Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 080415 neuroloog aansprakelijk voor missen van meningeoom bij MRI-scan vanwege whiplash; deskundigenbericht neuroloog gelast

Rb Limburg 080415 neuroloog aansprakelijk voor missen van meningeoom bij MRI-scan vanwege whiplash; deskundigenbericht neuroloog gelast

2 Het geschil

2.1.
[eiseres] is op 9 mei 2002 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Onbetwist staat vast dat zij als gevolg daarvan een whiplash heeft opgelopen. Zij heeft zich in verband met aanhoudende klachten na dat ongeluk gewend tot haar huisarts, die haar heeft verwezen naar de afdeling neurologie van het AZM. Zij kwam daar in behandeling bij dr. [naam neuroloog AZM 1], neuroloog. Op aandringen van [eiseres] is een MRI-scan gemaakt. Deze is op initiatief van [eiseres] gemaakt in het Vesaliusziekenhuis te Tongeren en niet in het AZM, nu [eiseres] te lang moest wachten voordat een dergelijk scan in het AZM kon worden gemaakt.

2.2.
Dr. [naam neuroloog Vesaliusziekenhuis], die het onderzoek op 5 november 2003 in het Vesaliusziekenhuis heeft uitgevoerd, rapporteert naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek het volgende:

“(…) Anteromediaal links in de middenste schedelgroeve is er een extra-axiaal homogeen contrastcapterend ovaal letsel met een grootste diameter van ongeveer 1.5 cm.
Op de coronale sequenties vermoedt men een durale tail.
Het letsel is in de eerste plaats suggestief voor een klein meningioma.
Er is een kleine ronde contractcapterende focus in de linker insula.
Andere afwijkingen worden er niet gezien.
BESLUIT:
Kleine extra-axiaal letsel links anteromediaal in de middenste schedelgroeve.
De karakteristieke pleiten in de eerste plaats voor een klein meningioma.
Kleine ronde contrastcapterende focus in de linker insula.
Ronde weke delenstructuur in de linker sfenoidale sinus.”

2.3.
[naam neuroloog Vesaliusziekenhuis] heeft deze bevindingen bij brief van 5 november 2011 aan [naam neuroloog AZM 1] gerapporteerd. [naam neuroloog AZM 1] heeft bij schrijven van 18 december 2003 de toenmalige huisarts van [eiseres] geïnformeerd. [naam neuroloog AZM 1] schrijft daarin – voor zover te dezen van belang – het volgende:

“(…) I.v.m. persisterende klachten heeft patiënte erop aangedrongen om een MRI te laten maken. Deze is inmiddels gedaan.
(…)
- Verder vonden wij anteromediaal links in de middenste schedelgroeve extra-axiaal homogeen contractcontrast ovale afwijking met een grote diameter van 1.5 cm.
- Op de coronale sequenties vermoedt men een durale tail.
- Het beeld is suggestief voor een klein meningioom.
(…)
Conclusie van de radioloog was:
Kleine extra-axiaal letsel links anteromediaal in de middenste schedelgroeve, mogelijk passend een klein meningioom.
Beleid: gezien deze bevindingen en de pijn achter het li. oog zullen wij patiënte doorverwijzen naar collega [naam neuroloog AZM 2], neuroloog met de vraagstelling nader onderzoek te doen.”

2.4.
Vervolgens heeft [naam neuroloog AZM 1] [eiseres] doorverwezen naar zijn collega [naam neuroloog AZM 2]. In een schrijven van 18 december 2003 gericht aan [naam neuroloog AZM 2] schrijft [naam neuroloog AZM 1] onder andere: “Ingesloten doe ik mijn laatste brief d.d. 18-12-03 betreffende mw. [eiseres] (…) toekomen, welk ik aan de huisarts heb gestuurd (…). Wij hadden reeds telefonisch overleg. De specifieke vraagstelling is of de gevonden afwijkingen op de MRI in het kader kunnen worden gezien van de kopstaartbotsing van mevrouw. De tweede vraag is of de afwijkingen op de MRI nader onderzoek noodzakelijk maken en of deze therapeutische consequenties voor de patiënte hebben.” Vervolgens is [eiseres] door dr. [naam neuroloog AZM 2] onderzocht. In een verslag van 13 januari 2004 gericht aan de toenmalige huisarts van [eiseres] schrijft [naam neuroloog AZM 2] onder andere het volgende:

