Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 020610 delay bij behandeling van een pseudo-arthrose, oordeel over arbeidsdeskundige rapportages

Rb Arnhem 020610 delay bij behandeling van een pseudo-arthrose, oordeel over arbeidsdeskundige rapportages
3.3.  Dan gaat het er in deze procedure om vast te stellen of en zo ja, in welke mate, [eiser] als gevolg van de tekortkoming van het ziekenhuis schade heeft geleden en zal lijden. De vorderingen van [eiser] zullen worden beoordeeld op grond van de door het ziekenhuis erkende tekortkomingen, te weten dat er bij de behandeling van de onderbeenbreuk te lang is gedraald met het besluit tot operatieve sanering van de pseudoarthrose en met de correctie van de stand van het been (ofwel: het delay). (....)

verlies van arbeidsvermogen
3.6.  Bij de begroting van het verlies van arbeidsvermogen moet rekening worden gehouden met een redelijke verwachting over toekomstige ontwikkelingen. De rechter dient bij die schadebegroting de goede en kwade kansen met betrekking tot de loopbaan van de benadeelde in te schatten (zie HR 14 november 2000, NJ 2000, 437). Daarbij mogen aan de benadeelde geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied (zie HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624).

3.7.  Bij de begroting dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie zoals die feitelijk is, te weten na het verkeersongeval en na het delay, en de situatie zoals die zou zijn geweest indien het delay niet had plaatsgevonden (dus na het verkeersongeval, maar zonder het delay).

3.8.  Buitengerechtelijk hebben de partijen de situatie al grotendeels in kaart gebracht. Er is een rapportage van de orthopedisch chirurg Plasmans. Aan de hand daarvan hebben de medische adviseurs van beide partijen – nu zij daarover geen overeenstemming konden bereiken - twee beperkingenprofielen opgesteld, te weten een profiel na ongeval en mét adequate behandeling van het beenletsel (de hypothetische situatie) en een profiel na ongeval en met delay ten aanzien van het beenletsel (de feitelijke situatie). De partijen hebben vervolgens in overleg de arbeidsdeskundige Van Groenestein verzocht aan de hand van die profielen over de arbeidsmogelijkheden van [eiser] te rapporteren, alsmede over het verlies aan zelfwerkzaamheid en de behoefte aan huishoudelijke hulp. Verder heeft het ziekenhuis eenzijdig aan de arbeidsdeskundige Schouten verzocht om over het verlies van verdienvermogen te rapporteren.

3.9.  [eiser] heeft aangevoerd dat de partijen het rapport van Plasmans verschillend uitleggen en dat het daarom allereerst gewenst is om Plasmans ter zitting uit te nodigen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de uitleg van zijn rapport. De rechtbank zal die suggestie om de volgende reden niet volgen. Zowel [eiser] als het ziekenhuis hebben op basis van hun uitleg van het rapport van Plasmans een set van beperkingenprofielen doen opstellen. De rechtbank zal hierna (rov. 3.13 tot en met 3.24) beoordelen tot welke uitgangspunten voor de begroting van het verlies aan verdienvermogen de zijdens [eiser] opgestelde beperkingenprofielen leiden. Die blijken overeen te komen met een begroting daarvan aan de hand van de beperkingenprofielen die namens het ziekenhuis zijn opgesteld. Het gelasten van een nadere toelichting door Plasmans, eventueel gevolgd door door de rechtbank gelaste deskundigenberichten van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige, is daarom voor de beslissing op de vordering niet nodig.

3.10.  Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat van het verlies aan verdienvermogen niet meer dan 25% voor zijn rekening komt. Het heeft dat ter zitting aldus toegelicht dat 50% van het verlies van verdienvermogen moet worden toegerekend aan de rugklachten, waarvoor het ziekenhuis niet aansprakelijk is, en van de resterende 50% eveneens de helft (want: ponds-pondsgewijs, zie de brief van Plasmans van 23 augustus 2005) moet worden toegerekend aan het delay.

