Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 010323 voetletsel na arbeidsongeval, medische fout en arbeidsongeval; laatste leidt tot vordering van € 1.380.000

RBGEL 010323 voetletsel na arbeidsongeval, medische fout en arbeidsongeval; laatste leidt tot vordering van € 1.380.000
- inconsistenties me medische verslaglegging leiden tot twijfel aan conclusies gezamenlijke expertise
Rb niet gebonden aan beslissingen in deelgeschil; geen beslissing betreffende materiële rechtsverhouding

2
De feiten

2.1.
[eiser] is geboren op [datum] en was als zelfstandig ondernemer werkzaam in de bouw. Op 20 augustus 1996 is [eiser] een arbeidsongeval overkomen. Hij is toen zeven meter naar beneden gevallen waarbij het hielbeen van beide voeten verbrijzeld werd.

2.2.
Met name de behandeling van de rechtervoet is gecompliceerd verlopen. [eiser] is daaraan ten minste zeven maal geopereerd. Daarbij is een fout gemaakt, in welk verband Centramed, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de behandelaars, aan [eiser] een bedrag van € 85.000,00 heeft voldaan.

2.3.
Sinds 19 augustus 1997 ontvangt [eiser] een uitkering ingevolgde de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Aanvankelijk op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid, begin 2005 op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid en vanaf 2007 op basis van 35-45% arbeidsongeschiktheid.

2.4.
Op verzoek van Centramed heeft chirurg-traumatoloog prof. [arts 1] de medische behandeling van [eiser] onderzocht. Daartoe heeft hij [eiser] op 21 april 1999 gezien. In zijn rapport d.d. 28 juni 1999 staat:

Voorgeschiedenis

( ... )

Het herstel is sinds die tijd (begin 1998, rb) geleidelijk op gang gekomen. De definitieve genezing is echter nog niet bereikt: de verschillende botstukken zijn nog niet stevig met elkaar vergroeid; er zitten nog metalen pennen in het been. Betrokkene loopt wel; hij gebruikt daarbij twee elleboogskrukken. Hij kan het rechter been niet goed belasten. Er is nog geen eindtoestand van de genezing bereikt. De behandeling in Duitsland duurt nog voort.

Huidige klachten d.d. 21-04-1999

( ... )

Voor het ongeval op 21-08-1996 heeft betrokkene altijd normaal en goed kunnen lopen. Hij kon zware lasten dragen. Hij kon normaal op een trap en op ladders lopen en in steigers klimmen. Thans kan hij dat niet meer. Normaal lopen gaat niet. Hij kan nu alleen lopen met gebruikmaking van twee elleboogskrukken. Het linker been wordt daarbij zo goed mogelijk (i.v.m. de calcaneusfractuur) gebruikt en belast. Dit veroorzaakt matige pijnklachten in het distale deel van het linker onderbeen en de enkel vooral na enige tijd lopen.

( ... )

Het rechterbeen kan bij het lopen niet goed worden belast. Dit komt omdat de voet daarvoor niet de goede stand heeft en onvoldoende kan worden bewogen: de rechter voet staat naar buiten en in een matige spitsvoetstand. Omdat de enkel stijf is kan de voet niet worden afgewikkeld. Bij het lopen treedt er pijn op in het onderste deel van het rechter onderbeen, in de enkel en de voet.

Na enige tijd lopen treden er pijnklachten op in het bekken en het linker been. De linker knie en het gebied van de enkel en de voet links worden dan pijnlijk en vermoeid. Anderzijds heeft betrokkene klachten wanneer hij langere tijd stilstaat. Er treedt dan een doof en prikkelend gevoel in de beide voeten op.

Betrokkene is niet in staat om te werken in zijn eigen beroep. Hij is met gebruikmaking van de twee krukken in staat om, met enkele onderbrekingen en in een niet te hoog tempo, ongeveer één uur te lopen. Winkelen en boodschappen doen gaat niet.

( ... )

Beschouwing

( ... )

Desondanks is de huidige status van het rechter been van betrokkene nu nog zo, dat de definitieve genezing niet is bereikt. Consolidatie van de arthrodese van het bovenste spronggewricht en van de tibia osteotomie is nog niet opgetreden. De stand van de rechter voet t.o.v. het onderbeen is niet optimaal: de rechter voet staat nog te veel in spitvoetstand, enigermate in valgus en meer in een anteriorstand dan bij een goede arthrodese, die lege artis is verricht, wenselijk is. Er is nog geen eindtoestand bereikt. De behandeling door collega [arts 2] in het ziekenhuis in Keulen duurt nog voort.