“(…)Bespreking:
Patiente werd naar mij toe verwezen ter interpretatie van een, op een recente MRI-scan van het brein gemaakte, afwijking. Ik heb de MRI-scan (05-11-2003) besproken met dr. [naam radioloog AZM 1], neuroradioloog alhier: er is een zeer kleine afwijking in de linker insula regio te zien, die aankleurt na het geven van intraveneus contrast. Eén en ander lijkt het meest verdacht voor een zeer klein caverneus hemangioompje. Het is zeker geen post-traumatische afwijking. De afwijking is een toevalsbevinding. Patientes klachten kan ik ook absoluut niet verklaren met deze afwijking.
Wel lijkt het aangewezen om ter uitsluiting van de zeer kleine kans dat het hier om een maligniteit gaat, een MRI-scan te herhalen 6 maanden na deze, dus in de periode april/mei 2004. Ik heb patiente hiervoor naar collega [naam neuroloog AZM 1] terug verwezen. Mijnerzijds geen nieuwe afspraak gemaakt.”

2.5.
Op 1 juni 2004 is wederom in het ziekenhuis te Tongeren een MRI-scan gemaakt. Deze scan is door het AZM ingelezen. In een van die scan opgemaakt verslag van dr. [naam radioloog AZM 1], radioloog, werkzaam in het AZM, staat het volgende vermeld:

“(…)Dubieuze laesie frontobasaal rechts en een kleine laesie in de putamen links. D.D. kan de laesie in de het puramen passen bij een haemangioom maar het is geen typisch beeld omdat op de T1 gewogen opnamen de methaemoglobine ontbreekt. De frontobasale laesie zou ook kunnen berusten op een klein caverneus haemangioom.(…)”

2.6.
Bij brief van 3 september 2004 gericht aan [eiseres] heeft [naam neuroloog AZM 2] [eiseres] bericht dat hij de scans van 5 november 2003 en 1 juni 2004 met prof. dr. [naam radioloog AZM 2], neuroradioloog werkzaam in het AZM, had besproken. In die brief schrijft [naam neuroloog AZM 2] het volgende:

“Zoals beloofd heb ik de MRI-scans van de hersenen van u besproken met prof. dr. [naam radioloog AZM 2], neuroradioloog hier. Op de scan van 05-11-2003 gemaakt in Tongeren is een klein aankleurend plekje te zien aan de rechter voorzijde van de hersenen. Op dezelfde scans is er ook een klein aankleurend plekje te zien aan de rechter kant in het midden (temporaal). Deze 2 plekjes zijn niet te zien zonder dat er contrast is toegediend.
Op de nieuwe scan van 01-06-2004 zijn deze 2 plekjes ook te zien. Het belangrijke is dat deze plekjes niet veranderd zijn, ze zijn dus niet groter geworden. Prof. [naam radioloog AZM 2] denkt dat het plekje rechts frontaal een klein meningeoom is en over de aard van het plekje links temporaal kan hij niet met zekerheid zeggen, mogelijk is het een sterk aankleurend bloedvat.
Al met al is dus volgens ons geen sprake van een posttraumatische of een maligne afwijking. Eén en ander is dus zeker niet onrustbarend.”

2.7.
Op eigen initiatief heeft [eiseres] zich tot de afdeling neurologie van het Atrium Medisch Centrum te Heerlen gewend. Daar is op 6 december 2004 en 22 september 2005 een MRI-scan van de hersenen, respectievelijk de schedel van [eiseres] gemaakt. In 2005 heeft [eiseres] zich voorts op eigen initiatief gewend tot de afdeling neurologie van het Orbis Medisch Centrum te Sittard.

2.8.
Daarna heeft [eiseres] weer een afspraak gemaakt in het AZM, waar zij op 19 januari 2006 is onderzocht door drs. [naam arts-assistent neurologie AZM], arts-assistent neurologie, die een controle MRI-scan heeft aangevraagd, die op 10 februari 2006 is gemaakt in het AZM.

