Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 181017 schouderletsel na versjouwen tafel; omkeringsregel beroepsziekten nvt; schending zorgplicht en letsel onvoldoende onderbouwd

Rb Midden-Nederland 181017 schouderletsel na versjouwen tafel; omkeringsregel beroepsziekten nvt; schending zorgplicht en letsel onvoldoende onderbouwd

2 De feiten

2.1.
[gedaagde] is een stichting die zich richt op het stimuleren van kwaliteit, effectiviteit en toegankelijkheid van de (gezondheids)zorg voor migranten en laagopgeleiden. [eiser] is op 1 april 1996 bij [gedaagde] in dienst getreden als administratief en technisch huishoudelijk medewerker. Op dinsdag 1 december 2009 heeft hij in opdracht van zijn leidinggevende, de heer [A] , samen met zijn collega [getuige 1] in het pand van [gedaagde] een vergadertafel van de ene ruimte naar een andere ruimte versjouwd.

2.2.
Op 27 januari 2010 heeft [eiser] zich tot zijn huisarts gewend en verteld dat hij zich in november 2009 (kennelijk is bedoeld: 1 december, kantonrechter) aan een veel te zware vergadertafel had vertild, waarbij hij een "knapje" gevoeld had in de schouder, en dat de klachten bleven aanhouden. Op een op 18 februari 2010 van zijn rechterschouder gemaakte echo was een partiële intratendineuze supraspinatuspeesruptuur te zien.

2.3.
Op 17 maart 2010 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Bij beschikking van 29 juni 2010 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 augustus 2010. Bij deze ontbinding speelde de arbeidsongeschiktheid van [eiser] geen rol. Sinds deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt [eiser] een WIA-uitkering. Ten tijde van de comparitie was hij nog arbeidsongeschikt. Vóór 1 december 2009 had [eiser] rugklachten.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tot vergoeding van de door hem geleden en in de toekomst nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2011, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 dagen na de betekening van het vonnis.

3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.

Toen hij op 1 december 2009 van zijn leidinggevende [A] de opdracht kreeg om een zware vergadertafel en stoelen te versjouwen in verband met een interne kantoorverhuizing, vertelde hij [A] dat de tafel onmogelijk in zijn geheel door de deuropening zou kunnen omdat deze veel te groot was, en dat deze eigenlijk in delen gedemonteerd zou moeten worden. Niet alleen de poten zouden er af moeten maar ook het blad zelf zou in delen moeten worden gedemonteerd, omdat er anders niet mee viel te manoeuvreren en de tafel veel te zwaar zou zijn volgens de Arbonormen. De heer [A] was het daar niet mee eens. Hij beval [eiser] en [getuige 1] om de tafel met poten en al te versjouwen naar de andere kantoorruimte. Halverwege bleef de tafel steken, waarna deze weer moest worden teruggesjouwd. Tijdens het sjouwen met de tafel hoorde en voelde [eiser] een knak in zijn rechterschouder. Daarna kon hij niet meer sjouwen. Omdat reeds gepland was dat hij de volgende 5 dagen vrij zou hebben, was maandag 7 december 2009 weer zijn eerste werkdag. Hij heeft toen aangepaste werkzaamheden verricht omdat hij nog steeds veel last had van zijn schouder. Vervolgens heeft hij in overleg met [A] besloten dat hij vanaf 15 december 2009 de rest van het jaar niet meer zou hoeven te werken, zodat hij ook zijn overuren zou kunnen opnemen en anderzijds ook om zijn rechterschouder tot rust te laten komen.

3.3.
[eiser] stelt dat hij vóór 1 december 2009 alleen last had van rugklachten, en na het sjouwen met de tafel ook van schouderklachten.