( ... )

Naar aanleiding van de door u gestelde vragen ( ... ) zijn deze als volgt te beantwoorden:

( ... )

ad 4 (de vraag welke beperkingen er voor [eiser] bestaan uitsluitend voor zover die het gevolg zijn van eventuele in de vragen 2 en 3 bedoelde bedoelde tekortkomingen, gelegen in een medische fout, rb)
a. In het dagelijks leven,
b. Bij sport, hobby en recreatie en
c. Bij beroepsmatige werkzaamheden en arbeid in de toekomst, rb)

Betrokkene ondervindt verschillende beperkingen als gevolg van de onder 2 genoemde tekortkomingen:

a - in het dagelijks leven: het lopen gebeurt nog steeds door het linker been te belasten en met twee elleboogskrukken; het rechter been kan daarbij niet goed worden gebruikt. Wandelen, boodschappen doen en winkelen gaan niet. Activiteiten voor de A.D.L. kan betrokkene zelf doen, zij het dat dit trager gaat dan vroeger. Autorijden gaat wel met bepaalde voorzieningen.

b - betrokkene beoefent geen georganiseerde sport, noch voor noch na het ongeval. Wat betreft de hobby's en de recreatie kan hij niet mee doen met wandelen, fletsen en vrijetijds voetbal.

c - betrokkene kan zijn beroepsmatige werkzaamheden en activiteiten niet meer uitoefenen. Vermoedelijk had hij na het ongeval op 20-08-1996 door de letsels links en rechts wanneer die optimaal waren genezen niet alle werkzaamheden in zijn eigen bedrijf kunnen uitoefenen. Wel had hij personeel kunnen aannemen; als "baas" had hij voortdurend bij het werk aanwezig kunnen zijn; w.s. had hij een belangrijk deel van de werkzaamheden zelf kunnen verrichten.

Het nadere rapport van [arts 1] van 23 september 1999 bevat geen andersluidende informatie op dit punt.

2.5.
Op verzoek van Centramed heeft ongevalschirurg prof. dr. A.B. [arts 3] de blijvende gevolgen van de medische behandeling van [eiser] onderzocht. In zijn rapport d.d. 1 juli 2004 staat:

Anamnese:

( ... )

Huidige klachten:

Patiënt loopt met één kruk bij grotere afstanden. Hij heeft een instapschoen rechts met 2 cm hakverhoging en loopt mank. De afstand zonder kruk, welke hij maximaal kan bereiken, is 50 m. Staan aaneengesloten lukt 5 minuten. Zitten met afhangend been is minder goed mogelijk. Patiënt heeft liever het been in horizontale positie tot licht verhoogd, zittend op een bank. De belemmeringen worden vooral ingegeven door de rechter zijde. Aan de linker zijde heeft hij in geringe mate klachten van pijn in de voet; hij kan deze voet echter goed belasten en de limiet ligt niet in deze extremiteit.

( ... )

Werkzaamheden:

Qua werkzaamheden werkte patiënt in de bouw: Hij is in de ziektewet geraakt en thans arbeidsongeschikt.

( ... )

Specifiek antwoordend op de door u gestelde vragen:

1.
Wat zijn thans de klachten van patiënt en wat zijn uw bevindingen?

Klachten: patiënt loopt met één kruk bij grotere afstanden. Hij heeft een instapschoen rechts met 2 cm hakverhoging en loopt mank. De afstand zonder kruk, welke hij maximaal kan bereiken, is 50 m. Staan aaneengesloten lukt 5 minuten. Zitten met afhangend been is minder goed mogelijk. Patiënt heeft liever het been in horizontale positie tot licht verhoogd, zittend op een bank. De belemmeringen worden vooral ingegeven door de rechter zijde. Aan de linker zijde heeft hij in geringe mate klachten van pijn in de voet; hij kan deze voet echter goed belasten en de limiet ligt niet in deze extremiteit.

( ... )

2.
Bestaat er een medische eindtoestand in de genezing van de rechter enkel? Verwacht u in de toekomst (en op welke termijn) nog verandering ten gunste of ten ongunste?

Aangaande de rechter enkel is er m.i. sprake van een eindtoestand. Er is een pan-arthrodese bewerkstelligd met standscorrectie, welke laatste nog niet volledig doorgebouwd is op het niveau van de distale tibia, maar hier verwacht ik in de toekomst geen problemen meer van. Dit zal aan het functionele resultaat geen enkele verandering teweeg brengen.

( ... )

4. Indien er een medische eindtoestand bestaat, welke beperkingen bestaan er dan voor patiënt indien de medische fout niet zou zijn gemaakt, daarbij tevens rekeninghoudend met de beperkingen van de linker enkel:
a. a) in het dagelijks leven
b) bij sport, hobby en recreatie
c) bij beroepsmatige werkzaamheden en arbeid in de toekomst

( ... )

Indien de medische fout niet zou zijn gemaakt, zouden er minder beperkingen in het dagelijks leven zijn, gerelateerd aan de rechter voet. Sport, hobby en recreatie na een dergelijk doorgemaakt ernstig intra-articulair letsel is ook bij een correcte behandeling duidelijk gelimiteerd. Er mag echter wel verwacht worden dat hij zijn hobby van vissen zonder problemen uit zou kunnen oefenen. Langdurige belasting van het enkelgewricht in de vorm van hard lopen, lange afstand, zou ten stelligste ontraden moeten worden.

Qua werkzaamheden in de bouw kan gesteld worden dat met een correcte behandeling er toch een behoorlijke kans op arthrose van het enkelgewricht zou bestaan en er waarschijnlijk ook een limitering van zijn actieradius zou zijn geweest door het opgelopen calcaneusletsel links. Er bestaat geen beperking voor arbeid in het algemeen.

