Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 161111 (deelgeschil) terugkerende HNP staat in causaal verband met ongeval, ondanks anders luidend oordeel ingeschakelde expert

Rb Rotterdam 161111 terugkerende HNP staat in causaal verband met ongeval, ondanks anders luidend oordeel ingeschakelde expert 
2.  De vaststaande feiten 
2.1  Op 7 juni 2005 is [verzoekster] een ongeval overkomen tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden als taxichauffeur in dienst van Connexxion. [verzoekster] probeerde de rollator van een door haar te vervoeren cliënt via de zijdeur in de achterbak van de taxi te leggen omdat de achterklep van de taxi waarin zij reed kapot was. Terwijl [verzoekster] dit deed voelde zij “iets knappen” in haar rug. Later is duidelijk geworden dat [verzoekster] een traumatische Hernia Nuclei Pulposi (hierna: HNP) aan de linkerzijde (L5-S1) heeft opgelopen. Op 14 februari 2006 is [verzoekster] hieraan geopereerd. Eind 2008 is bij [verzoekster] een recidief HNP opgetreden, op dezelfde plaats als waar de HNP in 2005 is opgetreden. In 1994 heeft [verzoekster] al eens een operatie aan een HNP gelokaliseerd aan de rechterzijde ondergaan. 

2.2  Connexxion was ten tijde van het onder 2.1 genoemde bedrijfsongeval verzekerd bij Allianz. Allianz heeft namens Connexxion de aansprakelijkheid voor het voorval erkend. 

2.3  Om duidelijkheid te krijgen over de medische gevolgen van het ongeval heeft er in goed overleg tussen partijen een medische expertise plaatsgevonden bij neurochirurg [persoon 1] (hierna: de neurochirurg). De neurochirurg heeft op 20 maart 2007 voor het eerst gerapporteerd. Dit rapport luidt, voor zover thans relevant, als volgt: 

“BESCHOUWING 
(…) 
Op 07.06.2005 ontstond acuut, tijdens het inschuiven van een rollator in de taxi, lage rugpijn onmiddellijk gepaard gaande met uitstraling in het dorsale linker bovenbeen. Het is zeer aannemelijk dat tijdens het inschuiven van de rollator een scheur is ontstaan in de annulus fibrosus van de discus L5-S1 en dat door deze scheur discusmateriaal, waarschijnlijk in de zin van een sekwester, uit de discus L5-S1 links naar buiten is gestoten en vanaf den beginne compressie heeft gegeven van de linker S1 wortel. De relatie met het induwen van in de taxi van de rollator is mijns inziens duidelijk. 
(…) 
Mogelijke verklaring persisterend radiculair syndroom (S1) 
De na de tweede operatie teruggekeerde radiculaire pijnklachten in het linker been berusten naar mijn mening op irritatie van de linker S1 wortel. Er is geen sprake van een recidief prolaps. Bij betrokkene is overigens niet ten onrechte, lang gewacht alvorens over te gaan tot operatieve behandeling. In het geval van betrokkene was afwachten geen slecht beleid. Betrokkene had persisterende pijnklachten, maar geen neurologische uitval. Door te wachten kan de sekwester schrompelen en hierdoor de druk tegen de betrokken zenuwwortel afnemen. Een operatie kan hiermee voorkomen worden. Schrompelt de sekwester niet of onvoldoende en blijft er druk op de zenuwwortel bestaan, dan kan de zenuwwortel hierdoor op enige wijze gekwetst worden, waardoor ook na verwijdering van de hernia pijnklachten bij het beloop van de zenuwwortel blijven bestaan. Ook het ontstaan van nogal wat littekenweefsel, zoals bij betrokkene het geval was, kan hierbij een rol spelen. Het is heel wel mogelijk dat hierdoor een geïrriteerde linker S1 wortel is ontstaan. 
(…) 
Bij het tilaccident op 07.06.2005 ontstond naar mijn mening een traumatische discusperforatie L5-S1 links. De relatie met het ongeval is duidelijk. Onmiddellijk na het tillen en inschuiven van de rollator had betrokkene rugpijn met irradiatie in het linker been, waarbij de beenpijn overheerste. 

