Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 181114 wg-er niet aansprakelijk voor burn-out wn-er

Hof Den Haag 181114 wg-er niet aansprakelijk voor burn-out wn-er; geen kennelijk onredelijke opzegging

Beoordeling van het hoger beroep

(...)

6. 
De grieven zullen hieronder (deels gezamenlijk) worden besproken.

7. 
De grieven 1, 3, 4 en 6 t/m 9 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij deze grieven staat de vraag centraal of de arbeidsongeschiktheid van [appellant] het gevolg is van de werkzaamheden die hij voor ADN verrichtte, alsmede de vraag of ADN had moeten opmerken dat voor [appellant] de druk van het werk zodanig hoog (geworden) was dat hij “er onderdoor ging” en dat zij (ADN) had moeten ingrijpen.

8. 
Ingevolge vaste rechtspraak moet degeen die zich op de kennelijke onredelijkheid van een opzegging beroept, feiten en/of omstandigheden aanvoeren – en bij betwisting bewijzen - waaruit de gestelde kennelijke onredelijkheid kan blijken. In dezen stelt [appellant] zich op het standpunt dat ADN in de jaren voorafgaand aan zijn eerste uitval in 2003 gedurende lang(er)e tijd een onredelijk grote inspanning van hem gevraagd heeft als gevolg waarvan hij uiteindelijk een burn-out gekregen heeft. [appellant] houdt ADN voor die burn-out verantwoordelijk. Het moge zo zijn, zo stelt [appellant], dat hij, als gevolg van de ziekte van Asperger, bij ADN nooit geklaagd heeft over (een te hoge) werkdruk die hij niet (meer) aankon, maar dat het werk hem eigenlijk te veel was/werd (hij maakte vele overuren, bovenop zijn werkweek van 38 uur, hetgeen ook moge blijken uit de vele uitbetaalde vakantie-uren bij het einde van het dienstverband) had ADN kunnen/moeten opmerken. ADN had (tijdig) moeten ingrijpen en [appellant] tegen zich zelf in bescherming moeten nemen. ADN heeft dat nagelaten en is als (goed) werkgever daarin te kort geschoten, ADN heeft haar zorgplicht jegens hem geschonden, aldus [appellant]. De opzegging die na ruim twee en een half jaar ononderbroken arbeidsongeschiktheid is gevolgd is, naar [appellant] betoogt, op grond van vorenstaande dan ook kennelijk onredelijk.

In dat verband overweegt het hof als volgt.

9. 
De werkzaamheden die [appellant] in het kader van de met ADN gesloten arbeidsovereenkomst voor ADN diende te verrichte, kenden (zeker in de periode 1995-2001, toen hij chef directie buitenland was, maar ook toen hij vanaf 2001 eerst bij Trefpunt /Keerpunt en daarna bij de redactie Binnenland als eindredacteur/plaatsvervangend chef andere werkzaamheden binnen ADN verrichtte) ongetwijfeld hectische momenten waarbij veel van (het improvisatievermogen van) [appellant] gevergd werd, zo neem het hof aan. [appellant] heeft zijn standpunt geschraagd met een aantal voorbeelden. Echter, het hof acht niet bewezen dat de grote hoeveelheid werk die [appellant] stelt te hebben verzet, (in die omvang) door ADN aan hem is opgedragen, [appellant] stelt dat wel, maar onderbouwt dat niet, althans onvoldoende, zeker nu een en ander door ADN betwist wordt. In zijn onderbouwing blijft [appellant] steken in een beperkt aantal voorbeelden die getuigen van een piekbelasting. Over hem door zijn werkgever verstrekte opdracht(en), over de zwaarte en de intensiteit van het (opgedragen) werk in zijn algemeenheid, ook afgezet tegen de belasting/werkdruk van collega’s, voert [appellant] te weinig aan. Een deugdelijke onderbouwing van hetgeen hij wel aanvoert ontbreekt. Er kan dan ook niet in rechte worden vastgesteld dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de werkzaamheden zoals door ADN opgedragen en de uitval van [appellant].