3.11.  Dit betoog van het ziekenhuis wordt verworpen. Indien bij de beoordeling van het verlies van verdienvermogen een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie mét ongeval, maar zonder delay en de situatie met ongeval maar met delay, kan de aldus berekende schade niet gedeeltelijk aan de rugklachten worden toegerekend. Die rugklachten zijn immers verdisconteerd in de hypothetische situatie waarmee wordt vergeleken, namelijk mét ongeval (en dus mét rugklachten).

3.12.  Evenmin zal van het te berekenen verlies aan verdienvermogen de helft worden toegerekend aan het ongeval op de grond dat Plasmans een ponds-pondsgewijze verdeling redelijk acht. Weliswaar hebben de medisch adviseurs van de partijen een verschil van inzicht over de uitleg van het rapport van Plasmans voor wat betreft de beenproblematiek, met name wat betreft de vraag in hoeverre [eiser] beperkingen aan het rechterbeen zou hebben gehad met ongeval doch zonder delay. Dat verschil komt echter tot uitdrukking in hun beperkingenprofielen. Met andere woorden: in die beperkingenprofielen is reeds verdisconteerd dat volgens Plasmans ook met adequate behandeling van het been enige beperkingen daaraan zouden hebben geresteerd, zij het dat de partijen er verschillend over denken in welke mate dat zou zijn geweest.

3.13.  De rechtbank zal dus beginnen met de begroting van het verlies van verdienvermogen op grond van de zijdens [eiser] opgestelde beperkingenprofielen. Daarbij zal de rechtbank voor wat betreft het verlies aan verdienvermogen acht slaan op zowel het rapport van de arbeidsdeskundige Van Groenestein, als op het rapport van de arbeidsdeskundige Schouten.

3.14.  Wat het rapport van Van Groenestein betreft wordt het volgende overwogen. Dit rapport is op gezamenlijk verzoek van de partijen opgesteld. [eiser] heeft tegen dat rapport echter bezwaren aangevoerd. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat hij het, behoudens klemmende bezwaren, heeft te doen met de uitkomst daarvan. Wat betreft het verlies aan verdienvermogen komen de bezwaren van [eiser] er op neer dat Van Groenestein geen verzekeringsgeneeskundige FML’s tot haar beschikking heeft gehad, dat ze niet goed heeft gemotiveerd wat de functiekenmerken van de door haar geduide functies zijn en dat ze niet is ingegaan op de kritiek van de medisch adviseur Groenewegen. Het bezwaar dat Van Groenestein geen verzekeringsgeneeskundige FML’s tot haar beschikking heeft gehad is onvoldoende klemmend. De partijen hebben gezamenlijk besloten om aan Van Groenestein de beperkingenprofielen opgesteld door hun beider medisch adviseurs als grondslag voor haar rapport voor te leggen. Dan kan niet achteraf het verwijt worden geformuleerd dat Van Groenestein het daarmee heeft gedaan. De kritiek van Groenewegen jegens Van Groenestein was met name dat het hem gezien het ontbreken van functiebeschrijvingen niet mogelijk was te toetsen of de geduide functies binnen de belastbaarheidsgrenzen vallen. De rechtbank acht ook dit bezwaar onvoldoende klemmend. Weliswaar dient een arbeidsdeskundige zijn of haar rapportage voldoende inzichtelijk te maken, maar anderzijds wordt deze juist vanwege zijn of haar deskundigheid ingeschakeld. Het gaat ook naar het oordeel van de rechtbank te ver van een arbeidsdeskundige te verlangen alle als mogelijk geduide functies te voorzien van uitgebreide functiebeschrijvingen teneinde de medische adviseurs van de partijen in staat te stellen die aan de beperkingenprofielen te toetsen. Ook had Groenewegen kritiek op de beoordeling van de arbeidsdeskundige, de beperkingen van de rug weggedacht. Aangezien die situatie, zoals hierna zal blijken, voor de beslissing op de vorderingen van [eiser] niet relevant is, is ook dat bezwaar – wat daar verder ook van zij – niet voldoende klemmend. Over de bezwaren van [eiser] tegen het rapport van Van Groenestein in verband met zijn vorderingen terzake van huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid, wordt hierna nog ingegaan.

3.15.  Weliswaar is de arbeidsdeskundige Schouten niet in gezamenlijk overleg ingeschakeld maar uitsluitend door het ziekenhuis, maar nu het ziekenhuis geen afstand heeft genomen van het rapport van Schouten en [eiser] zich daar juist op beroept, zal de rechtbank ook dit rapport bij de beoordeling tot uitgangspunt nemen.

