Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 110511 geen verlies verdienvermogen gelet op de beperkingen die in dezen zijn vastgesteld

Rb Arnhem 110511 geen verlies verdienvermogen gelet op de beperkingen waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan; oordeel over rapportage arbeidsdeskundige; oordeel over Githa: Het is aan de ad-er bij haar onderzoek gebruik te maken van de middelen die zij daarvoor geschikt acht.

2.1.  In het laatste tussenvonnis is mevrouw R.E.E.M. Artoos als deskundige benoemd om een arbeidsdeskundig deskundigenbericht uit te brengen.

2.2.  Artoos heeft in haar rapport, na bestudering van de processtukken en uitvoerig arbeidsdeskundig onderzoek, haar bevindingen weergegeven en vervolgens de haar gestelde vragen met - voor zover hier relevant - het volgende beantwoord:
(volgt uitgebreide bespreking EJD)

2.4.  [eiseres] kan zich niet vinden in de bevindingen en conclusies van Artoos. Allereerst heeft zij daaraan ten grondslag gelegd dat het rapport van Artoos onjuist is, omdat zij het rapport van de verzekeringsgeneeskundige Van Waart daaraan ten grondslag heeft gelegd, terwijl het rapport van Van Waart ondeugdelijk is omdat het is opgesteld op basis van het eveneens ondeugdelijke rapport van de neuropsycholoog Verdonck. Ter staving van deze bewaren tegen het rapport van Artoos voert [eiseres] wederom aan hetgeen zij in de conclusies na de deskundigenberichten van Verdonck en Van Waart heeft aangevoerd. Kort samengevat heeft Verdonck volgens haar niet de juiste maatstaf gehanteerd ter vaststelling van haar cognitieve klachten en heeft Van Waart vervolgens een onjuist criterium aangelegd bij het vaststellen van de beperkingen die daaruit voortvloeien.

2.5.  De rechtbank blijft bij hetgeen zij in haar laatste tussenvonnissen op basis van de rapporten van (Beijersbergen,) Verdonck en Van Waart heeft overwogen en zonder voorbehoud beslist met betrekking tot de bij [eiseres] geconstateerde (fysieke en) cognitieve ongevalsgevolgen en de in dat verband al dan niet bestaande beperkingen in het functioneren van [eiseres]. [eiseres] brengt nu andermaal uitvoerig voor het voetlicht dat zij naar haar eigen mening door het ongeval zwaarder is getroffen en ernstiger beperkingen ondervindt dan die door de rechtbank (in navolging van de deskundigen) tot uitgangspunt worden genomen. Haar argumenten overtuigen echter nog steeds niet, omdat (nu eenmaal) haar eigen subjectieve ervaring niet de doorslag geeft. Dit wordt niet anders doordat Verdonck van oordeel is dat [eiseres] haar klachten op voldoende reële wijze heeft gepresenteerd en van aggravatie of voorwending van klachten geen sprake was. Immers, de (over het geheel genomen: niet of nauwelijks in negatieve zin afwijkende) neuropsychologische testresultaten hebben (naar objectieve maatstaven) inzichtelijk gemaakt dat er op neuropsychologisch terrein met [eiseres] zo goed als niets mis is. Van Waart diende vervolgens hiervan uit te gaan bij het vaststellen van de eventuele beperkingen. Met instemming van de beide partijen heeft hij daartoe gebruik gemaakt van de FML-systematiek. Er is geen aanleiding op de door [eiseres] genoemde gronden terug te komen van de eindbeslissingen die op basis van de rapporten van Verdonck en Van Waart zijn genomen. Van feitelijke of juridische misslagen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het deskundigenbericht van Artoos is dus niet ongeschikt als middel ter voorlichting van de rechtbank op de grond dat het uitgaat van (enkel) de beperkingen zoals Van Waart die, mede op basis van het rapport van Verdonck, heeft vastgesteld.

schade wegens verlies van verdienvermogen

2.6.  Voor zover het rapport van Artoos verband houdt met de mogelijkheid van [eiseres] loonvormende arbeid te verrichten - en dus met de schade wegens het verlies van verdienvermogen - heeft HDI geen bezwaren tegen het rapport. Zij concludeert dat op grond van het rapport van Artoos vaststaat dat [eiseres] deze schade niet heeft geleden.

