Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 230610 motorfiets komt ten val op grit; voldoende waarschuwing, wegbeheerder niet aansprakelijk

Rb Utrecht 230610 motorfiets komt ten val op grit; voldoende waarschuwing, wegbeheerder niet aansprakelijk
4.  De beoordeling
4.1.  In deze zaak gaat het om de vraag of het Waterschap als beheerder van de Merwedekade aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Van een dergelijke aansprakelijkheid is sprake indien de weg -de Merwedekade- niet voldoet aan de eisen die weggebruikers daaraan in de gegeven omstandigheden mogen stellen. Hierbij is van belang dat de wegbeheerder onveilige verkeerssituaties deugdelijk dient te beveiligen.

4.2.  De gerechtvaardigde verwachtingen van de weggebruiker zijn mede afhankelijk van licht en zicht en weersomstandigheden, het soort weg, de wijze van het weggebruik, de verkeersdrukte, en het soort weggebruiker. Daarbij dient de wegbeheerder te beseffen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. De wegbeheerder zal dus verkeerstekens en bebakening zo moeten plaatsen dat ook verkeer, dat enigszins harder rijdt dan ter plekke is toegestaan en minder oplettend is dan vereist, voldoende wordt gewaarschuwd en vervolgens de gelegenheid heeft om zich aan de omstandigheden aan te passen (NJ 2000/172).

4.3.  Het is aan [eiser] om te stellen - en zonodig te bewijzen - dat er sprake is van een gebrek aan de weg, de Merwedekade. Naarmate het Waterschap meer feiten en omstandigheden aanvoert die erop duiden dat er géén sprake was van een gebrek, worden aan voornoemde stelplicht hogere eisen gesteld.

4.4.  [eiser] stelt dat er een dikke laag Duomix op het wegdek lag die een gevaar voor weggebruikers, in het bijzonder voor motorrijders, opleverde. Voor deze gevaarlijke situatie was [eiser] niet tijdig en deugdelijk gewaarschuwd. De dag na het ongeval heeft [eiser] weliswaar gezien dat het bord “opspattend grind” er stond maar dit was volgens hem niet afdoende. Bovendien stond dat bord op een ondoelmatige plaats zodat deze waarschuwing geen effect had. Voorts was er geen bord geplaatst met een aangepaste maximum snelheid en had het Waterschap vaker moeten vegen. Ook al zou [eiser] zijn gewaarschuwd dan stelt hij dat er zoveel Duomix op het wegdek aanwezig was dat dit hoe dan ook een gevaar opleverde, omdat het met een motor bijna niet mogelijk is de snelheid zodanig aan te passen dat slippen wordt voorkomen.

4.5.  Het Waterschap voert daartegen aan dat hij na het storten van de Duomix in verband met de verkeersveiligheid afdoende maatregelen heeft genomen. De weg was geveegd en er waren waarschuwingsborden geplaatst op de Merwedekade. Het Waterschap heeft foto’s overgelegd van de situatie kort na het ongeval waarop twee borden te zien zijn, het ene waarschuwt voor opspattend grind en het andere voor slipgevaar. De borden stonden bij iedere kruising met de Merwedekade, zo ook op 20 meter van de T-splitsing met de Autenasekade zodat [eiser], komende uit de richting van de Autenasekade, deze niet gemist kan hebben.

4.6.  De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van wat partijen over en weer hebben aangevoerd kan worden uitgegaan van de volgende omstandigheden:
-  de Merwedekade is een dijk, het type weg dat doorgaans regelmatig door recreatief verkeer waaronder motorrijders wordt gebruikt,
-  die geasfalteerd was,
-  die overzichtelijk was,
-   het was droog weer (het had al een paar dagen niet geregend),
-   [eiser] reed op een motor,
-   bij daglicht,
-   van de Duomix die in de berm was verwerkt, was een hoeveelheid losgereden en over het wegdek verspreid. Het was het Waterschap bekend dat dit kon gebeuren,
-   door het Waterschap was op de Merwedekade een bord geplaatst dat waarschuwt voor opspattend grind, geplaatst op 20 meter van de T-splitsing met de Autenasekade waar [eiser] vandaan kwam.