2.6.
Op enige moment na het ongeval en de medische fout is [eiser] zijn werkzaamheden gaan hervatten.

2.7.
Op 26 februari 2013 is [eiser] opnieuw een arbeidsongeval overkomen. Tijdens het verrichten van werkzaamheden voor [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) is een houtskeletbouwelement van 1.200 kg op zijn beide voeten gevallen, als gevolg waarvan opnieuw ernstig voetletsel is ontstaan. Na dit tweede ongeval heeft [eiser] niet meer gewerkt.

2.8.
Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 1] . Achmea houdt hoofdaannemer [bedrijf 2] aansprakelijk voor de schade van [eiser] als gevolg van het tweede ongeval, maar heeft wel het regelen van de schade van [eiser] ter hand genomen.

2.9.
In augustus 2013 heeft Achmea in totaal € 15.000,00 aan [eiser] betaald, ter zake van materiële schadevergoeding.

2.10.
Op 23 september 2015 heeft orthopeed prof. dr. [arts 4] op verzoek van Nationale Nederlanden een expertise verricht in het kader van een ongevallenverzekering.

2.11.
Op 9 november 2017 heeft orthopedisch chirurg prof. dr. G.M.M.J. [arts 5] , op gezamenlijk verzoek van partijen, over de gevolgen van het tweede ongeval op zijn vakgebied gerapporteerd. In zijn expertise staat:

Beschouwing:

Ik ga met name in op de ontstane schade en beperkingen van het rechter- en linkerenkel gewricht in relatie tot het eerste ongeval van 20-08-1996 en het tweede ongeval van 26-02-2013. Hierbij maak ik gebruik van de in het overzicht vermeldde medische correspondentie die ik ter beschikking had. Tevens van de aanvullende informatie uit het rapport van collega [arts 6] van 13-03-2015.

( ... )

Ten aanzien van de rechter enkel/voet kan geconcludeerd worden dat betrokkene een moeizaam behandelingstraject heeft ondergaan van een 7-tal operaties aan de rechter voet die volgden tussen 21-08-1996 en 18-08-1998. Daarnaast heeft betrokkene nog een jaar gerevalideerd tot in 1999 waarbij hij als eindresultaat een in spitsstand geconsolideerde enkel en subtalaire arthrodese heeft bereikt. Daarmee is betrokkene in staat om 13 jaar zware arbeid te verrichten. Vervolgens ruim 16 jaar na het eerst ongeval heeft betrokkene op 35-jarige leeftijd op 26-02-2013 opnieuw een ongeval meegemaakt tijdens het werk op een bouwlocatie in Heerenveen, waarbij een gipswand met een geschat gewricht van ca. 1200 kg op beide voeten van betrokkene viel. Op dat moment was betrokkene dus al 13 jaar in staat om deze zware werkzaamheden met inachtneming van de situatie zoals boven beschreven voor de rechter enkel/voet en de linker enkel/voet uit te voeren.

( ... )

Echter gezien betrokkene 13 jaar zwaar werk in de bouw kon uitvoeren, was er mijns inziens tot aan het tweede ongeval sprake van een pijnloos ankylotisch subtalair gewricht met een verbreding van het posterieur facet in lichte varusstand ten gevolge van het tweede ongeval een pijnlijk ankylotisch subtalair gewricht in forse valgusstand. Betrokkene is dus van pijnloos gegaan naar een VAS score 5 in rust en een VAS score 7 bij belasting en VAS score 10 na een uur lopen. Deze klachten waren er niet voor het ongeval van 26-02-2013. Het feit dat er na het eerste ongeval van 20-08-1996 tot aan het tweede ongeval van 26-02-2013 sprake was van een pijnloos ankylotisch subtalair gewricht links bij een milde varusstand en in posterieure facet wordt verder onderschreven in het rapport van collega [arts 6] op pag 23 en in expertises door prof [arts 1] d.d. 21-04-1999 en 05-03-2004 door prof. [arts 3] . Eveneens heeft betrokkene in de tussenliggende jaren geen enkele maal een arts bezocht voor klachten aan zijn linkervoet. Kunnen we dan concluderen zoals de conclusie door collega [arts 6] beschreven op pag 24 van zijn rapport het hypothetische geval dat er geen ongeval had plaatsgevonden op 26-02-2013 dan was de situatie van zijn linkervoet al 14 jaar stabiel met een ankylotisch subtalair gewricht in lichte varusstand met VAS score 0. Uit de literatuur weten wij dat we posttraumatische arthrose gerelateerde pijnklachten goed kunnen beoordelen op ca 5 jaar na een ongeval omdat er niet verwacht hoeft te worden dat de situatie daarna nog veel zal veranderen v.w.b. pijnklachten ten gevolge van de posttraumatische arthrose. Dus een pijnloze periode van 14 jaar maakt het onwaarschijnlijkheid dat er een verandering in deze situatie zou zijn opgetreden zonder het onderhavige ongeval van 26-02-2013. Daarom lijken de pijnlijke valgus arthroseklachten in het subtalair gewricht links, waarvoor een fusie en modellering van de laterale calcaneus middels botresectie, het gevolg te zijn van het tweede ongeval. ( ... )

Ter beantwoording van de door u gestelde vragen:

( ... )

2.
Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare gegevens zo uitgebreid mogelijk gemotiveerd aangeven:

a. Welke van de huidige klachten en/of verschijnselen in uw visie reeds voor het ongeval bestonden of ook zouden zijn ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen? Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn geweest?