2.9.
Deze scan is beoordeeld door prof. [naam radioloog AZM 2], radioloog werkzaam in het AZM. Deze concludeert – voor zover te dezen van belang – in het verslag van dat onderzoek het volgende:

“(…) Axiale T2-gewogen opnamen met behulp van TSE, FLAIR en gradient echo techniek, coronale gradient echobeelden, axiale T1-gewogen beelden voor en na intraveneus Gadolinium, aanvullend nog een T1-gewogen volumescan sagittaal.
Normaal ventrikelsysteem, normale liquorruimte rondom de hersenen. Op de gradient echobeelden worden bifrontaal multipele gebiedjes gezien met signaalverlies, waarvan 1 rechtszijdig haardje, met een doorsnede van ongeveer 6 x 6 mm, aankleuring toont na intraveneus contrast. De overige haardjes doen dit niet, het beeld zou kunnen passen bij een doorgemaakte hemorragische contusionering. Hogerop wordt in de nucleus lentiformis links een tweede haardje gezien met signaalverlies op de gradient echo T2 beelden, maar wel met aankleuring na intraveneus contrast.
Elders in het brein geen afwijkende bevindingen.

Conclusie:
Uit de aanvraag is niet goed op te maken waarnaar moet worden gezocht. Er wordt gerefereerd naar postcontrastopnamen, de patiente heeft zowel eerdere onderzoekingen van elders op CD-rom als op foto bij zich, maar verlangt deze weer met zich mee te nemen, zodat overleg met u aan de hand van de foto’s niet mogelijk is. Bij bestudering van deze opnamen kon ik geen opnamen na Gadolinium vinden.(…)”

2.10.
Omdat [eiseres] er op stond de uitslag van voormeld onderzoek te bespreken met prof. dr. [naam hoofd neurologie AZM], toen als hoofd neurologie werkzaam in het AZM, heeft deze op 21 februari 2006 met [eiseres] een bespreking gevoerd. In het van de bespreking opgemaakte verslag schrijft [naam hoofd neurologie AZM] het volgende: “Wil uitslag MRI horen. Uitgelegd: zie uitslag prof. [naam radioloog AZM 2] (10/2/2006). E.e.a. met pat. Besproken: geen neurologische diagnose. Ontslag”

2.11.
Vervolgens is [eiseres] op 27 juni 2006 nog onderzocht door prof. dr. [naam anesthesioloog AZM], anesthesioloog, werkzaam in het AZM, waarna [eiseres] nog is onderzocht door prof. dr. [naam arts ziekenhuis Tongeren] in het ziekenhuis te Tongeren, waarmee het AZM destijds een samenwerkingsverband had.

2.12.
Daarna is [eiseres] niet meer in het AZM behandeld of onderzocht. Wel is [eiseres] in 2009 door haar huisarts verwezen naar het universitair ziekenhuis in Aken, waar zij in 2009 meerdere malen is onderzocht en waar zij op 2 december 2009 en op 20 mei 2011 een bestralingshandeling van van elkaar te onderscheiden meningeomen heeft ondergaan, door middel van een zogenaamde Gamma Knife behandeling.

2.13.
Op 6 december 2009 heeft [eiseres] een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het AZM, die de klacht op 1 oktober 2010 heeft behandeld en die op 6 december 2010 uitspraak heeft gedaan. Het oordeel van die commissie komt er – zakelijk weergegeven – op neer dat zij de klachten, dat op verschillende momenten verschillende interpretaties zijn gegeven aan de beeldvorming van het meningeoom en het feit dat de ernst daarvan niet is onderkend en dat deze daardoor niet adequaat is behandeld, gegrond acht.