3.16.  Over de arbeidsmogelijkheden Van [eiser] heeft Van Groenestein het volgende overwogen (p. 13 e.v.):

“Arbeid behorend tot dezelfde functiecategorie

A: Uitgaande van de gestelde beperkingen in het door de medisch adviseur van Medirisk aangereikte belastbaarheidspatroon is betrokkene in staat te achten functies binnen dezelfde functiecategorie in te vullen. Het moet dan gaan over functies waar bij laden en lossen met een gewicht van meer dan 20 kg. niet voorkomt.
Qua belastbaarheid van het tillen, dragen en duwen/rekken is de situatie met een adequate behandeling gelijk aan de situatie bij een niet correct behandeld onderbeen.
Als voorbeelden van mogelijkheden wil ik hier noemen:
- Chauffeur containervervoer*
- Chauffeur zand en grindvervoer*
- Chauffeur betonmixer*
- Chauffeur melkontvangst*
- Chauffeur tank- en bulkvervoer*

* Functies in dezelfde functiecategorie hebben steeds betrekking op het besturen van een auto. De werkzaamheden verschillen door het verschil in lading en daarmee het laden en lossen, de frequentie van het in en uitstappen, de duur van het aaneengesloten zitten en de bijkomende werkzaamheden.
Bij het containervervoer betreft het mechanisch laden en lossen, veelal regio gebonden. Zand en grind vervoer met een afzetbak/kipper voornamelijk naar bouwplaatsen in een regio. Vervoer van betonmortel, laden bij de mortelcentrale, lossen op de bouwplaatsen in de regio, schoonhouden van de mixergoot door de goot enkele malen per dag uit te vegen en schoon te spuiten. Bij de melkontvangst rijdt de chauffeur naar veehouderbedrijven binnen een bepaalde regio. De chauffeur koppelt slangen af en aan om de melk te lossen en reinigt de tankauto en de pompslang moet een spoelinstallatie bij de melkfabriek. Bij tank- en bulkvervoer (bijvoorbeeld vloeibare levensmiddelen) koppelt de chauffeur eveneens slangen en vaak ook buizen af en aan om te lossen.
In zijn algemeenheid moet bij deze functies worden aangegeven dat de daadwerkelijke functievereisten ook afhankelijk zijn van het type opdrachten van een bedrijf, de ouderdom van het wagenpark en ook de verstedelijking binnen de regio kan van invloed zijn.

Uitgaande van de gestelde beperkingen in het door de medisch adviseur van betrokkene aangereikte belastbaarheidspatroon is betrokkene ook in staat te achten functies binnen dezelfde functiecategorie in te vullen.
In de situatie met een adequate behandeling had betrokkene 25 kg kunnen tillen. Bij een adequate behandeling zijn dus de functiemogelijkheden gelijk aan de hierboven weergegeven mogelijkheden op basis van het belastbaarheidspatroon opgesteld door Medirisk.

In de situatie bij een niet correct behandeld onderbeen kan betrokkene tot 10 kg. tillen. In de situatie dat het tillen beperkt is tot maximaal 10 kg. vervalt voor betrokkene de mogelijkheid tot het werken als chauffeur melkontvangst en chauffeur tank en bulkvervoer omdat het daarbij noodzakelijk is slangen voor af- en aanvoer te koppelen. Slangen met een eigen gewicht groter dan 10 kilogram moeten worden versleept om de afstand tussen de auto en opslag te overbruggen.
Als voorbeelden van mogelijkheden die er in die situatie resteren wil ik hier noemen:
- Chauffeur containervervoer
- Chauffeur zand en grindvervoer
- Chauffeur betonmixer.

Passende functies
Uitgaande van de opleiding en het arbeidsverleden van betrokkene, rekening houdend met een beperkte belastbaarheid zijn er passende functies te duiden. De oorspronkelijk door betrokkene verrichte werkzaamheden hadden Arbiniveau 2. Als passend worden beschouwd alle functies met Arbiniveau 1 of meer.