3.4.
De tafel die [eiser] moest versjouwen woog 130 kg. Omdat de maximale tilnorm 23 kg bedraagt, heeft [gedaagde] niet aan haar zorgplicht als werkgever voldaan en is zij aansprakelijk voor de door [eiser] geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Omdat [gedaagde] een veiligheidsnorm heeft geschonden staat het causaal verband tussen het door hem opgelopen letsel en het sjouwen met een veel te zware tafel vast, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs. [eiser] beroept zich daarbij op Hoge Raad 16 juni 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA6233 (Sint Willibrord/ […] ). Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst [eiser] onder meer naar getuigenverklaringen die in het kader van een tussen partijen gehouden voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd en naar door hem overgelegde stukken.

3.5.
[gedaagde] voert verweer, waarop in het navolgende zo nodig wordt teruggekomen.

4 De beoordeling

De arbeidsrechtelijke omkeringsregel

4.1.
Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Deze regel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Voor dat vermoeden is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is (Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717, SVB/ [achternaam] ).

De eerste voorwaarde: de werkgever heeft niet voldaan aan zijn zorgplicht

4.2.
Voor de toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is dus ten eerste vereist dat vast komt te staan dat [gedaagde] niet aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan. Volgens [eiser] is dit het geval, omdat hij een tafel van 130 kg heeft moeten versjouwen, terwijl de maximale tilnorm 23 kg bedraagt.

4.3.
De kantonrechter zal veronderstellenderwijs uitgaan van een maximale tilnorm van 23 kg. Omdat [eiser] de tafel samen met zijn collega [getuige 1] heeft versjouwd, mocht deze tafel, uitgaande van deze maximale tilnorm, 46 kg wegen.

[gedaagde] heeft betwist dat de tafel te zwaar is geweest om met twee personen te versjouwen.

Volgens [eiser] blijkt het gewicht van de tafel uit een door hem overgelegd e‑mailbericht van de leverancier van de tafel, [bedrijfsnaam] , van 14 januari 2016 (productie 7 bij dagvaarding). Dit e-mailbericht vermeldt onder meer het volgende:

het betreft een tafel van 320 × 120 cm; het tafelblad bestaat uit 2 delen van 33 kg; samen met het onderstel had de tafel een totaalgewicht van 129,9 kg;
uit de beschikbaar gestelde afbeeldingen valt niet te toetsen of alle onderdelen zijn gemonteerd;
de herkomst van de tafel is niet bekend en zonder bestelgegevens kan niet worden vastgesteld of [bedrijfsnaam] deze tafel heeft geleverd en geïnstalleerd dan wel een wederverkopende partij, om welke reden de opgave van [bedrijfsnaam] volgens [bedrijfsnaam] een aanname blijft;
het genoemde blad met een dikte van meer dan 3 cm is een dikte die niet door [bedrijfsnaam] wordt gevoerd, dus [bedrijfsnaam] kan niet bevestigen of dat blad door haar is geleverd.

Op grond van dit e-mailbericht (de punten b, c en d) kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden vastgesteld dat het door [bedrijfsnaam] genoemde gewicht (punt a) betrekking heeft op de door [eiser] versjouwde tafel, waarbij de kantonrechter in aanmerking neemt dat [eiser] de in dit e-mailbericht genoemde afbeeldingen niet heeft overgelegd (dit geldt overigens ook voor de foto's die ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor aan de orde zijn geweest, en die op de comparitie slechts zijn getoond). Hier komt nog bij dat [eiser] als getuige (proces-verbaal punt 9) net als [bedrijfsnaam] een breedte van de tafel van 120 cm noemt, maar de lengte noemt hij niet, terwijl [getuige 1] als getuige een lengte van 2-3 m (proces-verbaal punt 3) noemt. Of de tafel inderdaad 320 cm lang was staat dus niet vast, terwijl de lengte van de tafel uiteraard wel van belang is voor het gewicht.