2.7.  De op dit onderdeel van het rapport toegespitste, inhoudelijke kritiek van [eiseres] luidt, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt. Niet vast staat dat de [eiseres] het hulpverlenende werk waarvoor zij door Artoos in theorie geschikt is bevonden, in de praktijk ook echt - en voor langere tijd - zou hebben kunnen verrichten. Dat dat nimmer is gebleken, komt door het achterwege blijven van enig initiatief van HDI op het gebied van [eiseres]s reïntegratie. Verder is door Artoos (en Van Waart) onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] de voor de passende functies vereiste concentratie, ook bij het werken van drie dagen per week/24 uur per dag zou kunnen volhouden. De hoge werkdruk zou bij dergelijke duurbelasting ook zijn tol eisen en haar pijnklachten negatief beïnvloeden. Verder betekent het geschikt zijn voor bepaalde arbeid anno 2011 niet dat [eiseres] dat in de daaraan voorafgaande elf jaren ook steeds is geweest. Als dat al anders wordt beoordeeld, moet toch het verlies van verdienvermogen over de afgelopen jaren vanaf de datum van het ongeval door HDI worden vergoed, aangezien zij aansprakelijkheid heeft erkend en heeft nagelaten [eiseres] voorstellen te doen tot reïntegratie op de arbeidsmarkt. Oneens is [eiseres] het verder met de opvatting van Artoos over het niveau waarop [eiseres] in het verleden heeft gewerkt en over de betekenis van haar inschaling destijds door het Arbeidsbureau in fase 3, waarbij [eiseres] ook bezwaren heeft tegen de waardering door Artoos van de bij die inschaling relevante factoren als leeftijd, levenservaring en recente werkervaring.

2.8.  Naar het oordeel van de rechtbank maakt het gegeven, dat in de praktijk nooit is gebleken dat [eiseres] ondanks haar beperkingen geschikt is en was voor het werk in de door Artoos geduide hulpverlenende functies - ook bij drie dagen per week of anderszins gedurende 24 uren per week - niet dat van die geschiktheid niet kan worden uitgegaan. Het gaat hier om het vaststellen van een (van de) uitgangspunt(en) ter begroting van (eventuele) schade wegens verlies van arbeidsvermogen. Daarbij komt aan de rechter een grote mate van vrijheid toe (art. 6:97 BW).

2.9.  Op grond van de bevindingen van Artoos acht de rechtbank aannemelijk dat [eiseres] ondanks de beperkingen ten gevolge van het ongeval geschikt is (en was) te werken in de genoemde hulpverlenende functies voor drie dagen (24 uren) per week. De door Artoos gemaakte inschatting is door haar uitgebreid en op begrijpelijke wijze toegelicht, met raadpleging van Van Waart die eveneens gemotiveerd zijn zienswijze op de belastbaarheid van [eiseres] in relatie tot die functies heeft gegeven. Uit de e-mailwisseling tussen Artoos en Van Waart blijkt dat beide deskundigen - hoewel de FML op dat gebied formeel geen beperkingen vermeldt - bij hun inschatting toch acht hebben geslagen op de door Verdonck geconstateerde incidentele, zeer lichte geheugen- en aandachtsproblematiek van [eiseres]. Ook blijkt genoegzaam uit de rapportage van Artoos en genoemde e-mailwisseling dat rekening is gehouden met de (hoofd-)pijnklachten van [eiseres], mede in relatie tot de werkdruk - hier: normaal tot hoog - en de relevante werkduur. Op grond van de rapportage van Artoos is voldoende aannemelijk dat in de passend geachte hulpverlenende functies onderscheiden taken moeten worden uitgevoerd die in belasting verschillen en die afwisselend kunnen worden uitgevoerd, waardoor van overschrijding van de beperkingen van [eiseres] bij duurbelasting geen sprake zal zijn, ook niet als de 24 uren per week verdeeld zouden zijn over (slechts) drie dagen. Verder valt zonder concrete nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat een onderscheid moet worden gemaakt naar de geschiktheid van [eiseres] voor die functies direct na het ongeval, in de jaren erna en thans. Al in 2001 is het rapport van Beijersbergen opgemaakt, op grond waarvan de beperkingen zijn vastgesteld die ten grondslag liggen aan het rapport van Artoos. Uit het rapport van Beijersbergen blijkt niet dat vóór zijn onderzoek in relevante mate ernstiger klachten bestonden. Niet ondenkbaar is, in geval van het door [eiseres] zelf geschetste mogelijk positieve beloop van de klachten, dat in de loop der jaren zelfs verbetering heeft plaatsgevonden, op grond waarvan Van Waart in wezen tot zwaardere fysieke beperkingen zou kunnen zijn gekomen dan inmiddels eigenlijk het geval is.