Ook zonder dit tilaccident had een recidief discusprolaps L5-S1 kunnen ontstaan. De kans op een recidief wordt geschat op 7 à 8%. Het is onmogelijk om aan te geven op welke termijn een dergelijk recidief zou zijn opgetreden. Ook is het niet mogelijk een uitspraak te doen over de mate hiervan.” 

2.4  In 2010 heeft opnieuw een tweezijdige medische expertise bij de neurochirurg plaatsgevonden. Het rapport van deze expertise d.d. 14 juni 2010 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: 

“SAMENVATTING EN BESCHOUWING 
(…) 
Toen ik betrokkene voor de expertise op 15.02.2008 zag, vertoonde zij verschijnselen van een recidief radiculair syndroom, de linker S1 wortel betreffend. (…) Nadat ik betrokkene gezien heb, zijn de beenklachten wat verergerd. Betrokkene is toen uiteindelijk op 31.12.2008 gezien door de neuroloog [persoon 2]. (…) Een dag tevoren was een MRI gemaakt. Deze MRI is nu ook door mij gezien en toonde een grote, waarschijnlijk wederom gesekwestreerde, discusprolaps op het niveau L5-S1, (…). De gesekwestreerde discusprolaps lag vrijwel op dezelfde plaats als welke te zien was op de MRI van 29.11.2005. De gesekwestreerde prolaps is toen ontstaan doordat, door het inschuiven in de taxi van de rollator, acuut een scheur in de annulus firbosus is ontstaan, waardoor discusmateriaal naar buiten is gepuild. Het gat in de annulus sluit zich over het algemeen doordat ter plaatse littekenweefsel/bindweefsel ontstaat. Meestal is de verlittekening vrij stevig; bij een aantal mensen is dit niet het geval en kan gemakkelijk opnieuw door deze oude scheur een dicussekwestratie optreden. Het is zeker niet onmogelijk dat dit bij betrokkene ook het geval was. 

Zoals ik in mijn vorige rapport ook al heb aangegeven, recidiveren discusprolapsen in 7 à 8% van de gevallen. De vraag is of deze opnieuw ontstane discussekwestratie ook gezien moet worden als traumatisch van origine. Een argument hiertegen is dat een discusprolaps kan recidiveren. Bekend is dat er mensen zijn die vaker dan anderen een recidief prolaps krijgen. Dit wordt dan geweten aan de vorming van weinig littekenweefsel ter plaatse van de scheur in de annulus fibrosus. Ook het feit dat de sekwester op dezelfde plaats gesitueerd lijkt als in november 2005 wijst in deze richting. 

2.5  Omdat partijen van mening verschilden over de vraag of uit de rapporten van de neurochirurg al dan niet volgde dat de terugkerende HNP in 2008 in causaal verband staat tot het ongeval in 2005, hebben partijen in samenspraak op 9 november 2010 aanvullende vragen gesteld aan de neurochirurg. De reactie van de neurochirurg van 8 december 2010 luidt als volgt: 

“Door mij werd vastgesteld dat de discussekwester gezien op de MRI van 30.12.2008 op vrijwel dezelfde plek was gesitueerd als de dicussekwester die gezien werd op de MRI van 29.11.2005. 
In mijn jarenlange neurochirurgische praktijk heb ik dan wel gezien, maar zeker niet altijd, dat zich in het gat in de tussenwervelschijf, waaruit de discussekwestratie was ontstaan, weinig littekenweefsel had gevormd. Het is voorstelbaar dat er hierdoor een minder sterke barrière wordt gevormd tegen het uitstoten van dicusmateriaal. 
Er is geen verklaring voor, waarom er zich bij betrokkene aan de linker kant mogelijk weinig littekenweefsel heeft gevormd. Overigens lijkt het erop dat na de operatie in 1994 zich aan de rechter kant wel stevig weefsel heeft gevormd. 
Nogmaals het feit dat zich aan de linker kant mogelijk weinig weefsel heeft gevormd in de discus L5-S1 is een veronderstelling, maar geen zekerheid. Het feit dat zich mogelijk minder littekenweefsel heeft gevormd, is persoonsgebonden en niet ongevalsgerelateerd. 
Ik handhaaf dus mijn mening dat de discussekwestratie die te zien was op de MRI van 30.12.2008 niet gezien moet worden als ongevalsgerelateerd.” 