4.4.
Voorts is van belang dat [eiser] stelt (dagvaarding punt 2) dat hij van [A] de tafel inclusief het onderstel moest versjouwen. Als getuige verklaart [eiser] echter zelf (proces-verbaal punt 9) dat eerst het onderstel is gedemonteerd en vervolgens alleen het tafelblad is versjouwd, hetgeen door de getuige [getuige 1] is bevestigd (proces-verbaal punt 4). Voor zover al uitgegaan zou moeten worden van het e-mailbericht van [bedrijfsnaam] dient het gewicht van het onderstel dus niet te worden meegeteld. Het gaat daarom in ieder geval niet om een tafel van 130 kg.

4.5.
[eiser] noemt als getuige een gewicht van de tafel van 80 kg (proces-verbaal punt 9), [getuige 1] echter verklaart (proces-verbaal punt 6): "Ik weet niet hoe zwaar de tafel was, ik vond hem erg zwaar maar kan niet zeggen of hij 100 kg was of 50 of 10. Hij was vooral onhandig door het formaat. U houdt mij voor dat [eiser] als getuige heeft verklaard dat de tafel 80 kg woog. Het zou kunnen, geen idee".

[getuige 2] heeft als getuige verklaard dat zij een soortgelijke, maar kleinere, tafel heeft geprobeerd te versjouwen, dat die behoorlijk zwaar was maar dat zij niet weet hoeveel kilo deze tafel woog.

Het door [eiser] overgelegde rapport van mevrouw mr. [B] , de schaderegelaar van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] , van 12 september 2011 vermeldt: "Ik heb de tafel met poten en al opgetild en ondervond geen probleem. Alleen het blad zal absoluut geen 80 kilogram wegen. Vermoedelijk nog niet de helft. Daarvan kwam de helft voor rekening van dhr. [eiser] ".

[getuige 4] heeft als getuige verklaard (proces-verbaal punt 2): "Ik heb destijds vóór het versjouwen mijn hulp aangeboden aan [eiser] en [getuige 1] . Het bleek dat mijn hulp niet nodig was".

4.6.
Ter comparitie is namens [gedaagde] verklaard (punt 4) dat er in 2013 telefonisch contact is geweest met [bedrijfsnaam] , dat [bedrijfsnaam] nog precies wist welke tafel zij geleverd had, en dat toen is gezegd dat het tafelblad van licht materiaal, spaanplaat, was gemaakt en dat het gewicht vooral in de stalen poten zat.

4.7.
Op grond van het voorgaande heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter zijn standpunt dat de tafel zwaarder was dan de maximale tilnorm van 46 kg voor twee personen onvoldoende onderbouwd. Omdat de onduidelijkheid met betrekking tot het gewicht van tafelblad reeds uit de door [eiser] zelf overgelegde stukken blijkt, had het - en zeker na de betwisting van het gewicht van de tafel door [gedaagde] bij conclusie van antwoord en (zoals hiervoor weergegeven) op de comparitie - op de weg van [eiser] gelegen aanstonds een specifiek bewijsaanbod te doen. Dit had te meer op zijn weg gelegen omdat er reeds (uitgebreide) getuigenverhoren hadden plaatsgevonden. Indien [eiser] nader getuigenbewijs zou hebben willen leveren, had het op zijn weg gelegen aan te geven welke getuige hij nog over welk onderwerp had willen horen. Dit alles heeft hij niet gedaan. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan zijn algemene bewijsaanbod.

Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden, is aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet voldaan.

De tweede voorwaarde: de stelplicht van de werknemer met betrekking tot de oorzaak van de gezondheidsklachten

4.8.
Voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel moet voorts zijn voldaan aan de voorwaarde dat de werknemer stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door het werken onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Voor het vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer door deze omstandigheden is veroorzaakt is echter geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.

4.9.
[gedaagde] heeft in dit verband betwist dat [eiser] bij het versjouwen van tafel letsel heeft opgelopen. Zij wijst op de diverse getuigenverklaringen en op het feit dat [eiser] eerst op 18 februari 2010, dus ruim tweeënhalve maand na het tillen van de tafel, een echo van zijn schouder heeft laten maken.

