gewezen alsmede door het ziekenhuis alle te verwachten zorg is besteed aan het voorkomen van optreden van de complicatie.

3.13  De bewijslast dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht rust op [Eiser]. Van [Gedaagde] mag evenwel verwacht worden dat zij zodanige aantekeningen van haar verrichtingen bijhoudt en in het geding brengt, dat het [Eiser] kan helpen bij het vergaren van het door hem te leveren bewijs.

3.14  Uit de stellingen van partijen alsmede het van [Gedaagde] en het Klinikum afkomstige medische dossier van [Eiser] blijkt het volgende.

3.15  Tussen partijen is niet in geschil dat een dag vóór de operatie, op 16 februari 2000, een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de aan het Klinikum verbonden anesthesioloog [naam anesthesioloog] en [Eiser]. Het door [naam anesthesioloog] daarvan opgemaakte gespreksverslag is als bijlage 4b bij de dagvaarding en bijlage 3 bij conclusie van antwoord in het geding gebracht. Daaruit is op te maken, voor zover leesbaar, dat over ‘Lagerungsschäden’ als risico van deze wijze van verdoven is gesproken alsmede dat een informatiefolder aan [Eiser] is verstrekt en door hem is gelezen. [Eiser] heeft deze informatie voor akkoord ondertekend en desondanks met de gehanteerde methode van verdoving ingestemd. De rechtbank is van oordeel dat hieruit mag worden afgeleid dat voldoende informatie aan [Eiser] is verstrekt over de aan de operatie verbonden risico’s. De ontkenning door [Eiser] van inzage in de betreffende folder wordt met deze aantekening weerlegd, evenals door de opmerking van [Gedaagde] dat de betreffende folder zich in het medisch dossier van [Eiser] bevond.

3.9  Het van de operatie opgemaakte verslag is als bijlage 2a bij de dagvaarding in het geding gebracht. Daarin is vermeld dat de tien uur durende operatie in rugligging is uitgevoerd. De rechtbank begrijpt dat bij deze positionering de kans op uitval van de aan de binnenkant van het been net onder de knie liggende peroneuszenuw aanmerkelijk kleiner is dan als de patiënt op de zij de operatie ondergaat. [Eiser] acht het onwaarschijnlijk dat de hele operatie in lighouding is uitgevoerd omdat het gemakkelijker is om bot uit het bekken te nemen in zijligging. [Eiser] wijst op het als bijlage 2d bij dagvaarding in geding gebrachte operatieverslag van 5 september 2000, bij welke gelegenheid [Eiser] opnieuw aan de kaak werd geopereerd. In dat verslag wordt uitgebreider aangegeven dan in het verslag van de operatie van 17 februari 2000 dat de ligging in de gaten werd gehouden. Dat [Eiser] wel degelijk op de zij moet hebben gelegen, bewijst volgens [Eiser] ook het poliklinisch neurologisch verslag van 1 maart 2000, waarin kennelijk links een “Rode drukplek thv fibulakop” wordt waargenomen.

3.10  [Eiser] stelt dat hij al de dag na de operatie een tintelend, doof gevoel had aan zijn linkervoet. Hij stelt dit aan de verpleging te hebben gemeld. [Gedaagde] betwist dat de uitval al na de eerste dag is bemerkt en gemeld. Zij wijst op de als bijlage 6 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte brief de dato 29 februari 2000 van [naam professor] aan zijn collega [naam kaakchirurg] van [Gedaagde], waarin hij schrijft: “Am dritten postoperatieven Tag wurde mit der Mobilisation des Patienten begonnen. Nach anfänglich komplikationslosem Verlauf bemerkte der Patient am fünften postoperativen Tag eine Fusshebeschwäche links met Hypästhesie des Unterschenkels und Fussrückens”. Daaruit blijkt dat [Eiser] al vanaf de derde dag bewegingstherapie kreeg en pas de vijfde dag klachten aan zijn voet bemerkte.

3.11  Als [Eiser] er in slaagt om te bewijzen dat de zenuwpijn al na een dag optrad, is vooralsnog aannemelijk geworden dat deze pijn het gevolg is geweest van overmatige belasting van de peroneus zenuw gedurende de operatie. Als het zenuwletsel tijdens de operatie is ontstaan, lijkt het echter onwaarschijnlijk dat [Eiser] gedurende de operatie steeds op zijn rug heeft gelegen, nu de drukplek waar de zenuw bekneld raakt, voor zover de rechtbank kan beoordelen, zich aan de binnenkant van het been ter hoogte van de knie bevindt. Alsdan moet [Eiser] kennelijk toch in enige zijligging hebben gelegen om het betreffende letsel op te kunnen lopen. Overigens wordt door [Eiser] niet onbegrijpelijk ook los hiervan onwaarschijnlijk geacht dat een operatie van acht uur, waarbij uit het bekken bot wordt gehaald, geheel in rugligging zou plaatsvinden. Gelet op de bij bewijslevering door [Eiser] optredende tegenstrijdigheid tussen de waarschijnlijkheid dat [Eiser] tijdens de operatie niet steeds in rugligging heeft doorgebracht en het operatieverslag waarin is opgenomen dat hij wel steeds in rugligging gepositioneerd was, zal de rechtbank, als [Eiser] slaagt in het leveren van het bewijs zoals hiervoor aangegeven, alsdan vooralsnog bewezen achten dat het ziekenhuis onvoldoende zorg heeft besteed aan het voorkomen van het betreffende zenuwletsel. Wel zal [Gedaagde] alsdan het tegenbewijs kunnen leveren dat het betreffende letsel ook zeer wel in rugligging kan optreden danwel, als dat niet het geval is, dat het ziekenhuis desalniettemin voldoende maatregelen heeft genomen om het optreden van het letsel te voorkomen.

Het voorgaande leidt ertoe dat thans aan [Eiser] het bewijs zal worden opgedragen dat het zenuwletsel is ontstaan tijdens de operatie. Dit bewijs zal met name geleverd kunnen worden als [Eiser] aantoont dat hij de dag na de operatie al last had van zenuwpijn.
LJN BB3949