Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 190221 splinter PVC-buis in oog; loonvordering en vordering schadevergoeding vanwege letsel; mondelinge behandeling bepaald

RBROT 190221 splinter PVC-buis in oog; loonvordering en vordering schadevergoeding vanwege letsel; mondelinge behandeling bepaald

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1
Op grond van een arbeidsovereenkomst is [eiser] op 18 september 2017 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van elektromonteur voor de duur van één jaar, op oproepbasis.

2.2
Op 5 november 2019 heeft [eiser] werkzaamheden verricht op een locatie in Maastricht, waarbij hij met een hamer een pvc-buis, bedoeld om elektrische bedrading doorheen te voeren, heeft stukgeslagen, waardoor een splinter van die buis in één van zijn ogen terecht is gekomen, met beschadiging van dat oog tot gevolg.

2.3
[eiser] heeft na 5 november 2019 niet meer gewerkt voor [gedaagde] en [gedaagde] heeft hem sindsdien geen loon betaald.

2.4
Bij brief van 10 februari 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] te kennen gegeven dat [eiser] arbeidsongeschikt is als gevolg van oogletsel dat hij heeft opgelopen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] en dat [gedaagde] aansprakelijk wordt gehouden voor de hierdoor geleden en nog te lijden schade door [eiser]. Tevens is [gedaagde] erop gewezen dat hij geen betalingen meer heeft verricht.

3. Het geschil

3.1
[eiser] vordert, na eisvermeerdering, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:

tot betaling aan hem van het overeengekomen loon van € 1.920,- bruto per maand, vanaf 5 november 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf de vervaldata;

tot betaling aan hem van alle geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

tot betaling aan hem van een voorschot van € 7.500,- in verband met geleden schade;

in de proceskosten.

3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat hem op 5 november 2019 een ongeval is overkomen in de uitoefening van zijn werk in dienst van [gedaagde], waardoor hij ernstig letsel aan een oog heeft opgelopen. Daarvoor heeft hij zich onder medische behandeling moeten stellen. Door het ongeval tijdens het werk is hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt. Het ongeval heeft plaatsgevonden doordat sprake was van een onveilige werkomgeving en onvoldoende toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden, want hij moest een pvc-buis (omhulsel van elektrische bedrading) stuk slaan zonder dat hem een veiligheidsbril ter beschikking was gesteld. Daarbij is zijn oog beschadigd door een splinter van de buis. [gedaagde] is aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, maar hij heeft de aansprakelijkheid daarvoor niet erkend. De schade kan nog niet definitief worden vastgesteld, omdat geen sprake is van een medische eindtoestand, hetgeen reden is om verwijzing naar de schadestaatprocedure te vorderen. [gedaagde] heeft geweigerd loon door te betalen na het voorval, aldus [eiser].

3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan.

3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4. De beoordeling

algemeen

4.1
Niet is in geschil dat [eiser] op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde]. Ook staat vast dat [eiser] en zijn collega [naam] samen met [gedaagde] op 5 november 2019 naar een nieuwbouwlocatie zijn gegaan in Maastricht alwaar zij in een woning werkzaamheden zijn gaan verrichten, terwijl daar toen geen anderen werkzaam waren, want dat is niet weersproken.

4.2
Tevens staat vast dat [eiser] schade heeft opgelopen in de uitoefening van die werkzaamheden voor [gedaagde], want niet is betwist dat bij het door hem stuk slaan van een pvc-buis op de werklocatie een splinter van die buis in zijn oog terecht is gekomen, waardoor hij letsel aan dat oog heeft opgelopen en zich onder medische behandeling heeft moeten stellen. Anders dan van de zijde van [gedaagde] lijkt te worden betoogd, is daarmee het causaal verband tussen de opgelopen schade en de werkzaamheden gegeven.

4.3
[eiser] is uitgevallen voor zijn werkzaamheden. [gedaagde] is daarmee bekend geweest. Hij voert immers aan dat hij [eiser] op de dag van het ongeval eerst gebracht heeft naar een huisartsenpost en vervolgens naar een ziekenhuis in de buurt van de werklocatie en later naar het oogziekenhuis in Rotterdam.

4.4
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat hij na 5 november 2019 niet in staat was om te werken en dat hij [gedaagde] daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] WhatsAppberichten tussen hem en [gedaagde] in het geding gebracht, waaruit dat blijkt.

ten aanzien van de loonvordering

4.5
Opgemerkt wordt dat in de onder 2.4 vermelde brief van 10 februari 2020 wel is meegedeeld aan [gedaagde] dat hij geen betalingen meer heeft verricht, maar hij is niet gesommeerd om loon te betalen. In deze procedure is aanvankelijk ook geen loon gevorderd, maar alleen de onder 2 vermelde schadevergoeding en het onder 3 vermelde voorschot daarop. In de dagvaarding is wel gesteld dat [gedaagde] de salarisbetaling heeft gestaakt, maar daaraan is toen geen loonvordering verbonden. Pas bij conclusie van repliek is de eis vermeerderd met het gevorderde onder 1.

4.6
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde, maar de enkele omstandigheid dat hij nu pas wordt geconfronteerd met een loonvordering leidt niet tot dat oordeel, want de verdediging wordt hierdoor niet onredelijk bemoeilijkt en het geding loopt hierdoor ook geen onredelijke vertraging op. In dit verband is van betekenis dat de eis te verwachten is geweest, althans in de conclusie van antwoord lijkt erop te zijn geanticipeerd, en dat de eis in het verlengde ligt van het oorspronkelijk gevorderde, omdat gemist loon een aspect kan zijn van de gevorderde schade. Ook is van betekenis dat [gedaagde] in staat is geweest om inhoudelijk verweer te voeren tegen het gevorderde onder 1, blijkens hetgeen ertegen is aangevoerd in de conclusie van dupliek.