10. 
Had ADN desalniettemin moeten opmerken dat [appellant] – als gevolg van de bij ADN heersende werkcultuur in combinatie zijn persoonlijkheidsstructuur - “zich over de kop” dreigde te werken, zodat ADN om die reden had behoren in te grijpen? Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval.
ADN heeft toegelicht dat zij nu juist een beleid voerde en voert om te voorkomen dat de werkdruk bij haar leidt tot ziekte van haar werknemers. Gezien die toelichting, is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende concreet onderbouwt dat de werkcultuur bij ADN zodanig was dat dit deze de kans op ziektes als burn-out vergrootte.
Uit de eigen stellingen van [appellant] volgt voorts dat hij op dit punt geen duidelijke signalen heeft afgegeven en het enkele feit dat [appellant] veel werk verzette hoefde ADN op zich niet tot ingrijpen te brengen. Dat ADN zag of in redelijkheid had moeten zien dat [appellant] stelselmatig te hard werkte en te veel hooi op zijn vork nam maar dat ADN “weg keek” en niet eigener beweging ingreep, waar dat wel geboden was, heeft hij niet, althans onvoldoende, onderbouwd. [appellant] verwijst in dit kader nog naar de brief van de psychotherapeut Debets van 10 juni 2012, maar het hof kent aan die brief in deze context geen waarde toe nu die brief enkel gaat over door de ziekte van Asperger veroorzaakt afwijkend gedrag op de werkvloer en het moeten kunnen opmerken van dat (afwijkende) gedrag, maar zegt niets over de vraag of uit dat gedrag ook duidelijk bleek dat het [appellant] (al voor 2003) allemaal te veel geworden was en dat ADN dientengevolge had moeten ingrijpen.
In het grote aantal onbenut gebleven vakantiedagen ten tijde van de beëindigen van de arbeidsovereenkomst lag naar het oordeel van het hof voor ADN ook geen dwingende indicatie in te grijpen en [appellant] het wat “kalmer aan” te laten doen. [appellant] betoogt immers zelf dat de burn-out “veroorzaakt” is voor 2003, op dat moment (het moment van de uitval) bedroeg het saldo aan vakantiedagen zeker geen 165 dagen. Het saldo dat toen wel aanwezig was, is opgebouwd gedurende een lange periode voorafgaande aan de uitval. Aan dat saldo valt niets te ontlenen wat zou kunnen wijzen op een noodzaak tot ingrijpen door ADN als goed werkgever om [appellant] te behoeden voor uitval wegens een overmatige werkdruk.

11.
[appellant] heeft, in het kader van de kennelijk onredelijke opzegging, ook nog betoogd (grief 10 en 11) dat ADN haar reïntegratie-inspanningen niet, althans onvoldoende is nagekomen. Het hof kan [appellant] in die stelling niet volgen. Het UWV heeft een tekortkoming in die reïntegratie-inspanningen niet geconstateerd, ADN is door het UWV ook niet verplicht tot doorbetaling aan [appellant] voor een derde jaar van het [appellant] toekomende salaris. Het rapport van het UWV van 19 mei 2006 is een tussenstand en moet worden gezien als een oproep aan ADN om van het reïntegreren van [appellant] meer werk te maken, hetgeen vervolgens ook is gebeurd, want volgens [appellant] zelf is hij (vanaf september 2006, voor 10 uur per week) als regioverslaggever met succes gereïntegreerd in Dordrecht (AD/De Dordtenaar). Eerdere reïntegratie was door uitval dan wel beperkte inzetbaarheid niet mogelijk. Dat [appellant] ondanks die succesvolle reïntegratie uiteindelijk (in 2008) toch is uitgevallen, kan niet op het conto van ADN geschreven worden. Dat ADN mogelijk sindsdien in een voor [appellant] teleurstellende mate contact met hem heeft onderhouden, doet aan het voorgaande niet af en maakt het ontslag ook niet kennelijk onredelijk.