4.10.
De kantonrechter acht de volgende feiten en omstandigheden van belang:

[getuige 1] heeft als getuige verklaard (proces-verbaal punt 8): "Ik kan mij oprecht niet herinneren dat er bij [eiser] iets in zijn schouder knapte en dat ik daarom bezorgd was. Ik was wel in het algemeen bezorgd, en wel voor ons allebei. Dat er iets bijzonders met zijn schouder gebeurde, kan ik me echter niet herinneren. (…) Ik kan me niet herinneren of [eiser] toen tegen [A] iets heeft gezegd over pijn in zijn schouders", en (proces-verbaal punt 11): "Ik heb wel later van [eiser] gehoord dat hij pijn in zijn schouder had. Ik weet niet meer of dat kort of lang na deze verhuizing was. Hij heeft toen wel een link gelegd met het versjouwen van de tafel";

mevrouw [getuige 3] , een voormalig collega van [eiser] , heeft als getuige verklaard: "Later heb ik gehoord wat er gebeurd is". Zij schrijft in haar e‑mailbericht van 13 mei 2013 (productie 3 conclusie van antwoord, bevestigd in haar getuigenverklaring) aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] : " [eiser] heeft mij een aantal weken (2?) na de gewraakte dag op de hoogte gebracht van pijn aan zijn schouder".

Deze verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] leveren dus geen steun op voor de stelling van [eiser] dat hij direct na het versjouwen iets over schouderklachten heeft gezegd, en in ieder geval niet voor de getuigenverklaring van [eiser] zelf (proces-verbaal punt 3) dat hij ongeveer 10 minuten na het voorval daarover met mevrouw [getuige 3] heeft gesproken;

mevrouw [getuige 2] heeft als getuige verklaard dat zij niet meer weet wanneer [eiser] haar over schouderklachten heeft verteld;

[getuige 4] heeft als getuige verklaard dat hij (ook achteraf) niet heeft gehoord wat er tijdens het versjouwen is gebeurd;

[eiser] heeft eerst op 27 januari 2010 (dus bijna 2 maanden na het sjouwen met de tafel) zijn huisarts geraadpleegd in verband met schouderklachten;

[eiser] heeft zich eerst op 17 maart 2010 ziek gemeld;

de huisarts van [eiser] heeft schriftelijk verklaard (productie 3 bij dagvaarding) dat [eiser] in de jaren voor november 2009 niet bekend was met enige schouderklacht. [eiser] heeft echter geen medische stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat een ruptuur, zoals deze bij hem is geconstateerd, (heel goed) door het versjouwen van een te zware tafel kan zijn veroorzaakt. Hij heeft niet eens uitgelegd wat onder een partiële intratendineuze supraspinatuspeesruptuur moet worden verstaan. Evenmin heeft hij een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan dat zijn schouderklachten door het sjouwen met een te zware tafel kunnen zijn ontstaan, of heeft hij aangedrongen op het inwinnen van een deskundigenbericht. Omdat hij (met succes) bezwaar heeft aangetekend tegen zijn hersteldmelding door [gedaagde] per 4 juni 2010 had hij ook medische stukken uit die procedure kunnen overleggen waaruit zou kunnen blijken dat hij per die datum (nog steeds) wegens schouderklachten arbeidsongeschikt was. Hij heeft dat niet gedaan, en evenmin heeft hij gesteld dat hij niet over dergelijke medische stukken uit die periode beschikt;