2.10.  Voor de vraag of [eiseres] de belasting in de functie van maatschappelijk werkster zou hebben aangekund, geldt hetzelfde als hiervoor is weergegeven. Ook voor deze functie acht Artoos [eiseres] met de door Van Waart vastgestelde beperkingen uit een oogpunt van belastbaarheid geschikt en de rechtbank neemt ook dat oordeel van Artoos over.

2.11.  Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de ongevalsgevolgen, zoals die door de neuroloog Beijersbergen en de neuropsycholoog Verdonck zijn vastgesteld, [eiseres] niet zodanige beperkingen hebben opgeleverd dat zij niet haar voornemen om te herintreden op de arbeidsmarkt als maatschappelijk werkster (of, zoals volgens Artoos meer voor de hand ligt, in een iets lagere hulpverlenende functie) heeft kunnen uitvoeren. Volgens [eiseres] staat dit er niet aan in de weg HDI toch aansprakelijk te achten voor het verlies van verdienvermogen en de pensioenschade die zij vordert, omdat HDI, die aansprakelijkheid voor de ongevalsgevolgen heeft erkend, nimmer pogingen heeft ondernomen [eiseres] te reïntegreren op de arbeidsmarkt. HDI betwist daartoe gehouden te zijn. Naar thans in rechte is vastgesteld, heeft zij zich vanaf het begin terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] door het ongeval geen schade wegens verlies van verdienvermogen leed, zodat het ook niet op de weg van HDI lag [eiseres] richting de arbeidsmarkt te begeleiden.