2.14.
Op verzoek van de medisch adviseurs van partijen heeft dr. [naam neuroloog Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 1], als neuroloog werkzaam in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, op 16 april 2012 een deskundigenbericht uitgebracht. Op de vraag of er in het AZM is gehandeld naar de professionele standaard heeft [naam neuroloog Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 1] – zakelijk weergegeven – het volgende geantwoord. De MRI-scan van – naar de rechtbank begrijpt van 5 november 2003 – liet volgens de deskundige afwijkingen zien, die naar zijn mening niet ongevalsgerelateerd waren, maar waarbij naar zijn mening wel reden was voor een follow-up. De follow-up is inadequaat gebeurd. Voor de deskundige is onduidelijk waarom [eiseres] na een vervolgafspraak in februari 2006 bij prof. [naam hoofd neurologie AZM] uit controle is ontslagen. Wanneer veranderingen in de beeldvorming waren gediagnosticeerd, was verdere MRI-controle en wellicht op enig moment behandeling aangewezen geweest. Op de vraag welke klachten er ook zouden zijn geweest indien wel juist zou zijn gehandeld, antwoordt de deskundige dat na een whiplashletsel frequent hoofdpijnklachten en nekklachten en ook duizelingsklachten worden gemeld zonder dat hiervoor een neurologisch substraat kan worden aangegeven. Het is derhalve ook bij een adequate behandeling van het meningeoom niet uitgesloten dat betrokkene deze klachten toch zou hebben gehad, dan wel gehouden. De vragen hoe de deskundige de prognose schat en of deze veranderd is door het onjuiste handelen en, zo ja, in welke zin, wordt door de deskundige als volgt beantwoord. De prognose hangt volgens hem af van de vraag of het meningeoom, met name links bij het sfenoïd rustig blijft, te weten geen groei vertoont. Indien dat wel het geval is, kan dat volgens hem aanleiding geven tot ingroei in de sinus cavernosus, anderzijds tot beïnvloeding van de nervus opticus. Bij adequate Gamma Knife behandeling kan het ook zo zijn dat de tumorgroei tot stilstand is gekomen. Er is enige reductie opgetreden. Over de prognose is volgens de deskundige verder niets met zekerheid te zeggen. Ook wanneer de Gamma Knife behandeling eerder was uitgevoerd, geldt volgens de deskundige het vorenstaande. Relevant is volgens de deskundige dat het volume van de tumor op dat moment kleiner was geweest en dat daarmee dan ook minder weefsel had geresteerd dat eventueel in de toekomst eventueel reactief kan veranderen.

2.15.
[eiseres] stelt dat het AZM een medische fout heeft gemaakt door het meningeoom over het hoofd te zien. Zij heeft daardoor schade geleden, nu zij, naar zij stelt, met een relatief grote, zij het goedaardige tumor in haar hoofd rondloopt, die nadelige gevolgen heeft voor haar zicht, omdat de tumor op haar oog drukt. [eiseres] stelt dat het AZM de tumor op de MRI-scans van 2003, 2004, en 2006 niet heeft gezien, terwijl uit de rapporten van [naam neuroloog Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 1] van 16 april 2012 en [naam neuroloog Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 2] (neuroloog, werkzaam in het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis) van 27 maart 2012 blijkt dat de tumoren op de scans van 2003, 2004, en 2006 wel gezien hadden moeten worden.

2.16.
Ten slotte stelt [eiseres] helse hoofdpijnen en psychiatrische problemen te ondervinden door de aanwezigheid van de tumor en als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt te zijn geworden. Op grond van haar 100% arbeidsongeschiktheid ontvangt zij een volledige WIA-uitkering.

2.17.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de rechtbank AZM veroordeelt de schade als gevolg van de in het lichaam van de dagvaarding omschreven medische fout te vergoeden, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, onder veroordeling van het AZM in de kosten van deze procedure.

2.18.
AZM voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in de onderhavige procedure alleen gaat om de afwijking links temporobasaal (verder te noemen: het meningeoom), welke, naar tussen partijen onbetwist vaststaat, als toevalsbevinding naar aanleiding van de eerste MRI-scan van 5 november 2003 moet worden beschouwd. Voorts constateert de rechtbank dat het AZM erkent dat het AZM het meningeoom niet heeft gezien op de scans van 2003, 2004, en 2006, doch dat het AZM stelt dat dat in het onderhavige geval niet als een medische fout kan worden gekwalificeerd.