Als voorbeelden van passende functies wil ik noemen:

A: Assembleerder Electro technische producten. (...)
B: Koerier (...)
C: Benzinepompbediende (...)

Bovengenoemde voorbeelden van functies stellen eigenlijk geen bijzondere eisen aan de fysieke mogelijkheden. Uitgaande van de vier afzonderlijk opgestelde belastbaarheidspatronen kom ik bij alle vier tot de conclusie dat de drie door mij genoemde voorbeelden invulbaar moeten zijn. Grootste knelpunt bij het duiden van passende arbeidsmogelijkheden is de forse beperking voor het kort cyclisch buigen of torderen van de rug. De beperking hiervoor werd door beide medisch adviseurs, in de twee omstandigheden gelijk aangeduid.

Bij het duiden van bovengenoemde functies is de verkrijgbaarheid van het werk buiten beschouwing gebleven. Bovengenoemde functies zijn voorbeelden waarbij het een niet limitatieve opsomming betreft.”

3.17.  Over dezelfde problematiek heeft Schouten het volgende opgemerkt (p. 7 e.v.):

“De vraag is nu voor welke functies betrokkene nog geschikt is; in het éne geval rekening houdend met de feitelijke medische situatie en in het andere geval in de hypothetische situatie waarbij het been adequaat zou zijn behandeld.

Geschiktheid maatgevende functie
Is betrokkene in principe nog geschikt voor zijn eigen chauffeurswerkzaamheden bij TT-Express?
Bij TT-Express reed betrokkene een truck met oplegger die hij deels zelf moest laden en lossen. Het betrof auto-onderdelen met een gewicht van regelmatig meer dan 25 kilo. Voor het laden en lossen had betrokkene hulpmiddelen. Incidenteel tilde hij met de hand gewichten van 35 kilo. Zware onderdelen (soms tot 200 kilo) werden met de heftruck geladen een gelost. Voor het laden, lossen en het sjorren van de lading moest betrokkene zwaar tillen, dragen, duwen en trekken.
De vaste route van betrokkene betrof laad- en losadressen in Huissen, Spijkenisse, de Moerdijk en Euskirchen in Duitsland. Hierbij werden regelmatig ritttijden van meer dan één uur aaneengesloten gemaakt.
Het is van een werkgever niet in redelijkheid te vergen dat door een chauffeur structureel extra pauzes worden genomen. De ononderbroken rijtijd wordt wettelijke begrensd op 41/2 uur. Maximaal mag door de chauffeur 9 of 10 uur per dag en 56 uur per week worden gereden. Een werkgever zal altijd streven naar een maximale inzet van zijn chauffeurs en materieel. Niet zelden worden daarbij de wettelijke rij- en rusttijden overschreden.
Vanwege de rittijden van meer dan één uur aaneengesloten zou betrokkene ongeschikt zijn geweest voor zijn eigen werk bij TT-Express. De toename van de beperkingen als gevolg van het delay doet hier niets aan af.

Geschiktheid voor andersoortig chauffeurswerk
De vraag komt dan op of betrokkene geschikt zou zijn voor andersoortig chauffeurswerk. Anders dan collega Van Groenestein acht ik de geschiktheid van betrokkene, mèt en zonder delay, als chauffeur containervervoer, zand en grindvervoer, melkontvangst en tank- en bulkvervoer niet evident.

Bij containervervoer, tank- en bulkvervoer zal, meer nog als bij het eigen werk, structureel de ritduur van één uur worden overschreden. De fysieke aspecten ten aanzien van laden en lossen doen zich in dit type vervoer inderdaad minder gelden dan bij het werk in de distributie.

De geschiktheid voor het chauffeurswerk in zand- en grindvervoer met kipper of afzetbak is ook niet evident. (...)

Het chaufferen van een betonmixer is m.i. voor betrokkene nog een reële mogelijkheid. Hierbij rijdt men in dienst van een transportbedrijf of betoncentrale beton van de centrale naar bouwwerken. In het algemeen komen overschrijdingen van een aaneengesloten ritduur van 1 uur niet voor. Het werk is weinig enerverend. Er wordt overwegend overdag gewerkt; bij drukte in diensten van 10 tot 12 uur. Bij uitzondering wordt ’s avonds en/of ’s nachts gewerkt. Leegloop komt voor. Tijdens het lossen bedient de chauffeur de mixer staand naast de auto. In voorkomende gevallen beklimt de chauffeur ca. 2 m. een ladder voor inspectie of het schoonspuiten van de mixer.
(...)