De toestand in de rechterenkel/voet kan beschouwd worden als klachten/toestand ten gevolge van het ongeval van 20-08-1996 en niet ten gevolge van het ongeval van 26-02-2013.

b. Waaruit de restklachten en/of restverschijnselen bestaan, die als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, en wilt u daarbij zo goed mogelijk aangeven met welke mate van waarschijnlijkheid dit naar uw oordeel het geval is.

De geconsolideerde subtalaire arthrodese in valgusstand en progressieve arthrose van het linker enkelgewricht kunnen worden beschouwd als ongevalsgevolg van het ongeval van 26-02-2013.

( ... )

4.
Bestaat er een blijvende functionele invaliditeit op uw vakgebied?

Zo ja, hoe groot acht u dit blijvend functieverlies ongeacht het beroep en uitgedrukt in een percentage van de gehele mens, gebaseerd op de richtlijnen neergelegd in de AMA Guides, laatste editie, en eventueel aangevuld met die van de NOV?

Wilt u nauwkeuring aangeven hoe uw schatting van het laatste percentage functionele invaliditeit volgens deze richtlijnen is opgebouwd? Kunt u daarnaast, meer specifiek, het procentueel functieverlies van de persoon in relatie tot het ongeval berekenen?

Wilt u de door u vastgesteld functiestoornissen en het functieverlies zo nauwkeuring mogelijk uitdrukken in maat en getal volgens de bovengenoemde parameters en- indien van toepassing- links en rechts vergelijken?

( ... )

Links:

( ... )

V.w.b. de toename van de invaliditeit aan het linkerbeen ten gevolge van het ongeval op 26-02-2013 kan ik dan verwijzen naar de expertise door prof. [arts 1] d.d. 28-06-1999 waarin hij 10° varus malpositie aangeeft en een percentage invaliditeit op 17% bepaalt. Het is moeilijk om AMA Guide 4e editie met de 6e editie te vergelijken maar het lijkt evident dat er ten gevolge van het ongeval van 26-02-2013 een forse toename in functionele invaliditeit van het linker onderbeen, enkel en voet is ontstaan.

5.
Wilt u de volgende vragen zo uitgebreid mogelijk beantwoorden:

a. Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij het verrichten van activiteiten van het dagelijks leven, zoals zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sportbeoefening en bij de beroepsuitoefening en huishoudelijke arbeid? Kunnen de door betrokkene aangegeven beperkingen vanuit uw onderzoeksbevindingen worden verklaard als gevolg van het ongeval in kwestie?

( ... )

Het lijkt fair om op te merken dat de beperkingen aan de rechterkant verband houden met het eerste ongeval en dat een groot deel van de beperkingen aan de linkerkant ten gevolge van het tweede ongeval zijn ontstaan. Betrokkene had geen pijnklachten en geen functionele klachten van zijn linker onderbeen, enkel/voet, subtalair gewricht in de 14 jaren na revalidatie van het eerste ongeval tot aan het tweede ongeval.

Lijst van beperkingen:
zitten beperkingen
staan ernstige beperkingen
lopen ernstige beperkingen
traplopen ernstige beperkingen
klimmen/klauteren ernstige beperkingen
knielen/kruipen en hurken ernstige beperkingen
gebogen werken niet zittend ernstige beperkingen
bukken en torderen ernstige beperkingen
gebruik van de nek geen beperkingen
reiken geen beperkingen
boven schouderhoogte werken
hand- en vingergebruik geen beperkingen
tillen ernstige beperkingen
duwen en trekken ernstige beperkingen
dragen ernstige beperkingen
vibratie belasting n.v.t.
persoonlijk risico n.v.t.

2.12.
Op 25 april 2018 heeft arbeidsdeskundige [arbeidskundige 1] , op gezamenlijk verzoek van partijen, over de gevolgen van het tweede ongeval op zijn vakgebied gerapporteerd. Bij e-mail van 27 maart 2018 heeft de toenmalige belangenbehartiger van [eiser] aan [arbeidskundige 1] stukken toegestuurd ten behoeve van diens onderzoek. De rapporten van [arts 1] en [arts 3] zaten daar niet bij. In het rapport staat:

ONDERZOEKGEGEVENS

1.
ALGEMEEN

( ... )

1.4
Beperkingen volgens medisch adviseur

Na het gesprek (met [eiser] op 19 maart 2018, rb) ontving ik aantal documenten waaruit de belastbaarheidsgegevens van betrokkene moest worden gedestilleerd. In het medisch expertiserapport d.d. 9 november 2017 van orthopeed professor [arts 5] trof ik een beperkingen lijst aan die als uitgangspunt is genomen voor dit onderzoek.