3.2.
De betwisting dat er sprake is van een medische fout in voormelde zin moet aanstonds worden verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het AZM heeft als verweer gevoerd dat het AZM het betreffende meningeoom niet bij voormelde onderzoeken heeft ontdekt en ook niet hoefde te ontdekken, omdat het AZM niet was “gefocust” op dergelijke afwijkingen, maar was “gefocust” op afwijkingen die het gevolg zouden kunnen zijn van het auto-ongeluk dat [eiseres] had meegemaakt; het meningeoom kon volgens het AZM niet het gevolg zijn van het auto-ongeluk. Dat verweer kan het AZM echter niet baten. De rechtbank is van oordeel dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam (neuro)radioloog, dan wel neuroloog, mag worden verwacht dat deze bij de beoordeling van een MRI-scan deze niet alleen onderzoekt op afwijkingen die kenmerkend zijn of kunnen samenhangen met een letsel of ziekte in verband waarmee het onderzoek wordt uitgevoerd, maar dat deze bij een dergelijke scan ook acht moet slaan op overige verdachte afwijkingen en indien deze worden aangetroffen, deze ook moet rapporteren. Dit zijn de zogenaamde toevalsbevindingen.

3.3.
Van belang is dat het meningeoom wél is gevonden, zij het als toevalsbevinding door [naam neuroloog Vesaliusziekenhuis], die de MRI-scan van 5 november 2003 heeft gemaakt en beoordeeld. Deze heeft de scan uitgevoerd nota bene ter beantwoording van de vraag of in het brein van [eiseres] letsels aanwezig waren die de klachten van [eiseres] konden verklaren en als ongevalsgevolg konden worden geduid. Met andere woorden: [naam neuroloog Vesaliusziekenhuis], wiens aandacht bij het onderzoek van 5 november 2003 juist was gericht op het onderzoeken van ongevalsgerelateerde afwijkingen, heeft het meningeoom als toevalsbevinding wél ontdekt en vermeld. Bovendien staat vast dat [naam neuroloog Vesaliusziekenhuis] de toevalsbevinding heeft gerapporteerd aan [naam neuroloog AZM 1], werkzaam in het AZM. Deze heeft die bevinding ook gemeld bij de huisarts van [eiseres], en ook doorgegeven aan [naam neuroloog AZM 2], neuroloog, eveneens werkzaam in het AZM. De toevalsbevinding was dus na 5 november 2003 bij het AZM, in de persoon van [naam neuroloog AZM 1], en nadien (omstreeks 18 december 2003) bij [naam neuroloog AZM 2], bekend, althans moet worden geacht bij deze bekend te zijn geweest.

3.4.
Het AZM heeft ook, met name in het licht van het feit dat meergenoemde [naam neuroloog Vesaliusziekenhuis] het meningeoom wél had ontdekt, geen verklaring of rechtvaardiging gegeven, anders dan de hiervoor reeds verworpen verklaring dat de behandelaren in het AZM niet waren “gefocust” op de omstreden afwijking, waarom haar niet kan worden verweten dat zij het bewuste meningeoom niet heeft ontdekt en/of waarom [naam neuroloog AZM 1] en/of [naam neuroloog AZM 2] met deze hen/hem gemelde informatie niets concreets heeft/hebben gedaan.

3.5.
Het verwijt dat [eiseres] op verschillende momenten aan behandelaren van het AZM zou hebben geweigerd MRI-scans ter beschikking te stellen, moet als onbegrijpelijk, dan wel niet relevant worden verworpen. Het AZM was in de persoon van [naam neuroloog AZM 1] op de hoogte van de bevindingen naar aanleiding van de op 5 november 2003 uitgevoerde scan in het Vesaliusziekenhuis te Tongeren. Dat die scan nadien in het AZM in het ongerede is geraakt na de verwijzing door [naam neuroloog AZM 1] van [eiseres] naar [naam neuroloog AZM 2], komt voor risico van het AZM. Het AZM had deze scan, naar is gebleken, bovendien eenvoudig kunnen opvragen bij het Vesaliusziekenhuis te Tongeren. Daar komt nog bij dat het AZM uiterlijk op 3 september 2004 over de scan van 5 november 2003 beschikte, nu het AZM onder 2.20 van haar conclusie van antwoord stelt dat [eiseres] die scan inmiddels – dus uiterlijk op 3 september 2004 – had opgestuurd aan [naam neuroloog AZM 2]. [naam neuroloog AZM 2] heeft die scan samen met de scan van 1 juni 2004 beoordeeld, hetgeen blijkt uit het hierboven gedeeltelijk geciteerde schrijven van 3 september 2004 van [naam neuroloog AZM 2] aan [eiseres]. Ten slotte is de scan van 2006 gemaakt, zodat deze bekend moet worden geacht bij het AZM. Dat het bij de beweerdelijk niet ter beschikking gestelde MRI-scans kennelijk gaat om scans die op 6 december 2004 en 22 september 2005 in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen zijn gemaakt, acht de rechtbank niet van belang.