2.12.  Uitgangspunt is dat HDI alleen gehouden is de door het ongeval veroorzaakte schade te vergoeden. Daartoe behoort ook de schade die in zodanig verband staat met het ongeval dat die aan HDI als gevolg van het ongeval kan worden toegerekend (6:98 BW). In verband met de aard van de aansprakelijkheid (een in het verkeer gepleegde onrechtmatige daad) en de aard van de schade (letselschade) moet in dit geval een ruime toerekeningsmaatstaf worden gehanteerd. Niettemin moet worden geoordeeld dat de toerekening die [eiseres] hier bepleit die ruime toerekening te buiten gaat. In rechte is komen vast te staan dat geen sprake is van door het ongeval veroorzaakte ongeschiktheid van [eiseres] voor de arbeid die zij wilde gaan verrichten. [eiseres] heeft niet betwist dat HDI zich, ondanks erkenning van aansprakelijkheid voor de ongevalsgevolgen, direct en onverkort op het standpunt heeft gesteld dat het ongeval [eiseres] niet heeft beperkt terug te keren op de arbeidsmarkt. [eiseres] was er ook mee bekend dat HDI te vuur en te zwaard de juistheid van (de uitgangspunten van) het rapport van Beijersbergen heeft bestreden. [eiseres] heeft desondanks volhard in haar opstelling. Zij heeft daarbij al die tijd haar klachten als ernstig gepresenteerd en volgehouden daardoor arbeidsongeschikt te zijn geraakt. Uiteindelijk is zij in rechte op dit punt in het ongelijk gesteld. Onder deze omstandigheden voert het te ver HDI toch, via de weg van de redelijke toerekening, aansprakelijk te laten zijn voor schade waarvan HDI vanaf het begin - naar thans blijkt: terecht - heeft gesteld dat die zich niet voordoet, op grond van het uitblijven van reïntegratievoorstellen van HDI. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval desondanks een initiërende rol voor HDI bij de terugkeer van [eiseres] op de arbeidsmarkt was weggelegd, zijn gesteld noch gebleken. Er was geen sprake van uitval voor bestaande arbeid, niet van arbeidsongeschiktverklaring door een daartoe bevoegde (arts van een) instantie en ook niet van onvermogen de weg naar de arbeidsmarkt (terug) te vinden. [eiseres] had voor het ongeval zelfstandig al concrete stappen gezet op weg naar terugkeer op de arbeidsmarkt. Zij heeft zich in staat getoond ondanks de op dat moment ontstane afstand tot de arbeidsmarkt zelf haar weg te zoeken en te vinden. Gelet op de beperkingen waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan, valt niet in te zien dat zij daarmee na het ongeval niet zelfstandig verder had kunnen gaan.

2.13.  Op grond van het voorgaande moet de vordering van [eiseres] inzake de schade wegens verlies van verdienvermogen en de pensioenschade worden afgewezen. Hetgeen de partijen in verband met dit deel van het deskundigenbericht overigens nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

kosten huishoudelijke hulp

2.14.  Volgens [eiseres] heeft Artoos niet op juiste wijze - want met gebruikmaking van het instrument Githa en daardoor onvoldoende toegespitst op [eiseres]s concrete persoonlijke situatie - ingeschat hoeveel behoefte aan vervangende huishoudelijke hulp door het ongeval is ontstaan, waardoor de inschatting voor diverse klussen in huis veel te laag is. Dit blijkt naar haar mening ook uit het verschil tussen de inschatting destijds van een indicatieorgaan dat [eiseres] behoefte had aan 7 uren huishoudelijk hulp per week en de inschatting van Artoos. Verder heeft Artoos op het gebied van het werken in de tuin een rekenfout gemaakt en geen rekening gehouden met andere klussen buitenshuis, aldus [eiseres]. Zij meent voorts dat geen rekening mag worden gehouden met een groter aandeel in het huishouden van haar echtgenoot sinds zijn pensionering, omdat hij met vervroegd pensioen is gegaan vanwege het ongeval. HDI kan zich daarentegen wel vinden in de bevindingen van Artoos, zij het dat volgens HDI Artoos van een te gering aandeel van de echtgenoot van [eiseres] na zijn pensionering in de te verrichten taken uit is gegaan.