3. Wilt u voorgaande vragen thans beantwoorden op bsis van de beperkingenprofielen die door de medisch adviseur van te Kloeze worden gehanteerd?
Wilt u zo duidelijk mogelijk maken tot welke verschillen dat al dan niet leidt?
Uitgaande van het beperkingenprofiel van de medisch adviseur van [eiser], ben ik inderdaad van mening dat het delay bij de behandeling van de onderbeenfractuur en de daaruit voortvloeiende beperkingen, geleid hebben tot een verminderde verdiencapaciteit ten opzichte van de situatie zonder delay. Betrokkene is mèt en zonder delay, niet langer geschikt voor het eigen werk als vrachtwagenchauffeur in de distributie van auto-onderdelen. In zijn werk zou betrokkene thans ca.
€ 30.800,- bruto per jaar zou hebben kunnen verdienen.

De mogelijkheden van betrokkene om als chauffeur in het beroepsgoederenvervoer nog aan de slag te komen zijn zeer beperkt maar niet geheel afwezig. Voorbeelden van geschikt werk zijn het chaufferen van een betonmixer of distributiewerk met rolcontainers voor bijvoorbeeld een industriële broodbakker of witwasserij. Hiermee zou betrokkene thans ca. € 25.500,- bruto per jaar kunnen verdienen.

Alternatieve passende functies kunnen zijn:
bezorging, gem. € 20.800,- bruto per jaar.
- bezorger auto/bestelbusje
toezichthoudend/dienstverlenend gem. € 22.800,- bruto per jaar
- parkeergaragehouder
machinale productiefuncties, gem. € 22.320,- bruto per jaar
- slijper/polijster

Het delay weggedacht, zouden de mogelijkheden van betrokkene ruimer zijn. Hij zou dan ook geschikt geweest zijn voor bijvoorbeeld functies als:
- chauffeur RMO
- (aankomend) beveiligingsbeambte
- conciërge
- (aankomend) parkeercontroleur
- portier
- optiekslijper
- gieterijmedewerker
- verkoopmedewerker
- servicemedewerker tankstation.

Op basis van de inschatting van de medische restcapaciteit door de medisch adviseur van betrokkene is de verdiencapaciteit in de volgende situaties als volgt:

Zonder ongeval (…) zou als chauffeur in het beroepsgoederenvervoer thans ca.€ 30.800,-- bruto per jaar hebben verdienen. (…)
Met ongeval, zonder delay zou betrokkene tussen de € 30.800 en € 18.800 bruto kunnen verdienen. (…)
Met ongeval, met delay, de feitelijke situatie dus, zou betrokkene eveneens tussen de € 25.500 en
€ 18.800 bruto kunnen verdienen, met een aanmerkelijk verminderde kans op het verkrijgen van passend werk.”

3.18.  Voor de situatie met ongeval en met delay wordt het volgende overwogen. Uit de rapporten van Van Groenestein en Schouten volgt dat er weliswaar nog wel theoretische arbeidscapaciteit is, maar dat de kans dat [eiser] een baan zal vinden met een verdienvermogen tussen € 18.800 en € 25.500, verminderd is ten opzichte van de situatie met ongeval en zonder delay. Schouten zegt daarover dat met delay sprake is van ‘een aanmerkelijk verminderde kans op het verkrijgen van passend werk’. Van Groenestein stelt dat weliswaar passende functies verkrijgbaar zijn, maar vermeldt eveneens dat zij de verkrijgbaarheid van het werk buiten beschouwing heeft gelaten. Verder verwijst zij naar de reïntegratiepogingen door haar collega Van Geest, voor wat als struikelblok wordt ervaren bij plaatsing.