3.6.
Met het vorenstaande is de aansprakelijkheid van het AZM naar het oordeel van de rechtbank gegeven. Uit de vastgestelde gang van zaken volgt dat het AZM omstreeks 5 november 2003 in de persoon van [naam neuroloog AZM 1] en [naam neuroloog AZM 2] op de hoogte was van de juiste diagnose, dan wel geacht moet worden daarvan op de hoogte te zijn geweest, maar vervolgens niet daarnaar heeft gehandeld. Bij de beoordeling van de MRI-scans van 2004 en 2006 heeft zij verkeerde diagnoses gesteld. Dat ook de andere ziekenhuizen waar [eiseres] is onderzocht, geen aanleiding hebben gezien tot behandeling van [eiseres] over te gaan en ook een afwachtend beleid hebben gevoerd, heeft niet tot gevolg dat het AZM niet (langer) aansprakelijk kan worden gehouden.

3.7.
Het AZM heeft daarnaast het verweer gevoerd dat tussen de omstreden kunstfout(en) en de klachten van [eiseres] geen causaal verband bestaat. Indien zij in de periode van 2003 tot en met 2006 de juiste diagnoses zou hebben gesteld, dan zou zij [eiseres] niet anders hebben behandeld dan zij haar heeft behandeld en zou [eiseres] derhalve dezelfde schade hebben geleden als zij nu stelt te hebben geleden en te lijden. Het AZM zou een afwachtend beleid hebben gevoerd en zou een half jaar na de MRI-scan van 5 november 2003 een controlescan hebben laten maken om te monitoren of het meningeoom zou zijn gegroeid en of dit negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de vitale organen. Naar aanleiding van de resultaten van de scan uit 2003 zou volgens het AZM niet zijn gekozen voor een operatie, omdat de afwijking zich op een zeer lastige plek, diep achter het oog, bevond en [eiseres] geen last had van haar oog. Uit een herbeoordeling van de MRI-scan van 1 juni 2006 door prof. dr. [naam arts ziekenhuis Tongeren] in het kader van de gevoerde klachtenprocedure volgt volgens het AZM dat er sprake was van een zeer langzaam groeiend meningeoom – de tumor breidde zich volgens [naam arts ziekenhuis Tongeren] niet uit tot de laterale wand van de sinus cavernosus, maar bleef beperkt tot de punt van de fossa temporalis – , hetgeen met zich brengt dat ook de behandeling in 2004 niet anders was geweest als de omstreden afwijking toen wel zou zijn geconstateerd: [eiseres] zou in het AZM zijn gevolgd en er zou periodiek een controlescan zijn gemaakt. Er zou volgens het AZM zeker niet zijn geopereerd. Het betrof immers volgens het AZM een kleine, goedaardige afwijking die slecht operabel is. Ook in 2004 had [eiseres] geen oogklachten. Uit de herbeoordeling van de MRI-scan van 10 februari 2006 door [naam arts ziekenhuis Tongeren], eveneens in het kader van de klachtenprocedure, volgt volgens het AZM dat de grootte van het meningeoom in 2006 vergelijkbaar was met de grootte in 2004, zodat de tumor in de periode 2004 tot 2006 niet was gegroeid. Om die reden zou volgens het AZM geen ander beleid zijn ingezet dan in 2004: er zou opnieuw zijn gekozen om [eiseres] te volgen door middel van het maken van een periodieke controlescan. Een operatie, bestraling, medicatie of andersoortige behandeling zou niet aan de orde zijn geweest. Gelet op de constatering van [naam arts ziekenhuis Tongeren] dat de tumor in de periode van 2004 tot en met 2006 niet is gegroeid, is het volgens het AZM ook voorstelbaar dat in 2006 zou zijn gekozen om pas in 2009 weer een controlescan uit te voeren.