4.7.  Het betoog van [eiser] dat er zoveel Duomix lag dat het Waterschap hoe dan ook aansprakelijk is omdat waarschuwingen het ongeval niet hadden kunnen voorkomen, gaat niet op. Zijn stelling houdt in dat een motorrijder met iedere (lage) snelheid over Duomix uitglijdt, ook als hij voor slipgevaar gewaarschuwd is. Voor deze algemene en zo ver strekkende stelling heeft hij echter onvoldoende aangevoerd.

4.8.  Ook de stelling van [eiser] dat het Waterschap onvoldoende heeft geveegd, kan niet leiden tot het oordeel dat het Waterschap aansprakelijk is. Zelfs indien het Waterschap vaker zou hebben geveegd dan het Waterschap zelf heeft aangegeven, blijft immers het gevaar bestaan dat - en in welke mate dat gebeurt zal afhankelijk zijn van de verkeersdrukte - tussen de veegbeurten door, de Duomix wordt losgereden en zich over het wegdek verspreidt. Zodoende zal het Waterschap om ongelukken te voorkomen in ieder geval moeten waarschuwen voor het risico van slipgevaar door losliggend grit. De rechtbank zal nu beoordelen of het Waterschap dat voldoende heeft gedaan.

4.9.  Bij deze beoordeling neemt de rechtbank de hiervoor onder 4.6. genoemde omstandigheden als uitgangspunt.

4.10.  Tussen partijen staat ter discussie of het Waterschap het bord “opspattend grind” op een voldoende zichtbare plek heeft gezet en of het bord “slipgevaar” is geplaatst en zo ja: of dit eveneens op een voldoende zichtbare plek was. Van het bord “opspattend grind” staat vast dat dit 20 meter na de kruising van de Merwedekade met de Autenasekade is geplaatst. Het betoog van [eiser] dat dit een ongelukkige plek is, omdat de bestuurder van een motor zich moet concentreren op het nemen van de bocht en zodoende het bord niet in zijn bewustzijn kan opnemen, gaat niet op omdat het bord immers een stukje voorbij een T-splitsing is geplaatst zodat [eiser]s stelling niet in overeenstemming is met de feiten. Een motorrijder zal dan al uit de bocht gekomen zijn en weer rechtdoor rijden en niet meer bezig zijn met de manoeuvre ten behoeve van het nemen van de bocht. Verder blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat er vrij zicht was op het bord. Dat [eiser] het bord desondanks over het hoofd ziet is dan niet een omstandigheid waarmee het Waterschap rekening hoefde te houden.

4.11.  Dan de vraag: is het enkele bord met “opspattend grind” in de gegeven omstandigheden voldoende? De Hoge Raad oordeelde in zijn uitspraak van 6 september 1996 (NJ1998, 415), dat alleen een bord voor opspattend grind, onvoldoende waarschuwt voor slipgevaar. Echter, in dat arrest betrof de casus een ongeval op 9 september 1987 omstreeks 21.55 uur waarbij een auto was betrokken en ter plaatse van het ongeval geen openbare straatverlichting aanwezig was. De omstandigheden (zie 4.6) waaronder het ongeval van [eiser] heeft plaatsgevonden, zijn zeer verschillend van de omstandigheden van de casus waar de Hoge Raad uitspraak in heeft gedaan, zodat de rechtbank thans als volgt overweegt.
Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat een motorrijder kwetsbaarder is voor losliggend grit, dan een auto. Indien motorrijders worden gewaarschuwd voor opspattend grit, dat vervolgens los over het wegdek ligt verspreid, dan kan ook als feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat daar voor hen onlosmakelijk een (verhoogd) risico op slipgevaar, vooral in een bocht, mee is verbonden. Bovendien is hiervoor komen vaststaan dat het bord op een voor [eiser] voldoende zichtbare plaats stond. [eiser] had dan ook voldoende gelegenheid zich aan de omstandigheden aan te passen, zelfs als daarbij wordt betrokken dat er over de Merwedekade mogelijk ook boven de toegestane maximumsnelheid van 60 km per uur wordt gereden. De rechtbank komt om die redenen tot de conclusie dat [eiser] in de gegeven omstandigheden voldoende is gewaarschuwd voor dreigend slipgevaar door het bord “opspattend grit”.

4.12.  Het voorgaande leidt de rechtbank vervolgens tot het oordeel dat er aan de Merwedekade geen gebrek kleefde. Het Waterschap kan derhalve niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval op de Merwedekade heeft opgelopen op grond van artikel 6:174 BW.
LJN BM8956