Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 200605 Uitkering uit levensverzekering, ook in situatie zonder ongeval

Rechtbank Zwolle 20-06-2005:
4.8. Hoewel het, bezien door de ogen van [eiseres], niet bevredigt dat een veroorzaker van een dodelijk ongeval c.q. diens verzekeraar in zekere zin garen spint bij het tot uitkering komen van een levensverzekering, kan - anderzijds - niet worden miskend dat een uitkering als de onderhavige tot lagere vaste lasten en daarmee tot een verminderde behoefte aan levensonderhoud aan de zijde van de nabestaanden leidt. Het zou onwerkelijk zijn dit te negeren, temeer nu verzekeringen als de onderhavige niet zozeer plegen te worden aangegaan om het immateriële leed van het verlies van een dierbare te stelpen, maar veeleer om nabestaanden zoveel mogelijk in staat te stellen hun leven op dezelfde materiële voet voort te zetten. Dat zulks in het onderhavige geval anders ligt, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in de rechtspraak van de Hoge Raad neergelegde lijn (vide HR 4 februari 2000, NJ 2000,600), die er op neerkomt dat dergelijke uitkeringen bij het bepalen van de behoefte in aanmerking moeten worden genomen. (...)

4.10.  Uit de stellingen van [eiseres] kan worden afgeleid dat de sommenverzekering in kwestie een zogenaamde gemengde verzekering is, die ook in de situatie zonder ongeval op enig moment tot uitkering zou zijn gekomen. Van voordeel ten opzichte van de situatie zonder ongeval kan vanaf dat moment niet meer worden gesproken: ook in de situatie zonder ongeval zou het gezin vanaf dat moment immers meer te besteden hebben gehad. Dit dient in de schade-berekening tot uitdrukking te worden gebracht. Een juiste wijze van berekenen brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de variabele behoeften vanaf het moment dat de verzekering zonder ongeval zou hebben uitgekeerd dienen te worden vermeerderd met het bedrag waarmee de vaste lasten (door besparing van hypotheeklasten) worden verminderd. LJNAV5225