3.19.  Uit de rapporten van de collega’s van Van Groenestein die het reïntegratietraject van [eiser] hebben begeleid, blijkt het volgende. Na het inventarisende rapport van 21 september 2006 (geciteerd onder 2.11 van het vonnis van 11 november 2009) hebben de arbeidsdeskundige A.C.W. van Geest en later de arbeidsdeskundige I.M.W. Ligtenberg [eiser] begeleid bij het zoeken naar werk en reïntegreren. Dit traject heeft geduurd tot 17 december 2007. Tijdens dat traject is intensief geprobeerd [eiser] te plaatsen (zie ook het rapport van bijvoorbeeld 19 oktober 2006, geciteerd onder 2.11 van het vonnis van 11 november 2009), hetgeen echter niet is gelukt. Uit het rapport van 11 juni 2007 van I.M.W. Ligtenberg wordt daarover geciteerd:

“Kijk ik naar mijn ervaringen met betrokkene over de afgelopen periode dan vallen me, naast de in de vorige rapporten al genoemde zaken, een aantal extra aspecten op:
Betrokkene:
- wil graag werken;
- is zéér eenvoudig;
- heeft een matige presentatie;
- denkt in problemen omdat hij het overzicht waarschijnlijk niet heeft;
- moet goed begeleid worden bij het inwerken (jobcoach);
- heeft weinig (zelf)vertrouwen;
- is gebaat bij structuur (hij vertelde tijdens het gesprek dat hij bij voorkeur elke dag dezelfde route rijdt).
Het bovengenoemde rijtje lijkt zeer goed te passen in een omgeving die meer bescherming biedt zoals in de Sociale Werkvoorziening (WSW). (...)
5. Conclusie/advies
De afgelopen weken hebben in het teken gestaan van de eventuele plaatsing bij BCTN. Dit is helaas op niets uitgelopen. Tijdens het proces van plaatsing zijn meerdere aspecten rondom betrokkene naar voren gekomen wat er toe heeft geleid een voorstel te doen voor onderzoek naar een plaatsing bij de Sociale Werkvoorziening. (...)”

Uit het rapport van 17 december 2007 van I.M.W. Ligtenberg wordt als volgt geciteerd:

“Op 7 december jl. ontving ik het eindverslag dat door de heer Van Asten was opgemaakt. In dit verslag wordt geconcludeerd dat:
-betrokkene niet makkelijk plaatsbaar is vanwege zijn fysieke en sociaal emotionele problemen;
-zelfstandig solliciteren voor betrokkene zeer lastig is gezien zijn beperkingen als gevolg van dyslexie, persoonlijke representatie en mondelinge vaardigheden;
-plaatsing bij een WSW bedrijf een optie zou zijn waarbij betrokkene begeleid wordt tijdens het werk;
-betrokkene zeer gemotiveerd is om aan het werk te gaan maar dat het tijd en inspanning vraag dit te realiseren.
In het verslag wordt vervolgens genoemd dat er eventuele mogelijkheden zijn in het personenvervoer of in licht koerierswerk. Het zelfstandig ondernemerschap wordt als niet haalbaar beschouwd.
(...)
4. Visie Arbeidscoach:

(...)
Het zoeken naar werk is gericht op de mogelijkheden van betrokkene waarbij de heer Van Asten niet uitgaat van een functie binnen vier muren. Tevens kiest hij ervoor om een baan te zoeken die niet loonvormend is. Beide uitgangspunten ondersteun ik ten zeerste.
(...)
Betrokkene wil graag aan het werk en geeft allerlei alternatieven. Deze zijn vaak niet realistisch gezien opleiding, ervaring of niveau. De vorm die mijns inziens het beste bij hem aansluit is plaatsing bij Begeleid Werken via de WSW. Dat is een vorm waarbij betrokkene intensief begeleid wordt met een jobcoach in een baan in het vrije bedrijf. (...).”

3.20.  Thans staat [eiser] op de wachtlijst voor de WSW. De goede en kwade kansen afwegend voor de situatie met ongeval en met delay komt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat [eiser], gezien zijn fysieke beperkingen door ongeval en delay en mede gezien de belemmeringen die door Van Geest en Ligtenberg zijn beschreven, werk zal vinden dat het WSW-kader te boven gaat. Aan de andere kant neemt de rechtbank ook niet aan dat [eiser] voor de rest van zijn arbeidszame leven aangewezen zal zijn op sociale uitkeringen. De rechtbank acht het een redelijke inschatting van het toekomstig arbeidsverloop dat [eiser] in de redelijk nabije toekomst een plaatsing in WSW-verband zal kunnen verkrijgen. Schattenderwijs zal die datum worden gesteld op 1 januari 2013.