2.15.  Het is aan de arbeidsdeskundige bij haar onderzoek gebruik te maken van de middelen die zij - vanuit haar specifieke deskundigheid - daarvoor geschikt acht. In dit geval heeft Artoos gebruik gemaakt van het instrument Githa, dat - uitgaande van een aantal variabelen op het gebied van onder meer de samenstelling van het huishouden, de aard en omvang van de woning en de tijd die wordt besteed aan betaald werk - berekent hoeveel tijd binnen een min of meer vergelijkbaar huishouden als dat van [eiseres] in bepaalde omstandigheden gemiddeld wordt besteed aan de diverse taken in en om het huis. Daaruit leidt het instrument vervolgens af hoeveel tijd iemand die verkeert in de omstandigheden van [eiseres] aan die taken zal besteden. Daarnaast heeft Artoos op basis van wat zijzelf bij een huisbezoek aan [eiseres] heeft waargenomen en op basis van hetgeen [eiseres] haar omtrent de met de taken gemoeide tijd heeft meegedeeld, de uitkomsten van Githa over de tijdsbesteding van [eiseres] aan het huishouden bijgesteld in het voordeel van [eiseres]. Die bijstelling naar boven heeft plaatsgevonden voor (bijna) alle taken (voor zover die zich in [eiseres]s geval voordeden). Artoos heeft deze exercitie uitgevoerd op basis van de gezinssituatie zoals die was kort na het ongeval en de situatie zoals die was nadat de (beide) kinderen van [eiseres] het huis uit waren (medio 2008). Artoos heeft ook rekening gehouden, voor zover dat naar haar oordeel van invloed was op de taakverdeling binnen het huishouden, met de vervroegde pensionering van de echtgenoot van [eiseres] in 2005. Vervolgens heeft Artoos voor deze beide situaties beoordeeld, op basis van de ongevalsgerelateerde beperkingen zoals Van Waart die heeft vastgesteld, welke werkzaamheden [eiseres] na het ongeval niet meer kan uitvoeren en tot hoeveel uren behoefte aan vervangende huishoudelijke hulp dat in de beide situaties leidt. Daarbij is ook het werken in de tuin meegenomen.

2.16.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft Artoos zich aldus op behoorlijke wijze van haar taak gekweten en een voldoende op de persoonlijke situatie van [eiseres] toegesneden, deugdelijk onderbouwde inschatting gemaakt. Zij heeft in haar rapport de kritiek van [eiseres], die thans opnieuw wordt aangevoerd, gemotiveerd weerlegd. Zij heeft een verklaring gegeven voor het feit dat haar inschatting van de tijd die met de door [eiseres] verrichte huishoudelijke en tuinwerkzaamheden is gemoeid anders kan zijn dan de eigen inschatting van [eiseres] of die van een indicatieorgaan. Zij heeft ook haar opvatting over de invloed van de pensionering van [eiseres]s echtgenoot op zijn aandeel in de huishoudelijke werkzaamheden gemotiveerd toegelicht. Hierop stuit de kritiek van HDI af. Artoos heeft de door [eiseres] gestelde - en overigens in het licht van het partijdebat hierover onvoldoende door haar onderbouwde - reden van zijn pensionering op goede gronden buiten beschouwing gelaten. Terecht heeft Artoos niet de eigen inschatting van [eiseres] over haar fysieke mogelijkheden tot het al dan niet kunnen verrichten van bepaalde taken tot uitgangspunt genomen, maar die van Van Waart. Op al deze punten volgt de rechtbank Artoos en neemt de rechtbank haar conclusies en bevindingen over. De rekenfout inzake de werkzaamheden in de tuin doet er niet aan af dat deugdelijk is onderbouwd dat de inschatting van 65 uren per jaar voor werk in de tuin in het geval van [eiseres] correct is, evenals het gezichtspunt dat die 65 uren in wezen in (gemiddeld) zeven maanden worden gewerkt, gelet op het klimaat in ons land.

2.17.  Voor zover [eiseres] heeft betoogd dat er meer buitenklussen dan zuiver tuinonderhoud moeten worden meegewogen, evenals schilder- en behangwerkzaamheden geldt het volgende. Tot dusver heeft [eiseres] in deze procedure niet mede vergoeding van de schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid gevorderd. Nimmer heeft zij gesteld dergelijke werkzaamheden ook voor het ongeval te hebben verricht. De door de rechtbank benoemde arbeidsdeskundige heeft dan ook niet de vraag gekregen te onderzoeken in hoeverre [eiseres] - in brede zin - door het ongeval beperkt is bij het uitvoeren van (ook) dergelijke klussen. In het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek naar de behoefte aan huishoudelijke hulp heeft Artoos echter meegenomen de normale onderhoudswerkzaamheden aan de tuin die [eiseres] verrichtte. In de praktijk wordt in letselschadeafwikkelingen vaak onderscheid gemaakt tussen de kosten van vervangende huishoudelijke hulp in enge zin en de schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid, waarbij tuinonderhoud vaak onder zelfwerkzaamheid wordt geschaard. Thans is echter toch in kaart gebracht wat de uitval van [eiseres] is bij het - kennelijk - door haar (mede) verrichte tuinonderhoud. [eiseres] noch HDI hebben zich hiertegen verzet, zodat de rechtbank bij de begroting van de schade wegens kosten van vervangende huishoudelijke hulp de uitval bij het tuinonderhoud zoals door Artoos begroot zal meewegen. Voor een correctie op de door Artoos vastgestelde omvang van die uitval wegens andere klussen van zelfwerkzaamheid is echter, gelet op het voorgaande, geen plaats.