4.7
[gedaagde] betwist dat (nog) sprake is van ziekte en dat [eiser] zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van arbeid. Daarnaast wordt aangevoerd dat het voor [gedaagde] niet duidelijk was dat hij het loon gedurende ziekte moest doorbetalen, want voor hem staat ziekte gelijk aan niet oproepen. Dit verweer impliceert een erkenning dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurt.

4.8
Ter onderbouwing van zijn verweer dat geheel onduidelijk is wat de beperkingen zijn van [eiser] en of hij ongeschikt is om zijn eigen werk of aangepast werk te verrichten heeft [gedaagde] in de conclusie van dupliek onderbouwd met stukken aangevoerd dat [eiser] tweemaal is opgeroepen om op het spreekuur van de bedrijfsarts te komen maar daar niet is verschenen. Geconstateerd is dat [eiser] nog niet in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren. Die mogelijkheid wordt alsnog geboden, omdat een mondelinge behandeling zal worden bepaald, waarover hieronder meer. Bij deze welke gelegenheid kan tevens nader worden ingegaan op het beroep van [gedaagde] op het bepaalde in artikel 7:629a lid 1 BW.

ten aanzien van (het gevorderde voorschot op) de schadevergoeding

4.9
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. In lid 2 is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.10
Als gezegd staat vast dat [eiser] schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde]. Gelet op het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW is [gedaagde] daarvoor in beginsel aansprakelijk.

4.11
[gedaagde] heeft vooralsnog niet aangetoond dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen. Wat betreft die verplichtingen is van belang dat uit de stellingen van partijen volgt dat zij bekend zijn geweest met het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt, namelijk dat het met een hamer slaan op een pvc-buis ertoe kan leiden dat een pvc-splinter wegschiet, wat oogletsel kan veroorzaken. Gezien deze ervaringsregel geldt voor [gedaagde] terzake hiervan een verhoogde zorgvuldigheidsnorm met het oog op de gezondheid van zijn werknemers. De omstandigheid dat [eiser] voor rekening van [gedaagde] een VCA-training heeft gevolgd, waarbij aandacht is besteed aan het gebruik van veiligheidsbrillen, wordt niet aangemerkt als voldoende om te voorkomen dat genoemde schade optreedt. Ten aanzien van het door [gedaagde] aangevoerde dat het stukslaan van de pvc-buis met een hamer tegen de instructie was om de buis af te zagen, en dat hij tevens aan alle medewerkers heeft laten weten dat aanwezige veiligheidsbrillen gebruikt moesten worden als er gewerkt werd met het risico van rondvliegende harde deeltjes, heeft [eiser] op alle punten het tegenoverstelde gesteld. De standpunten van partijen lopen ook uiteen ten aanzien van de vraag waar in de woning [gedaagde] aan het werk was toen het ongeval zich voordeed, namelijk bij [eiser] op de zolderverdieping zoals hij stelt of elders in de woning zoals [gedaagde] aanvoert. Thans staat dus niet vast dat [gedaagde] aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

4.12
Evenmin staat thans vast dat de schade van [eiser] in belangrijke mate het gevolg is van bewuste roekeloosheid van hemzelf, zoals [gedaagde] aanvoert maar door [eiser] is bestreden.

4.13
Het vorenoverwogene kan misschien reden zijn om [gedaagde] tot bewijs toe te laten. Op dit moment heeft de kantonrechter echter behoefte om zich nader te laten informeren over de feiten en omstandigheden rondom het ongeval.

4.14
Ook wil de kantonrechter zich laten informeren over de medische toestand van [eiser], in het bijzonder of - anders dan ten tijde van de dagvaarding - inmiddels sprake is van een medische eindtoestand, want in dat geval kan de schade wellicht in de onderhavige procedure worden begroot, zodat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure achterwege kan blijven.

mondelinge behandeling

4.15
Gezien het vorenstaande acht de kantonrechter het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom zal een mondelinge behandeling worden bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen hun standpunten toelichten. Ook kan aan hen worden gevraagd om inlichtingen te geven of standpunten nader te onderbouwen. Tot slot zal ook worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.

Vanwege het coronavirus is het op dit moment niet mogelijk om in deze zaak een mondelinge behandeling op de rechtbank te houden. Daarom zal de mondelinge behandeling via een beeld- en geluidverbinding plaatsvinden met het programma Skype voor bedrijven. Het is voor het deelnemen aan de zitting niet nodig om dit programma te installeren.

Partijen dienen zelf aan de mondelinge behandeling deel te nemen of te worden vertegenwoordigd door een persoon die op de hoogte is van het geschil. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, eventueel ook tot het treffen van een regeling.

Voor het versturen van de uitnodiging heeft de rechtbank de e-mailadressen van (de gemachtigde van) partijen nodig. U wordt verzocht die e-mailadressen en de verhinderdata voor de komende vier maanden op te geven. De kantonrechter zal daarna een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling bepalen. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling zal aan de door partijen opgegeven e-mailadressen worden gestuurd. Bij de uitnodiging wordt een uitleg over het gebruik van Skype voor bedrijven gevoegd. De uitnodiging kunt u doorsturen aan alle betrokkenen bij de zaak die aan de zitting willen deelnemen.

Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.

4.16
Iedere verdere beslissing wordt thans aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2021:7122