3.21.  Voor wat betreft de situatie met ongeval en zonder delay wordt als volgt overwogen. Op grond van de rapporten van zowel Schouten als Van Groenestein moet worden aangenomen dat [eiser] door het ongeval, ook zonder delay, ongeschikt zou zijn geraakt voor de eigen arbeid. Van Groenestein heeft daarover opgemerkt (zie p. 12 onderaan van haar rapport):

“Eigen arbeid
Uitgaande van de gestelde beperkingen in alle vier de opgestelde belastbaarheidspatronen is er arbeidsongeschiktheid aanwezig voor de functie zoals betrokkene deze had ten tijde van het ongeval. Volledige arbeidsongeschiktheid hiervoor wordt aangenomen omdat: zitten in deze functie meer dan 1 uur vrijwel de gehele werkdag voorkwam, waarbij bovendien is op te merkten dat de gebruikelijke werkdag meer dan acht uur is geweest. Bij het laden en lossen is er een aanmerkelijke belasting door duwen en trekken om onderdelen en verpakkingen vast te zetten in de laadruimte.”

Dat betekent dat uitgangspunt bij de waardering van de hypothetische situatie is dat [eiser] op 30 september 2000 arbeidsongeschikt zou zijn geraakt en dat hij vervolgens na twee jaar wegens arbeidsongeschiktheid zou zijn ontslagen (hetgeen de werkgever in feite ook heeft gedaan, zo blijkt onder meer uit het rapport van Van Groenestein, p. 8 onderaan).

3.22.  De stelling van [eiser] (dagvaarding sub 62) dat de wervelfractuur hem niet zou verhinderen (na ongeval doch zonder delay) om zijn werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen, wordt verworpen. Noch Van Groenestein noch Schouten, beiden deskundig om deze vraag te beoordelen, achten [eiser] daartoe in staat. Ook met luchtgeveerde stoelen, automatische versnellingsbak, rembekrachtiging en cruisecontrol moet worden aangenomen dat dergelijk werk neerkomt op langdurig zitten, hetgeen [eiser] niet meer kan. Daarom zal op dit punt de opvatting van beide arbeidsdeskundigen worden gevolgd.

3.23.  Aangenomen moet worden dat [eiser] ook in de situatie met ongeval doch zonder delay te kampen zou hebben gehad met aanzienlijke fysieke beperkingen bij het vinden van een andere baan, namelijk in ieder geval de beperkingen door het rugletsel en ook enige resterende beenbeperkingen. Van Groenestein heeft daarover zelfs gezegd dat het grootste knelpunt bij het duiden van passende arbeidsmogelijkheden is de forse beperking voor het kort cyclisch buigen of torderen van de rug. Daar komt nog bij dat de belemmeringen die Van Geest en Ligtenberg beschrijven bij het zoeken naar een baan voor [eiser], te weten het beperkte opleidingsniveau, de dyslexie, de gebrekkige persoonlijke representatie en mondelinge vaardigheden en later nog de ziekte en nadien het overlijden van zijn vader en bovendien het overlijden van zijn oudere zuster, zich ook zouden hebben voorgedaan indien geen sprake was geweest van een delay. Daarom kan niet als uitgangspunt worden aanvaard, zoals [eiser] gezien zijn als productie 36 overgelegde berekening doet, dat hij kort na het ongeval een baan zou hebben gevonden als bijvoorbeeld betonmixer, met een daarbij horend inkomen van (uiteindelijk) € 25.500 per jaar. Aan de andere kant moet op grond van het rapport van Schouten wel worden aangenomen dat de kansen voor [eiser] om zonder delay werk te vinden, aanzienlijk groter zouden zijn geweest dan de kansen dat hij dat werk met delay zou vinden. Schattenderwijs gaat de rechtbank er dan van uit dat [eiser], wellicht na een reïntegratietraject begeleid door UWV of de gemeente, per 1 januari 2009 een baan zou hebben gevonden, niet in WSW-verband maar op de vrije arbeidsmarkt. Schattenderwijs wordt er van uitgegaan dat sprake zou zijn geweest van een baan als bijvoorbeeld bezorger met een bestelbusje met een verdienvermogen van € 20.800 per jaar. Dit komt overeen met het door Van Groenestein genoemde verdienvermogen van [eiser] (zie haar antwoord op vraag 5b). Het komt tevens overeen met de door Schouten genoemde mogelijkheden van [eiser] na ongeval en zonder delay. Schouten heeft weliswaar nog als mogelijkheid genoemd chauffeur RMO en chauffeur betonmixer, maar de rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat die mogelijkheid zich zou hebben verwezenlijkt. Ook volgens Schouten zijn immers de mogelijkheden voor betrokkene om als chauffeur in het beroepsgoederenvervoer nog aan de slag te komen zeer beperkt maar niet geheel afwezig. Het zou dan een te optimistische inschatting zijn om juist daarvan uit te gaan. Aan de andere kant lijkt een baan als bezorger van een bestelbusje een functie die [eiser] qua achtergrond ligt en die qua fysieke beperkingen ook mogelijk zou zijn geweest. De rechtbank acht dat, alle goede en kwade kansen inschattend, een redelijk vooruitzicht. Het faillissement van de werkgever van [eiser] is voor een en ander niet van belang. [eiser] zou immers alleen al door de gevolgen van het ongeval niet meer bij zijn werkgever hebben kunnen blijven.