2.18.  Op grond van al het voorgaande geldt als uitgangspunt ter begroting van de schade wegens de kosten van vervangende huishoudelijke hulp dat de behoefte daaraan vanaf het ongeval tot medio 2008 3,4 uren per week heeft bedragen. Daarbij overweegt de rechtbank dat pas na het vertrek van het tweede kind uit huis de door Artoos onderscheiden tweede situatie (beide kinderen uit huis, echtgenoot gepensioneerd) zich volledig voordoet. Vanaf medio 2008 tot aan het einde van de looptijd van deze schadepost geldt een behoefte van 3,1 uren per week als uitgangspunt.

2.19.  Over de verdere uitgangspunten ter begroting van de schade wegens de kosten van vervangende huishoudelijke hulp heeft [eiseres] zich nog niet uitgelaten, ondanks hetgeen in het tussenvonnis van 15 februari 2006 is overwogen met betrekking tot het (vooralsnog) ontbreken van enige noodzaak tot verwijzing naar de schadestaatprocedure (rov. 4.9.). Aan de partijen, [eiseres] als eerste, wordt verzocht zich thans alsnog uit te laten over de verder te hanteren uitgangspunten, zoals de looptijd van deze schadepost, het te hanteren (gedifferentieerde) uurtarief in de afgelopen jaren en het tarief dat moet worden gehanteerd voor de toekomstige, te kapitaliseren schade, evenals de te hanteren rekenrente, de kapitalisatiedatum en - met het oog op de eventuele belastingcomponent in de toekomstige schade - de mate waarin (al dan niet) benut is de vrijstelling van de vermogensrendementsheffing van [eiseres] en - indien van toepassing - die van haar echtgenoot. Aan de beide partijen wordt ook verzocht in hun akte een berekening van de totale (verschenen en toekomstige) schade wegens de kosten van vervangende huishoudelijke hulp op te nemen.

overige schade/ontvangen voorschot(ten)

2.20.  Aan [eiseres] wordt verzocht in haar akte ook haar overige schade - voor zover daarover nog niet is beslist - te begroten, waar mogelijk onderbouwd met stukken. Verder wordt aan haar verzocht op te geven op welke datum of data zij (een) voorschotbetaling(en) van HDI heeft ontvangen en tot welk bedrag, om vervolgens - rekening houdend met het bepaalde in art. 6:44 BW - zich uit te laten over de omvang van haar totale schade. Met het oog op de mogelijkheid dat het naar het oordeel van de rechtbank nodig zal zijn een deskundige te benoemen ter begroting van die schade, wordt aan [eiseres] verzocht zich tevens uit te laten over de dan aan de rekenkundige te stellen vragen.

2.21.  HDI zal daarop bij antwoordakte mogen reageren en daarin eveneens een berekening moeten opnemen van wat volgens haar de totale schade van [eiseres] bedraagt. Aan HDI wordt voorts verzocht zich daarbij tevens uit te laten over de te benoemen rekenkundige - zoals [eiseres] in haar laatste conclusie al heeft gedaan - en over de eventueel aan deze te stellen vragen.

2.22.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. LJN BQ5291