3.  Het geschil 

3.1  [verzoekster] verzoekt de rechtbank te bepalen dat vast staat dat de in 2008 opgetreden tweede HNP (links L5-S1) ongevalsgevolg is en dat het causaal verband tussen het ongeval en twee HNP’s niet is doorbroken, met veroordeling van Allianz en Connexxion in de redelijke kosten van rechtsbijstand van dit geschil ex artikel 1019aa RV juncto 6:96 BW. 

3.2  [verzoekster] heeft aan haar verzoek, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven vaststaande feiten, het volgende ten grondslag gelegd. Uit de gerapporteerde bevindingen van de neurochirurg volgt dat de tweede HNP (links L5-S1)waarschijnlijk is veroorzaakt door te weinig littekenvorming optredend na de eerste HNP (links L5-S1). Allianz en Connexxion hebben erkend dat de eerste HNP ongevalsgevolg is. Daarmee staat vast dat de in 2008 opgetreden recidief prolaps (indirect) ongevalsgevolg is. 

3.3  Het verweer van Allianz en Connexxion strekt primair tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoekster] in het verzoek dan wel tot afwijzing daarvan omdat volgens Allianz en Connexxion geen sprake is van een verzoek in de zin van artikel 1019 Rv. Het subsidiaire verweer van Allianz en Connexxion strekt tot afwijzing van het verzoek omdat van het door [verzoekster] gestelde causale verband volgens Allianz en Connexxion geen sprake is. 

4.  De beoordeling 

4.1  [verzoekster] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure in letsel- en overlijdensschadezaken opgenomen. 

4.2  In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens Allianz en Connexxion is dat niet het geval. 

4.3  Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. 

4.4  Een verzoek als het onderhavige, dat er in essentie toe strekt dat wordt vastgesteld dat het causale verband door een later optredend letsel niet is doorbroken, leent zich bij uitstek voor behandeling in het kader van een deelgeschillenprocedure. Juist met het oog op dit type deelgeschillen is in de regeling in het leven geroepen. Dat er tussen partijen mogelijk nog andere geschilpunten zijn en dat de beslechting van dit deelgeschil niet meebrengt dat direct een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten, is niet relevant. Aannemelijk is immers dat de beslechting van dit deelgeschil over de vraag of de tweede HNP (links L5-S1) al dan niet ongevalsgevolg is, de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. De rechtbank zal het verzoek dan ook inhoudelijk behandelen. 

4.5  De vraag die in dit kader beantwoord moet worden is of uit de rapportages van de neurochirurg al dan niet is af te leiden dat de thans bestaande HNP in causaal verband staat tot het ongeval van 7 juni 2005. De rechtbank stelt hierbij voorop dat partijen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot inschakeling van de neurochirurg teneinde te rapporteren over de uit het bedrijfsongeval voortvloeiende medische gevolgen. Indien partijen in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, verbinden zij zich daarmee om de rapportages van de ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt te voor hun verdere behandeling van de zaak te nemen. Dit zou anders kunnen zijn indien de rapportages ontoereikend zijn voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoen aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Daarvan is echter geen sprake, althans daarover is niets relevants gesteld of gebleken. Dat betekent dat de bevindingen van de neurochirurg bindend zijn voor partijen. 