( ... )

3.
TAAK- EN FUNCTIEANALYSE

( ... )

3.2
Omschrijving werkzaamheden. inclusief kenmerkende belasting

Deeltaak 1 Uitvoerend werk 60%

Inhoud:

Dit betreft het plaatsen van prefab cascobetonelementen. Dit kunnen wanden maar ook plafonds of vloerdelen zijn. De onderdelen worden vooraf in een fabriek gemaakt en kort voor plaatsing aangeleverd op de bouwplaats. Met behulp van een kraan worden de prefab delen op de plaats gehangen waarbij de stellers de delen door middel van speciale verbindingen aan elkaar koppelen.

Relevante belasting:

In het algemeen is er sprake van zware lichamelijke belasting gedurende een groot deel van de werkdag met zowel statische als dynamische componenten.

Er is blootstelling aan lawaai, hand-/armtrillingen, bouw-, hout- en betonstof en incidenteel aan gevaarlijke stoffen. Veiligheidsrisico's zijn een rommelige bouwplaats of steigers en het werken op hoogte.

Staan en lopen komen vrijwel de gehele werkdag voor zonder een reële mogelijkheid tot zitten, behoudens een lunch- of koffiepauze. Betonnen elementen worden hangend in een kraan door middel van spierkracht op de plek gemanoeuvreerd hetgeen zwaar duwen en trekken kan inhouden. De werkzaamheden worden onder tijdsdruk uitgevoerd.( ... )

2.13.
Op 26 september 2019 zijn [eiser] en Achmea overeengekomen dat de immateriële schade als gevolg van het tweede ongeval € 50.000,00 bedraagt. Achmea heeft dit bedrag op 17 oktober 2019 aan [eiser] betaald.

2.14.
In de periode van september 2013 tot en met 2021 heeft Achmea als voorschot op schade wegens verlies aan verdienvermogen in totaal € 480.000,00 aan [eiser] betaald, inclusief de hierna bedoelde € 100.000,00.

2.15.
Bij beschikking van 18 oktober 2021 ( geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de kantonrechter te Assen het verzoek van [eiser] om op de voet van art. 1019w e.v. Rv te bepalen dat Achmea het nog niet vergoede deel van de verschenen schade vanwege verlies aan verdienvermogen dient te voldoen, afgewezen (zaaknummer: 8833888 /OV VERZ 20-29). De wederpartij van [eiser] in deze deelgeschilprocedure was [bedrijf 1] . Het verzoekschrift vermeldt dat [bedrijf 1] wordt vertegenwoordigd door Achmea Verzekeringen te Apeldoorn, die weer wordt vertegenwoordigd door mr. Spronck voornoemd. In de beschikking staat:

4.3.
De rechtbank stelt vast dat het bedrag dat door [eiser] is verzocht; is gebaseerd op het door [eiser] gestelde verlies aan verdienvermogen van [eiser] , waarbij [eiser] zich heeft gebaseerd op het rapport van [arts 5] . Van de zijde van [bedrijf 1] is echter gemotiveerd betwist dat het verlies aan verdienvermogen enkel te relateren valt aan het [eiser] op 26 februari 2013 overkomen ongeval, zoals door [eiser] is betoogd.

4.4.
In dat verband wordt overwogen dat er grond bestaat voor de door van de zijde van [bedrijf 1] genoemde klemmende bezwaren tegen het hiervoor genoemde rapport van [arts 5] , dat voor de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen van [eiser] is gebruikt. De medisch adviseur van Achmea, Konijn, heeft op 12 december 2017 ter zake onder meer aangegeven dat het rapport van [arts 5] niet aan de KNMG-richtlijnen voldoet en dat [arts 5] , ondanks de stukken en de medische expertise van 2004 blijft herhalen dat [eiser] pijnvrij was voor dertien jaar, terwijl uit de stukken blijkt dat [eiser] vanwege het lopen met twee krukken niet geschikt werd bevonden voor zijn werk.

De rechtbank overweegt verder dat de·in het geding gebrachte rapporten van [arts 1] , [arts 3] en [arts 4] en de verschillende stukken van het UWV het standpunt van [bedrijf 1] ten aanzien van het rapport van [arts 5] nader onderbouwen.

Daarnaast is er terecht op gewezen dat er informatie over de afwikkeling met CentraMed van de schade van het [eiser] in 1996 overkomen ongeval ontbreekt, die voor de beoordeling van het verlies aan verdienvermogen van belang is. Dat deze informatie thans niet in het geding is gebracht dient voor rekening en risico van [eiser] te blijven.

4.5.
Gelet op het bovenstaande concludeert de· rechtbank dat de (hoogte van) het verlies aan verdienvermogen van [eiser] niet vast staat, althans dat onduidelijk is of het verlies aan verdienvermogen enkel valt te relateren aan het [eiser] in 2013 overkomen ongeval, terwijl Achmea, naast het bedrag dat reeds aan voorschotten aan Schoemaker is uitgekeerd, tijdens deze procedure nog een bedrag van € 100.000,00 aan [eiser] heeft uitgekeerd. Dat hetgeen thans totaal aan voorschotten door Achmea aan [eiser] is uitbetaald onvoldoende is, is niet gebleken. Voorts wordt overwogen dat de aard van de deelgeschilprocedure zich niet leent voor een nader onderzoek naar wat het verlies aan verdienvermogen van [eiser] is en of dit verlies aan verdienvermogen enkel valt toe te rekenen aan het [eiser] in 2013 overkomen ongeval.

