Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 120815 OPS; verjaring vordering omdat gemachtigde van slachtoffer in 1997 reeds bekend was met diagnose OPS in rapportage verzekeringsarts

Rb Midden-NL 120815 OPS; verjaring vordering omdat gemachtigde van slachtoffer in 1997 reeds bekend was met diagnose OPS in rapportage verzekeringsarts

3.3.

Solvay Duphar heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen en primair een beroep gedaan op verjaring en op het bepaalde in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek. Solvay Duphar voert aan dat [eiser] eerst bij brief van 16 juni 2005 aansprakelijk is gesteld terwijl bij [eiser] in juni 1997 de diagnose OPS was gesteld en hij daarmee bekend was, terwijl [eiser] zelf in 1988 reeds heeft uitgesproken ervan overtuigd te zijn dat zijn klachten het gevolg waren van het contact met oplosmiddelen gedurende zijn werkzaamheden bij Solvay Duphar. In juni 1997 is derhalve voldaan aan de voor aanvang van de verjaring gestelde eisen van bekendheid met zijn schade en de daarvoor aansprakelijke partij. Wat betreft de daadwerkelijke bekendheid met de schade heeft Solvay Duphar nog aangevoerd dat daarvan sprake is wanneer met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn ontstaan en dat die mate van zekerheid in het algemeen pas aanwezig zal zijn wanneer een ter dier zake deskundige arts de oorzaak is gediagnosticeerd. Solvay Duphar meent dat, nu door de verzekeringsarts aan [eiser] en zijn gemachtigde in juni 1997 is kenbaar gemaakt dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt door de blootstelling aan toxische stoffen gedurende zijn werkzaamheden bij Solvay Duphar, zijn vordering op Solvay Duphar op of omstreeks 10 juni 2002 is verjaard, vijf jaar na zijn bekendheid met de diagnose OPS. Voorts meent Solvay Duphar dat ook psychiater Van Loenen als ter zake deskundig kan worden aangemerkt. Dat deze diagnose naar de mening van Solvay Duphar achteraf niet juist blijkt te zijn, doet aan de verjaring van de vordering niet af, omdat het gaat om de subjectieve bekendheid waarvan in dit geval sprake is.

3.4.
[eiser] heeft gesteld dat de psychiater Van Loenen niet als een ter zake deskundige kan worden aangemerkt nu hij geen specialist is op het gebied van toxische stoffen, dat zijn toenmalige gemachtigde het rapport van Van Loenen heeft ontvangen maar hij zelf niet, en dat de verzekeringsgeneeskundige als ter zake deskundige kan worden aangemerkt maar dat hij [eiser] destijds in 1997 in het gesprek niet heeft meegedeeld dat er sprake was van OPS.

3.5.
De kantonrechter laat in het midden of van Loenen destijds als een ter zake deskundige kan worden aangemerkt nu op grond van de onweersproken stelling van [eiser] zelf de verzekeringsgeneeskundige als ter zake deskundige arts moet worden aangemerkt en [eiser] niet heeft weersproken dat zijn gemachtigde in ieder geval wel op de hoogte was van diens diagnose. Dit betekent dat in ieder geval voor de gemachtigde van [eiser] in of omstreeks juni 1997 voldoende zekerheid bestond omtrent de oorzaak van de klachten van [eiser] om Solvay Duphar ter zake aansprakelijk te stellen. Deze wetenschap bij de gemachtigde moet aan [eiser] worden toegerekend nu geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan die wetenschap niet aan [eiser] zou moeten worden toegerekend, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat [eiser] op dat moment niet in staat was om een vordering tegen Solvay Duphar in te stellen. Solvay Duphar heeft dan ook terecht betoogd dat de verjaringstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek op of omstreeks 10 juni 1997 is aangevangen en dat de vordering van [eiser] is verjaard, nu Solvay Duphar eerst bij brief van 16 juni 2005 door [eiser] aansprakelijk is gesteld voor zijn schade. ECLI:NL:RBMNE:2015:8684