Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 310322 Val voetganger over ongelijke trottoirband. Geen gebrekkige opstal. Geen aansprakelijkheid wegbeheerder

RBAMS 310322 Val voetganger over ongelijke trottoirband. Geen gebrekkige opstal. Geen aansprakelijkheid wegbeheerder
- verzocht en begroot, niet toegewezen, 19 uur x € 240,00 + 21 % - € 5.517,60

2
De feiten

2.1
[verzoekster] liep op 28 januari 2020 over het trottoir aan de Looiersgracht te Amsterdam. Zij kwam vanaf de voetgangers- en fietsersbrug bekend onder nummer 102 (hierna: de brug). Bij het oversteken van de straat (de Looiersgracht) vanaf het trottoir, in de richting van de Eerste Looiersdwarsstraat, is zij ten val gekomen. Bij dit ongeval heeft [verzoekster] letsel opgelopen, waaronder een breuk aan haar linkerschouder.

2.2
De brug ligt in het verlengde van de Eerste Looiersdwarsstraat. De brug is afgescheiden van de Looiersgracht door een hekwerk. Om vanaf de brug de Eerste Looiersdwarsstraat te bereiken dienen voetgangers linksom of rechtsom langs het hekwerk een schuin aflopend trottoir af te lopen en vervolgens de Looiersgracht over te steken. Tussen het trottoir aan de rechterzijde, bezien vanuit de richting van de brug, en de straat zijn trottoirbanden aangebracht. Een van deze trottoirbanden ligt hoger dan de andere trottoirbanden en steekt uit boven de klinkers van het trottoir.
trottoir1

(het trottoir en de trottoirband, bezien vanaf de straat Looiersgracht, zoals weergegeven in afbeelding 4 van het rapport van Baan Hofman Ongevallenanalyse)
trottoir2

(de trottoirband, bezien vanaf het trottoir, in de looprichting van [verzoekster] , zoals weergegeven in afbeelding 5 van het rapport van Baan Hofman Ongevallenanalyse)

2.3
Bij brief van 4 september 2020 heeft de advocaat van [verzoekster] de gemeente aansprakelijk gesteld. De gemeente en haar verzekeraar VGA hebben de aansprakelijkheid voor het ongeval niet erkend.

3
Het deelgeschil

3.1
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om bij beschikking:
1. voor recht te verklaren dat de gemeente gehouden is om aan [verzoekster] te vergoeden haar volledige materiële en immateriële schade die het gevolg is van het ongeval van 28 januari 2020, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage;
2. de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten en de gemeente te veroordelen tot betaling daarvan aan [verzoekster] .

3.2
[verzoekster] baseert haar verzoek op artikel 6:174 BW (aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal). [verzoekster] stelt daartoe dat zij is gestruikeld over de opstaande trottoirband, dat zij daarbij ten val is gekomen en als gevolg daarvan ernstig letsel heeft opgelopen. Uit het rapport van Baan Hofman Ongevallenanalyse blijkt dat het (met de rei gemeten) hoogteverschil tussen de trottoirband en het trottoir – bezien vanuit de looprichting van [verzoekster] – varieert van 14 mm tot 34 mm (aan de uiterste linkerzijde van de trottoirband). Op grond van het Handboek visuele inspectie 2011 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderhoud in Grond- Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW-handboek) wordt bij een hoogteverschil in het wegdek van meer dan 30 mm gesproken van een ‘ernstige oneffenheid’. De weg voldeed daarom niet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld. [verzoekster] wijst erop dat dit temeer geldt omdat de ernstige oneffenheid zich voordoet op een plaats waar voetgangers verwacht mogen worden, waarbij de kans groot is dat deze voetgangers als gevolg van de verkeerssituatie (druk kruispunt met fietsers, voetgangers en auto’s uit verschillende richtingen) onvoldoende oplettendheid zullen betrachten op eventuele oneffenheden in de trottoirband en de gemeente het gebrek met relatief simpele, goedkope en weinig bezwaarlijke maatregelen had kunnen wegnemen. De gemeente is daarom als wegbeheerder aansprakelijk voor de val van [verzoekster] en de daaruit voortvloeiende schade, aldus [verzoekster] .

3.3
De gemeente voert gemotiveerd verweer. De gemeente betwist in de eerste plaats de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval. Daartoe stelt de gemeente dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoekster] ten val is gekomen over het gedeelte van de stoeprand dat 34 mm uitsteekt boven het trottoir. Voor zover de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval vast komt te staan, betwist de gemeente dat de weginrichting niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Indien en voor zover er sprake zou zijn van een gebrekkige weginrichting, betwist de gemeente dat er causaal verband bestaat tussen het gebrek en het ongeval. Ten slotte doet de gemeente een beroep op artikel 6:101 BW (eigen schuld) en stelt dat de schade voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte voor rekening van [verzoekster] dient te blijven.