3.8.
Het deskundigenbericht van [naam neuroloog Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 1] geeft, omdat daarop geen specifiek gerichte vraag aan hem is voorgelegd, geen antwoord op de vraag hoe naar de destijds bestaande protocollen en medische inzichten zou zijn gehandeld indien in 2003, 2004 en 2006 de scans op de juiste wijze zouden zijn gediagnosticeerd. Daarmee verband houdt de vraag, indien het AZM anders zou hebben moeten handelen, wat dat handelen zou hebben moeten inhouden en welke consequenties dat zou hebben gehad voor [eiseres], meer in het bijzonder in welk opzicht haar gezondheidssituatie mogelijk beter zou zijn dan deze thans is.

3.9.
De rechtbank acht het gelet op het in 3.7. weergegeven verweer voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.

3.10.
De rechtbank zal het vastgestelde niet-lege artis handelen, bestaande in het niet handelen naar de gestelde diagnose (in 2003) en het missen van de diagnoses (in 2004 en 2006) in de vraagstelling aanduiden als kunstfout(en) en daar waar nodig een specificatie daarvan geven.

3.11.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de neurologie en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:

1 DE SITUATIE MET DE KUNSTFOUTEN
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied [eiseres] aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?

Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van [eiseres] op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.

Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van [eiseres] zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van [eiseres] op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij [eiseres] in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de kunstfouten? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Beoordeling van de behandeling
Wat zou naar de ten tijde van de MRI-scan van 3 november 2003 (eventueel) geldende protocollen en toentertijd bestaande medische inzichten binnen de beroepsgroep van neurologen de aangewezen wijze van handelen zijn geweest met betrekking tot het meningeoom? Wilt u dezelfde vraag ook beantwoorden overeenkomstig de op de respectieve data geldende protocollen en medische inzichten naar aanleiding van hetgeen uit de MRI-scans van 1 juni 2004 en 10 februari 2006 is gebleken?

i. Indien, wederom op grond van de ten tijde van voormelde data (eventueel) geldende protocollen en toentertijd bestaande medische inzichten binnen de beroepsgroep van neurologen, een behandeling zou zijn aangewezen, waaruit zou die behandeling hebben bestaan?

In welk opzicht zou een dergelijke behandeling (gunstige) consequenties hebben gehad voor de huidige gezondheidstoestand van [eiseres] op uw vakgebied? Met andere woorden: in welk opzicht zou haar gezondheidstoestand mogelijk beter zijn geweest?

Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat de neurologische klachten van [eiseres] optreden bij de gemaakte kunstfouten? Indien u die kans niet in een percentage kunt uitdrukken, kunt u die dan uitdrukken in termen van waarschijnlijkheid?

Medische eindsituatie
Acht u de huidige toestand van [eiseres] zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de kunstfouten mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?

2 DE SITUATIE ZONDER DE KUNSTFOUTEN
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor het niet adequaat handelen na een diagnose
a. Bestonden voor de kunstfouten bij [eiseres] reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder de kunstfouten
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de kunstfouten niet zouden zijn gemaakt?
d. Zo ja (dus zonder kunstfouten ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet aan het niet adequaat handelen na een diagnose gerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

3 OVERIGE ASPECTEN VAN DE HYPOTHETISCHE SITUATIE ZONDER DE KUNSTFOUTEN
Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch dossier van [eiseres] overigens feiten en omstandigheden voorkomen – ook buiten de huidige klachten en afwijkingen en/of uw eigen vakgebied gelegen – die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij [eiseres] ook zonder de kunstfouten op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning.
Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van [eiseres] die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?

4 OVERIG
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?

3.12.
De rechtbank houdt de bespreking van en de beslissing op de overige verweren aan. Wel merkt de rechtbank op dat er mogelijk op een later moment nog aanleiding kan bestaan om een psychiatrisch deskundigenbericht in te winnen, waarin mede aan de orde kan komen de vraag in welke mate de huidige psychische klachten van [eiseres] zijn toe te rekenen aan de bedoelde kunstfouten.

3.13.
De rechtbank ziet aanleiding om te beslissen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door het AZM moet worden gedeponeerd, nu bij dit vonnis de aansprakelijkheid van het AZM is vastgesteld.ECLI:NL:RBLIM:2015:2882