4.6.
De rechtbank komt alles overziende tot het oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Deze deelgeschillenprocedure kan er, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet aan bijdragen dat de financiële toekomst van [eiser] op korte termijn kan worden
vastgesteld en dat blokkades in het schaderegelingsproces worden weggenomen.

2.16.
[eiser] heeft de onderhavige dagvaardingsprocedure tegen Achmea aangebracht bij de kantonrechter te Assen (zaak-/rolnummer: 9761744 \ CV EXPL 22-1134). Bij vonnis in het incident van 2 augustus 2022 heeft deze kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de hoofdzaak verwezen naar de handelskamer van deze rechtbank.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na verduidelijking ter zitting, dat de rechtbank zal bepalen dat Achmea een bedrag van € 1.380.000,00 aan [eiser] dient te voldoen en voorts Achmea zal veroordelen in de proceskosten en in de nog openstaande kosten van (rechts)bijstand ex art. 6:96 BW die ten gevolge van de handelwijze van Achmea door [eiser] moest worden ingeroepen, tot op heden begroot op € 6.838,47 (+ PM), met bepaling dat Achmea de kosten van de reeds gevoerde deelgeschilprocedure dient te dragen.

3.2.
[eiser] baseert de gevorderde hoofdsom daarop dat Achmea, als bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 1] , gehouden is de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van het arbeidsongeval op 26 februari 2013 lijdt, zoals zij heeft erkend. [eiser] is als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt geworden. Zijn verlies aan verdienvermogen en verlies aan zelfwerkzaamheid belopen volgens hem vanaf 2013 tot 2037 (het bereiken van de 70-jarige leeftijd), dus 24 jaar lang, jaarlijks gemiddeld en afgerond € 77.500,00 (€ 78.817,00 verlies aan verdienvermogen vermeerderd met € 4.500,00 ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid, verminderd met de WAZ-uitkering van € 6.000,00). In totaal is dat € 1.860.000,00 (24 × € 77.500,00). Verminderd met de € 480.000,00 die Achmea in dit verband reeds heeft voldaan, resteert het gevorderde bedrag van € 1.380.000,00, aldus [eiser] .

3.3.
Achmea voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait in de kern om de vraag op welk bedrag de schade moet worden begroot die [eiser] lijdt ter zake van verlies aan verdienvermogen en zelfwerkzaamheid als gevolg van het arbeidsongeval op 26 februari 2013. [eiser] heeft zijn vordering gebaseerd op de bevindingen van [arts 5] en [arbeidskundige 1] , die door zijn accountant, de heer [bedrijf 3] , zijn doorgerekend. Achmea heeft deze bevindingen betwist. Zij treedt klaarblijkelijk op als regelend verzekeraar in de zin van de op 19 december 2007 door het Verbond van Verzekeraars vastgestelde ‘Bedrijfsregeling schuldloze derde’.

4.2.
Dezelfde vraag als hiervoor benoemd was ook aan de orde in de deelgeschilprocedure voor de kantonrechter in Assen, met dien verstande dat het daar alleen ging om het verlies aan verdienvermogen dat ten tijde van die procedure reeds was verschenen. Op grond van art. 1019cc lid 1 Rv is de rechtbank, voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, daaraan in de onderhavige procedure op dezelfde wijze gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in deze procedure. Ter zake van dergelijke gebondenheid geldt het volgende.

4.3.
De kantonrechter heeft in de deelgeschilbeschikking overwogen “dat er grond bestaat voor de door van de zijde van [bedrijf 1] genoemde klemmende bezwaren tegen het rapport van [arts 5] , dat voor de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen van [eiser] is gebruikt”, heeft vervolgens, mede vanwege het ontbreken van informatie over de afwikkeling van de schade als gevolg van de medische fout, geconcludeerd “dat de (hoogte van) het verlies aan verdienvermogen van [eiser] niet vast staat, althans dat onduidelijk is of het verlies aan verdienvermogen enkel valt te relateren aan het [eiser] in 2013 overkomen ongeval, terwijl Achmea, naast het bedrag dat reeds aan voorschotten aan [eiser] is uitgekeerd, tijdens deze procedure nog een bedrag van € 100.000,00 aan [eiser] heeft uitgekeerd” en heeft ten slotte overwogen “dat de aard van de deelgeschilprocedure zich niet leent voor een nader onderzoek naar wat het verlies aan verdienvermogen van [eiser] is en of dit verlies aan verdienvermogen enkel valt toe te rekenen aan het [eiser] in 2013 overkomen ongeval”. De kantonrechter heeft uiteindelijk, klaarblijkelijk op de voet van art. 1019z Rv, het verzoek afgewezen, omdat de procedure niet kan bijdragen aan vaststelling van de schade op korte termijn of aan het wegnemen van blokkades voor de schaderegeling.