3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Aansprakelijkheid gemeente

4.1
Uit artikel 6:174 lid 1 BW volgt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (anders gezegd: gebrekkig is) en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Op grond van het tweede lid van dit artikel rust de aansprakelijkheid bij openbare wegen op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Lid 6 bepaalt dat onder openbare weg zowel het weglichaam als de weguitrusting moet worden begrepen. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente als wegbeheerder verantwoordelijk is voor de staat van het onderhoud van het trottoir en de trottoirbanden aan de Looiersgracht en dat deze moeten worden aangemerkt als behorende tot de openbare weg als bedoeld in artikel 6:174 lid 2 en lid 6 BW. Partijen twisten over de vraag of de weg als gevolg van de opstaande trottoirband als gebrekkig moet worden aangemerkt en, zo ja, of het daardoor ontstane gevaar voor voetgangers zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt (de toedracht van het ongeval). De stelplicht en de bewijslast dat is voldaan aan deze voorwaarden voor aansprakelijkheid rusten op [verzoekster] .

4.2
De rechtbank zal eerst beoordelen of de weg gebrekkig is. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijkerwijs en redelijkerwijs te vergen zijn (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, rov. 4.4.4).

4.3
De rechtbank is van oordeel dat de opstaande trottoirband niet een gebrek in de weg oplevert waarvoor de gemeente aansprakelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat trottoirs en trottoirbanden oneffenheden kunnen vertonen. Een voetganger dient er daarom op bedacht te zijn dat er hoogteverschillen kunnen zijn tussen het trottoir en de trottoirbanden. Dit geldt temeer in een oude binnenstad zoals Amsterdam. Het hoogteverschil van 34 mm tussen de trottoirband en het trottoir is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet zodanig groot dat voetgangers daarmee redelijkerwijs geen rekening hoeven te houden. De in het CROW-handboek vervatte richtlijnen met betrekking tot oneffenheden in het wegdek zijn weliswaar gezaghebbend en richtinggevend, maar zijn geen wettelijke normen en daarom niet doorslaggevend. In het onderhavige geval heeft de trottoirband een van het trottoir afwijkende kleur en materiaal en is derhalve goed zichtbaar. De rechtbank acht de kans klein dat een normaal oplettende voetganger in de gegeven omstandigheden een oneffenheid als de onderhavige over het hoofd ziet. Anders dan [verzoekster] stelt, was de gemeente derhalve niet gehouden om te waarschuwen voor de opstaande stoeprand door het plaatsen van een waarschuwingsbord of het aanbrengen van een contrasterende kleur op de stoeprand. Evenmin kan van de gemeente worden verwacht dat zij verdergaande maatregelen treft, zoals het verlengen van het hekwerk of – zoals aan de linkerzijde van de brug het geval is, kennelijk om de brug ook voor rolstoelgebruikers toegankelijk te maken – het verwijderen van de trottoirbanden en het laten doorlopen van het trottoir in het wegdek.

4.4
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de verzochte verklaring voor recht moet worden afgewezen. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een gebrekkige weg, kan in het midden blijven wat de precieze toedracht van het ongeval is geweest. De rechtbank komt dus niet toe aan de beoordeling van de vraag of het aannemelijk is dat [verzoekster] is gestruikeld over het gedeelte van de trottoirband dat 34 mm boven het trottoir uitsteekt.

De kosten van het deelgeschil

4.5
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om de kosten van het deelgeschil als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten, met veroordeling van de gemeente tot betaling van deze kosten. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten van de behandeling van het verzoek. Daarbij dient de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.6
[verzoekster] stelt dat er 19 advocaaturen zijn besteed aan deze procedure tegen een uurtarief van € 240, een en ander te vermeerderen met het betaalde griffierecht en 21% btw. De gemeente geeft aan geen bezwaar te hebben tegen de door [verzoekster] gestelde kosten. Het maken van de kosten alsmede de hoogte daarvan komen de rechtbank evenmin onredelijk voor. Zoals verzocht, zal de rechtbank de kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoekster] begroten op in totaal € 5.907,60 inclusief btw.

4.7
Nu de aansprakelijkheid van de gemeente niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de verzochte veroordeling tot betaling van deze kosten aan [verzoekster] afwijzen. ECLI:NL:RBAMS:2022:1600