3.24.  De looptijd van de vordering wegens verlies van verdienvermogen zal zijn tot 60 jaar. Het is een redelijke verwachting dat [eiser] vanaf zijn 60-ste verjaardag, gezien de problematiek van overgewicht, rugletsel en beenletsel, alsmede zijn kwetsbare persoonlijkheid, zowel in de hypothetische als in de feitelijke situatie zou zijn uitgevallen en zal uitvallen voor zijn werk.

3.25.  Ook wanneer zou zijn uitgegaan van de beperkingenprofielen opgesteld door Medirisk, zou de rechtbank uitkomen op een vergelijkbaar verlies aan verdienvermogen. De vergelijking tussen de situatie met ongeval met delay en met ongeval maar zonder delay zou dan namelijk op dezelfde manier uitpakken. Voor de situatie met ongeval en met delay, zou uitgegaan worden van dezelfde inschatting, te weten dat [eiser] vanaf, schattenderwijs, 1 januari 2013 in staat zal zijn werk in WSW-verband te vinden en dat het niet aannemelijk is, gezien de intensieve doch mislukte reïntegratiepogingen van ADEE, dat hij op de gewone arbeidsmarkt aan de slag zal komen. De inschatting van het hypothetisch arbeidsverloop van [eiser], het delay weggedacht, leidt ook wanneer men dat beoordeelt aan de hand van de bevindingen van Van Groenestein en Schouten ten aanzien van de beperkingenprofielen van Medirisk, tot de hierboven onder rov.3.23. getrokken conclusies.

3.26.  [eiser] heeft terecht gesteld dat voor de berekening van het verlies van verdienvermogen een actuariële berekening moet worden gemaakt. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat de partijen zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de vraagstelling.

3.27.  [eiser] heeft een rekenrente bepleit van 0% over de eerste vijf jaren en 3% daarna. Voor schades met een lange looptijd is een rekenrente van 3% gebruikelijk en aanvaardbaar. De schade wegens verlies van verdienvermogen heeft een looptijd van 1 januari 2009 tot [eiser]’s 60e verjaardag, dat wil zeggen 20 jaar. Die looptijd is lang genoeg om een rekenrente van 3% te rechtvaardigen.

Economische kwetsbaarheid
3.28.  Voor toewijzing van een vordering wegens economische kwetsbaarheid ziet de rechtbank geen aanleiding. Bij de hiervoor weergegeven uitgangspunten voor de begroting van het verlies van verdienvermogen zijn de goede en kwade kansen van [eiser] voor de situatie met ongeval en met en zonder delay reeds verdisconteerd. Daarnaast is geen plaats voor het vergoeden van een extra kwade kans onder de titel ‘economische kwetsbaarheid’.
LJN BM9311