[gedaagde] heeft een gespreksnotitie van [A] overgelegd (productie 4 conclusie van antwoord) waarin met betrekking tot "1 december 2009, 12:20 uur" is vermeld: " [voornaam van eiser] ( [eiser] , kantonrechter) deelt mede aan [voornaam van A] ( [A] , kantonrechter) dat hij vanmiddag eerder we gaat. Hij ziet het niet meer zitten. Er wordt "teveel druk op hem gelegd". Gisterenavond is hij tot 19:30 uur doorgegaan. Hij heeft last van zijn rug. Het moet klaar, dus hij maakt het nog af, maar zodra [voornaam van A] zijn werkplek klaar is, gaat hij weg". Volgens [gedaagde] blijkt daaruit dat [eiser] geen koppeling heeft gelegd met schouderklachten, en dat [gedaagde] anders de bedrijfsarts zou hebben ingeschakeld. De kantonrechter zal deze verklaring echter buiten beschouwing laten, omdat niet uit te sluiten is dat het versjouwen van de tafel na 12:20 uur heeft plaatsgevonden;

[eiser] heeft weliswaar als getuige verklaard (proces-verbaal pagina 4 punt 1): "Vlak erna kwam [A] kijken. Ik heb hem toen gezegd: de tafel is verplaatst dus je bureau kan erin, maar ik heb pijn (er is wat gebeurd met mijn schouder) en zie er tegenop om je bureau te verplaatsen. Hij zei toen: ik ben blij dat je zover bent, het spijt me van je schouder, die stoelen en kasten komen later wel". De stelplicht en bewijslast dat dit de gang van zaken is geweest berusten bij [eiser] . Omdat er sprake is van een partijgetuigenverklaring en er geen voldoende sterk steunbewijs is, kan deze verklaring niet bijdragen aan het bewijs dat hij direct na het versjouwen van de tafelmelding van zijn schouderklachten aan [A] heeft gemaakt.

4.11.
Voor zover er al van zou moeten worden uitgegaan dat [gedaagde] haar zorgplicht als werkgever heeft verzaakt, dan heeft [eiser] op grond van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat zijn schouderklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Samengevat komt het erop neer dat niet is komen vast te staan dat [eiser] bij het versjouwen van de tafel een "knapje" in zijn schouder heeft gevoeld. Zijn eigen getuigenverklaring is hiervoor onvoldoende. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de door hem gestelde directe melding aan [A] , [getuige 1] en [getuige 3] , want dat hij die melding heeft gedaan is evenmin gebleken. Verder acht de kantonrechter van belang dat [eiser] eerst op 27 januari 2010, dus bijna twee maanden na het versjouwen van de tafel, zijn huisarts heeft bezocht en dat hij zich eerst op 17 maart 2010, dus drieënhalve maand later, heeft ziek gemeld. Mede gezien dit tijdsverloop is daarom het verband tussen de schouderklachten en het versjouwen van de tafel, ook in het geval de maximale tilnorm is overschreden, te onzeker. Gedurende dit tijdsverloop kunnen de klachten immers ook door een andere, niet aan [gedaagde] toe te rekenen, oorzaak zijn ontstaan. De verklaring van [eiser] als getuige (proces-verbaal punt 4) dat hij na 1 december 2009 niet meer kon sjouwen, en dat hij zich daarna thuis niet vertild kan hebben, is onvoldoende voor een andere conclusie.

4.12.
Het beroep op de omkeringsregel gaat dus niet op. Dit betekent dat de gewone regels van stelplicht en bewijslast van toepassing zijn. Deze komen erop neer dat [eiser] dient te stellen en zo nodig dient te bewijzen dat zijn schouderklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zijn ontstaan. Uit hetgeen met betrekking tot de omkeringsregel is overwogen volgt dat [eiser] ook bij toepassing van de gewone bewijslastverdeling niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en zijn bewijsaanbod te vaag is. Zijn vordering moet daarom worden afgewezen.

4.13.
Met betrekking tot de door [eiser] genoemde immateriële schade heeft hij zijn belang bij de gevorderde verklaring voor recht overigens in het geheel niet onderbouwd. Hij heeft immers niet gesteld, ook niet summier, dat het versjouwen van de tafel psychisch letsel tot gevolg heeft gehad. Wat betreft deze schadepost is de vordering ook op die grond niet toewijsbaar. ECLI:NL:RBMNE:2017:6011