4.4.
Aldus heeft de kantonrechter het rapport van [arts 5] als bewijsmiddel terzijde geschoven, geconstateerd dat er voor vaststelling van de verschenen schade op het gevorderde bedrag onvoldoende bewijs (van causaal verband) voorhanden was en geoordeeld dat voor nadere bewijslevering in de deelgeschilprocedure geen ruimte was. Een beslissing betreffende de materiële rechtsverhouding ligt hierin niet besloten; tot een beslissing daarover heeft de kantonrechter nu juist niet kunnen komen. Bovendien was Achmea niet de wederpartij in de deelgeschilprocedure, die immers tegen [bedrijf 1] werd gevoerd. De rechtbank is in deze procedure ten principale dan ook niet gebonden aan beslissingen in de deelgeschilbeschikking. Zij komt evenwel ter zake van de bewijswaarde van het rapport van [arts 5] tegenover Achmea, tot dezelfde conclusie als de kantonrechter jegens [bedrijf 1] . Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.5.
Vaststaat dat [eiser] bij zowel het ongeval uit 1996 als het ongeval uit 2013 ernstig voetletsel aan beide voeten heeft opgelopen en voorts dat de behandeling van het in 1996 opgelopen letsel aan de rechtervoet niet optimaal is geweest. Ook staat vast dat Achmea, althans de verzekeraar van [bedrijf 2] , alleen hoeft op te komen voor de schade die het gevolg is van het ongeval uit 2013. Voor het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht is dus cruciaal te onderscheiden tussen enerzijds de gevolgen van het voetletsel uit 1996 en de medische fout bij de behandeling daarvan en anderzijds de gevolgen van het voetletsel dat in 2013 is ontstaan. Teneinde hierover duidelijkheid te verkrijgen hebben partijen de expertise van orthopedisch chirurg [arts 5] ingeroepen.

4.6.
[arts 5] beschouwt de toestand in de rechterenkel/voet als klachten/toestand ten gevolge van het ongeval uit 1996 en niet van het ongeval uit 2013. Het vastzetten van en de slijtage aan het linkerenkelgewricht zijn volgens [arts 5] wel gevolg van het ongeval uit 2013. Hij acht evident dat er ten gevolge van het ongeval uit 2013 een forse toename in functionele invaliditeit van het linker onderbeen, enkel en voet is ontstaan. Het ‘lijkt [arts 5] fair op te merken’ dat een groot deel van de beperkingen aan de linkerkant ten gevolge van het ongeval uit 2013 zijn ontstaan, omdat [eiser] geen pijnklachten en geen functionele klachten van zijn linker onderbeen, enkel/voet, subtalair gewricht had in de 14 jaren na revalidatie van het ongeval in 1996 tot aan het ongeval in 2013. In dit laatste verband merkt [arts 5] in zijn rapport onder ‘Beschouwing’ tot drie maal toe op dat [eiser] na revalidatie van het ongeval in 1996 in staat was 13 jaar lang zware arbeid in de bouw te verrichten.

4.7.
Achmea wijst er echter terecht op dat [eiser] in 2004, 5 jaar na revalidatie van het ongeval in 1996 en 9 jaar voor het tweede ongeval, tegenover [arts 3] nog forse klachten en beperkingen meldt: [eiser] kan zonder kruk maar 50 meter lopen, maximaal 5 minuten aaneengesloten staan en is op dat moment arbeidsongeschikt. Ook als in aanmerking wordt genomen dat volgens [arts 3] [eiser] destijds aan de linker zijde in geringe mate pijnklachten aan de voet heeft, [eiser] deze voet goed kan belasten en de limiet niet in deze extremiteit ligt (hetgeen in lijn lijkt met de bevinding van [arts 5] dat [eiser] geen pijnklachten en geen functionele klachten van zijn linker onderbeen, enkel/voet, subtalair gewricht had in de 14 jaren na revalidatie van het ongeval in 1996 tot aan het ongeval in 2013), blijft het door [arts 5] aangenomen zware werk in de bouw niet te rijmen met de door [eiser] aan [arts 3] gemelde arbeidsongeschiktheid en forse motorische beperking, die voor het UWV begin 2005 nog aanleiding vormde uit te gaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45-55%.

4.8.
Deze inconsistentie vindt daarin bevestiging dat ook [arts 1] in 1999 heeft gerapporteerd dat [eiser] niet in staat is te werken in zijn eigen beroep. Hij kan zijn beroepsmatige werkzaamheden en activiteiten niet meer uitoefenen. Definitieve genezing is nog niet bereikt. [eiser] loopt met elleboogkrukken. Belasting van het linkerbeen veroorzaakt matige pijnklachten, vooral na enige tijd lopen. [eiser] kan met krukken en enkele onderbrekingen in een niet te hoog tempo 1 uur lopen. Hij kan niet meer wandelen, fietsen en recreatief voetballen. Dit betreft weliswaar de situatie op 21 april 1999, maar vanaf ongeveer dat moment heeft [arts 5] aangenomen dat [eiser] in staat was zware arbeid in de bouw te verrichten.