12. 
De grieven 12 en 13 waarin betoogd wordt dat ook overige omstandigheden het gegeven ontslag kennelijk onredelijk maken, treffen geen doel. De arbeidsovereenkomst van partijen was inmiddels, ten tijde van de ontslagaanvraag (21 oktober 2010), tot een lege huls geworden. [appellant] was toen immers meer dan twee jaar arbeidsongeschikt, terwijl niet te voorzien was dat [appellant] op afzienbare tijd zijn werk weer zou kunnen hervatten. Het aldus beëindigen van de arbeidsovereenkomst met [appellant] kan niet als kennelijk onredelijk worden gezien. Naar het hof begrijpt stelt [appellant] zich op het standpunt dat van een kennelijk onredelijke opzegging toch sprake is omdat die opzegging niet van een financiële compensatie is vergezeld. [appellant] meent dat hem zo’n compensatie toekomt, onder andere gelet op zijn (werk)omstandigheden, zijn inzet tot het laatste toe, zijn leeftijd, de duur van het dienstverband en het door het ontslag in een financieel slechtere positie geraken. Het hof gaat in die stelling niet mee. De enkele omstandigheid dat [appellant] als gevolg van het ontslag te maken krijgt of kan krijgen met een inkomensachteruitgang, betekent nog niet dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Bovendien heeft het volgende te gelden. Ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bedroeg het inkomen van [appellant] € 4.915,65 bruto, welk bedrag was opgebouwd uit diverse uitkeringen, vermeerderd met een door ADN betaalde aanvulling groot € 1.178,88 bruto. Zolang de (omvang van de huidige) arbeidsongeschiktheid van [appellant] voort duurt, behoudt [appellant] tot zijn pensioendatum aanspraak op bedoelde uitkeringen en de door ADN verstrekte suppletie. Dat ADN suppleert omdat de toepasselijke CAO haar daartoe verplicht, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof draagt ADN reeds thans voldoende bij aan de financiële positie van [appellant]. Voor vergoeding van pensioenschade is dan ook geen valide grond aanwezig. Tot slot is het hof van oordeel dat [appellant] onvoldoende concreet heeft onderbouwd zijn stelling op pagina 6 van de memorie van grieven dat ADN bij de ontslagaanvraag willens en wetens onjuiste informatie aan het UWV heeft verstrekt.

13. 
De grieven 14 t/m 17 hebben betrekking op door [appellant] opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren en de uitbetaling daarvan. Het hof oordeelt, zoals ook de kantonrechter deed, dat uitbetaling van bedoelde uren dient te geschieden op basis van het laatst verdiende salaris. Het hof verwijst naar HR 26 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1017 (zie meer specifiek conclusie A-G, nr. 2.27). Voor een hogere maatstaf (dan het laatst verdiende salaris) is geen grondslag aanwezig: gesteld noch gebleken is dat het is overeengekomen, terwijl de wet noch de CAO dit voorschrijft. Dat het UWV bij het berekenen van het maatmanloon van een ander, hoger, bedrag uit gaat is niet relevant, [appellant] kan daaraan geen rechten ontlenen.

14. 
De conclusie van al hetgeen hiervoor is overwogen moet zijn dat ADN de arbeidsovereenkomst met [appellant] niet kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De grieven die [appellant] in dat kader geformuleerd heeft, treffen geen doel. Ook de grieven met betrekking tot de grondslag waarop de vakantie-uren uitbetaald moeten worden, slagen niet. Waar genoemde grieven niet opgaan betekent dat dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. De vorderingen zoals door [appellant] ingesteld zullen worden afgewezen.

15.
Voor zover er grieven zijn opgeworpen die in het voorgaande niet (expliciet) aan de orde geweest zijn, zullen die grieven niet alsnog worden besproken nu, wat er van die grieven ook zij, deze niet tot een andere uitkomst van de procedure kunnen leiden. De bewijsaanbiedingen van [appellant] passeert het hof als onvoldoende concreet dan wel niet ter zake dienend. Het hof ziet geen aanleiding een deskundigenbericht te gelasten, zoals door [appellant] wordt geopperd. ECLI:NL:GHDHA:2014:3610