4.6  De neurochirurg heeft in zijn rapportage van 14 juni 2010 aangegeven dat in een aantal gevallen na het optreden van een HNP onvoldoende verlittekening plaatsvindt en dat daardoor gemakkelijker opnieuw een discussekwestratie kan plaatsvinden. Dat is waarschijnlijk bij [verzoekster] in 2008 geschied, bij wie toen een discusprolaps op vrijwel dezelfde plaats als in 2005 is geconstateerd. Volgens de neurochirurg is het “zeker niet onmogelijk” dat de verlittekening op de plaats waar na het bedrijfsongeval een HNP is opgetreden bij [verzoekster] niet stevig is geweest. Hieruit maakt de rechtbank op dat indien de HNP als gevolg van het bedrijfsongeval in 2005 niet was opgetreden, hoogstwaarschijnlijk ook de discusprolaps in 2008 als gevolg van onvoldoende littekenweefselvorming niet was opgetreden. Hiermee is, mede gelet op de ruime toerekening die in een letselschadezaak als deze aan de orde is, het juridische causale verband tussen het ongeval en de HNP links L5-S1 in 2008 genoegzaam gegeven. Dat leidt ertoe dat ook de schade die voortvloeit uit de thans bestaande HNP kan worden toegerekend aan de partij die aansprakelijk is voor de uit het bedrijfsongeval voor [verzoekster] voortvloeiende schade, derhalve aan Connexxion en Allianz. Dit wordt niet anders door het in de brief van 8 december 2010 verwoorde oordeel van de neurochirurg dat de in 2008 geconstateerde HNP niet ongevalsgerelateerd is. Uit de rapportages van de neurochirurg volgt dat volgens de neurochirurg de oorsprong van de opnieuw ontstane discussekwestratie niet ligt in het in 2005 opgetreden trauma. Dat de neurochirurg om deze reden geen direct medisch causaal verband ziet tussen het bedrijfsongeval en de thans bestaande HNP laat de juridische causaliteit onverlet. Het feit dat niet bij alle personen na een HNP onvoldoende littekenweefsel wordt gevormd, brengt evenmin verandering in het oordeel dat sprake is van voornoemd causaal verband. Aangenomen moet immers worden dat bij [verzoekster] wèl onvoldoende littekenweefsel is gevormd. Zonder het letsel door het bedrijfsongeval in 2005 was de eerste HNP links L5 S1 er niet geweest, was er vervolgens ook geen sprake geweest van onvoldoende littekenweefselvorming en was de HNP in 2008 niet opgetreden. 

4.7  Aan het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een causaal verband in juridische zin tussen het ongeval en de HNP in 2008, doet niet af dat [verzoekster] in het verleden reeds een HNP had en dat er een zekere pre-existentie aanwezig was voor rugproblematiek. De neurochirurg heeft daarover gerapporteerd dat ook zonder het bedrijfsongeval een recidief discusprolaps had kunnen ontstaan. De kans op een dergelijk recidief in de hypothetische situatie zonder bedrijfsongeval is volgens de neurochirurg 7 à 8%, aldus onder meer zijn rapport van 7 april 2008. De kans dat [verzoekster] zonder bedrijfsongeval verschoond zou zijn gebleven van een dergelijk recidief beloopt in de visie van de gezamenlijk door partijen ingeschakelde deskundige derhalve meer dan 90%. Voor de schadeafwikkeling is de pre-existente daarom van relatief beperkte betekenis. Dat betekent voorts dat niet zonder meer valt in te zien dat de door Connexxion en Allianz gestelde looptijddiscussie moet worden gevoerd. 

4.8  Het verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen zoals hierna omschreven. Dat geldt ook voor de gevorderde juridische kosten. Volgens de opgave van [verzoekster] bij het verzoekschrift zijn tot aan het indienen van het verzoekschrift kosten gemaakt tot een bedrag van € 2.463,30. Dat bedrag is gebaseerd op 9 uren van de advocaat à € 230,-, vermeerderd met 19% BTW. Ter zitting heeft [verzoekster] aangevoerd dat hierbij nog 5 uur à € 230,- dient te worden opgeteld vanwege tot aan de zitting verrichte werkzaamheden en voorts dient de aan de zitting bestede tijd nog te worden begroot. Connexxion en Allianz hebben geen verweer gevoerd tegen de gestelde kosten. De rechtbank zal de juridische kosten dan ook begroten op 16 uren (9 uren plus 5 uren plus 2 uur voor de zitting) à € 230,-, neerkomend op € 3.680,-. Vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW is dat  € 4.641,95. Rekening houdend met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 260,- zal derhalve een bedrag worden toegewezen van € 4.901,95.  LJN BU4625