4.9.
Desgevraagd heeft [arts 5] niet meer toegelicht hoe deze tegenstrijdige feiten zich tot elkaar verhouden en of zijn bevindingen in stand kunnen blijven; [arts 5] is bij zijn conclusies gebleven, zonder kenbaar in te gaan op de inconsistentie waarop Achmea naar aanleiding van zijn concept rapport heeft gewezen. Daarmee bestaat gerede twijfel aan deze conclusies. Deze twijfel klemt te meer nu [arts 5] zijn conclusie dat een groot deel van de beperkingen aan de linkerkant gevolg is van het ongeval uit 2013, ermee inleidt dat hem deze conclusie fair lijkt, dus in de betekenis van billijk of eerlijk. Een dergelijke billijkheidsafweging van een deskundige kan bezwaarlijk uitgangspunt zijn voor een rechterlijke beoordeling. Dit alles leidt ertoe dat onzeker is of de beperkingen die [arts 5] benoemt wel allemaal en helemaal gevolg zijn van het ongeval in 2013. Het rapport van [arbeidskundige 1] en de berekening van [bedrijf 3] zijn gebaseerd op de beperkingen die [arts 5] heeft genoemd. Daarmee kunnen ook de bevindingen van [arbeidskundige 1] en [bedrijf 3] niet aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd.

4.10.
[eiser] heeft gesteld dat hij in 2000 eigenhandig zijn boerderij heeft afgebroken en een nieuwe woning heeft gebouwd en voorts dat hij in 2008 een grote gemetselde schuur heeft gebouwd. Achmea heeft betwist dat [eiser] daarvoor zelf belastend werk heeft uitgevoerd. [eiser] heeft zijn stelling niet verder toegelicht en onderbouwd. Dan kan niet worden vastgesteld dat [eiser] destijds daadwerkelijk zelf in staat was zware bouwarbeid te verrichten, zoals [arts 5] heeft aangenomen. Bovendien neemt deze stelling niet de hiervoor benoemde bezwaren weg tegen de conclusies van [arts 5] en dien3s lijst van beperkingen als gevolg van het ongeval uit 2013, waarop [arbeidskundige 1] en [bedrijf 3] hebben voortgeborduurd. Dit laatste geldt ook voor de verklaring van de bestuurder van [bedrijf 1] van 18 februari 2022 dat [eiser] vanaf 2005 fulltime ‘als een beest’ voor [bedrijf 1] werkte en zijn werkzaamheden zeer goed verrichtte. Het is in de eerste plaats aan een deskundige orthopeed om de ongevalsgevolgen behoorlijk te duiden. De rechtbank kan zich voorstellen dat voor de beoordeling door een deskundige orthopeed relevant kan zijn welke werkzaamheden [eiser] in de jaren voor het ongeval in 2013 verrichtte en op welke wijze. De motivering van de wijze waarop [arts 5] dit heeft meegewogen kan echter, zoals gezegd, de toets der kritiek niet doorstaan.

4.11.
De rechtbank heeft dan ook behoefte aan nieuwe voorlichting door een orthopeed over de gevolgen van het ongeval uit 2013. Dat kan niet opnieuw [arts 5] zijn. Achmea heeft daartegen op goede gronden bezwaar gemaakt. [arts 5] heeft op haar duidelijke en ter zake dienende opmerkingen onvoldoende gerespondeerd. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten ‒ bij voorkeur eenstemmig ‒ over de persoon van de deskundige en over de vraagstelling. In de rede ligt dat de IWMD-standaardvragen aan de deskundige ter beantwoording zullen worden voorgelegd. Gelet op het partijdebat, ook over de looptijd van de schade, lijkt dienstig de deskundige aanvullend expliciet te vragen of en zo ja in welke mate (slijtage)klachten en beperkingen, vanwege het ongeval uit 1996, de medische fout of een natuurlijke, al dan niet met de zware werkzaamheden van [eiser] verband houdende oorzaak, op welk moment in de toekomst zouden zijn ontstaan, het ongeval uit 2013 weggedacht. Ook in dat verband verwacht de rechtbank een voorstel van partijen. Nu [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] voor de schade als gevolg van het ongeval uit 2013 aansprakelijk is, ligt in de rede dat in afwijking van de hoofdregel van art. 195 Rv Achmea met het voorschot op de kosten van de deskundige zal worden belast.

4.12.
[eiser] heeft ter zitting toegezegd dat hij de stukken betreffende de medische aansprakelijkheidskwestie jegens Centramed zal opzoeken en overleggen. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen deze stukken in het geding te brengen.

4.13.
Ten slotte vraagt de rechtbank aandacht voor het volgende. Deze bodemprocedure betreft een directe actie tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 1] , in de zin van art. 7:954 lid 1 BW. Tot het instellen daarvan is [eiser] slechts bevoegd indien hij ook verzekerde [bedrijf 1] in het geding roept, zo volgt uit lid 6 van deze bepaling. De rechtbank kan [eiser] daartoe alsnog in de gelegenheid stellen, op de voet van art. 118 Rv. De rechtbank kan zich echter ook voorstellen dat mr. Spronck bij akte verklaart dat hij ook optreedt voor [bedrijf 1] en dat [bedrijf 1] zich aansluit bij het tot op heden door Achmea gevoerde verweer in deze procedure. [bedrijf 1] zal dan in beginsel in deze procedure worden beschouwd als partij die zich aan de zijde van Achmea heeft gevoegd. In dat geval kan oproeping ex. art. 118 Rv in beginsel achterweg blijven. Ook in dit verband dienen partijen zich uit te laten.

4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2023:962