Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 231209 ongeval in parkeergarage

Rb Utrecht 231209 ongeval in parkeergarage
4.1.  In deze zaak gaat het om de vraag of Corio als eigenaar (en beheerder) van de parkeergarage aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Van een dergelijke aansprakelijkheid is sprake indien er een gebrek aan de parkeergarage kleeft en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. Wanneer dit gevaar zich dan vervolgens verwezenlijkt, is de eigenaar van de opstal (de parkeergarage) in beginsel aansprakelijk ex artikel 6:174 lid 1 BW.

4.2.  [eiser] stelt dat een combinatie van verhardingsmateriaal, vervuiling en de toegevoegde factor van bevochtiging het wegdek van de parkeergarage glad maakt en daarmee gebrekkig. In de (overdekte) parkeergarage hoefde [A] geen gladheid te verwachten. Er waren ook geen waarschuwingsborden geplaatst. Via de hellingbaan is het water in de parkeergarage terecht gekomen. Als er een afwateringsgoot met rooster aan het einde van de hellingbaan zit, dan is die ondeugdelijk omdat het water juist de parkeergarage inliep. Omdat sprake is van een gebrekkige toestand, waaruit een gevaar voortvloeit dat zich heeft verwezenlijkt, is het causaal verband tussen de gebrekkigheid van de parkeergarage en de aanrijding gegeven, aldus [eiser].

4.3.  Corio voert daartegenover aan dat het wegdek weliswaar gladder wordt wanneer sprake is van bevochtiging door regenwater, maar dit niet betekent dat sprake is van extreme gladheid. Zij betwist dat gezien de materie van het wegdek bevochtiging door regenwater tot extreme gladheid leidt. Juist om te voorkomen dat teveel water de parkeergarage inloopt, is er onder aan de hellingbaan een afvoergoot met rooster geplaatst. Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom de auto is geslipt. Een mogelijkheid is dat de banden van de auto glad waren. Bovendien wijst de door [eiser] gestelde toedracht niet op een gebrek. Als de auto door gladheid van de weg zou zijn weggeslipt, dan zou het voor de hand hebben gelegen dat de auto de derde pilaar had geraakt en niet bij de bocht naar links tegen de tweede (linker)pilaar zou zijn aangekomen, zo voert Corio aan.

4.4.  De rechtbank overweegt het volgende. Het ligt op de weg van [eiser] om te stellen – en zonodig te bewijzen – dat er sprake is van een gebrek aan de parkeergarage. Naarmate Corio meer feiten en omstandigheden aanvoert die erop duiden dat er géén sprake is van een gebrek, worden aan voornoemde stelplicht hogere eisen gesteld. Nu Corio gemotiveerd heeft weersproken dat sprake is van een gebrek, bijvoorbeeld door aan te voeren dat er wel degelijk een afvoergoot onderaan de hellingbaan zit en dat de toedracht van het ongeval, in het bijzonder de omstandigheid dat [A] de tweede pilaar met de auto heeft geraakt, erop wijst dat géén sprake is van een gebrek maar op een andere oorzaak voor het ongeval, had het dus op de weg gelegen van [eiser] om nadere feiten en omstandigheden aan te voeren die zijn stelling dat sprake is van een gebrek kunnen dragen. [eiser] heeft echter nagelaten om, bijvoorbeeld door het geven van een nadere (deskundige) toelichting ten aanzien van (de aard, samenstelling en/of structuur van) het wegdek en de afwatering, zijn stelling dat sprake is van een gebrek te onderbouwen. Dit betekent dat [eiser] de stelling van Corio dat geen sprake is van een gebrek, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat deze stelling van Corio tussen partijen in rechte komt vast te staan. Gelet hierop kan Corio niet aansprakelijk worden gehouden voor de door [eiser] gesteld geleden schade.

4.5.  Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrek, kan evenmin worden geconcludeerd dat Corio onzorgvuldig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.
LJN BK7578