Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 140208 Hof ziet geen aanleiding vergoeding vanwege verlies arbeidsvermogen te belasten

Hof Arnhem 140208 Hof ziet geen aanleiding vergoeding vanwege verlies aan arbeidsvermogen te belasten
2.1. Belanghebbende dreef in 1999 een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam Polymontage (hierna: de v.o.f.) die zich bezighield met montage- en constructiewerkzaamheden. Daarnaast was hij directeur-aandeelhouder van beheersmaatschappij MWB Montagewerken BV/Ie Soleil BV (hierna: MWB), die zich bezighield en houdt met het uitzenden van personeel in die branche. In het kader van zijn werkzaamheden voor de v.o.f. is belanghebbende bij het monteren van een loopbrug tussen hel station en de Arena te Amsterdam op 31 mei 1999 van de zeven meter hoge loopbrug gevallen en (ernstig) gewond geraakt, wat heeft geleid tot onder meer letsel aan zijn linkerarm. (...)

2.9. Door de Inspecteur is een gedeelte van het onder 2.3. genoemde bedrag van ƒ 400.000, te weten ƒ 100.000 geaccepteerd als een (onbelaste) vergoeding van verlies aan arbeidsvermogen. (...)

3.2. In geschil is slechts of de Inspecteur een bedrag van ƒ 300.000, begrepen in de door belanghebbende in 2000 genoten schadevergoeding van ƒ 400.000 terecht heeft belast. De Inspecteur stelt daartoe dat bedoeld gedeelte van de uitkering niet ziet op een blijvend verlies aan arbeidsvermogen doch op andere door belanghebbende als ondernemer geleden schade, hetgeen belanghebbende bestrijdt. (...)

4.1. Voor het antwoord op de vraag of een door een ondernemer ontvangen schadevergoeding wegens opgetreden letsel door een ongeval tot diens belastbaar inkomen moet worden gerekend, is bepalend of die schadevergoeding is genoten wegens een blijvend verlies aan arbeidsvermogen als zodanig (in het algemeen) dan wel om andere redenen, bijvoorbeeld - zoals de Inspecteur hier stelt - ter vervanging van gederfde of te derven winst uit onderneming waarin de betrokkene werkzaam was. Daarbij is niet doorslaggevend of voor de berekening van de hoogte van de schadevergoeding aansluiting is gezocht bij de jaarstukken van de onderneming.

4.2. Voor het antwoord op die vraag geldt als uitgangspunt dat aansluiting wordt gezocht bij de bedoeling van partijen zoals deze naar voren komt uit de correspondentie tussen partijen naar aanleiding van het ongeval en (eventueel) uit een tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst. Dit kan anders zijn indien de daarin neergelegde uitgangspunten geen steun vinden in de feiten zelf of in de feiten en omstandigheden ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst dan wel wanneer later optredende omstandigheden een ander licht werpen op de eerder vastgestelde feiten (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 1963, nr. 15 043, BNB 1963/302). In dat arrest bevestigde de Hoge Raad de uitspraak van het Hof dat de schadevergoeding ten titel van (blijvend) verlies aan arbeidskracht wegens de korte duur daarvan en de bewoordingen in het bindend advies een aanwijzing vormden dat de vergoeding niet zozeer was toegekend wegens het verlies van arbeidskracht als zodanig doch als een vergoeding voor gederfde inkomsten.

4.3. De bewijslast of in het onderhavige geval sprake is van een blijvend verlies aan arbeidsvermogen zoals belanghebbende verdedigt dan wel van een tijdelijk verlies aan arbeidsvermogen zoals de Inspecteur stelt, moet in redelijkheid tussen partijen worden verdeeld. (...)

4.6. Uit de onder 4.5. genoemde stukken blijkt dat ten aanzien van belanghebbende niet gezegd kan worden dat hij naar medische maatstaven beoordeeld slechts tijdelijk arbeidsongeschikt was. De omstandigheid dat een gelaedeerde ondanks blijvend letsel op inventieve wijze gebruik maakt van andere mogelijkheden om zelfstandig inkomen te genereren, heft zijn verlies aan arbeidsvermogen in het algemeen niet op. Onder arbeidsvermogen in het algemeen is immers ook begrepen het vermogen om de specifieke werkzaamheden te verrichten die belanghebbende vóór het ongeluk uitvoerde zodat er op die grond geen reden is om de ter zake uitgekeerde schadevergoeding te belasten. Het feit dat voor de term "arbeidsongeschiktheid" ter beoordeling van het bestaan van een recht op een uitkering WAZ of WAO een andere maatstaf wordt aangelegd (een financiële vertaling wordt gemaakt van een op medisch onderzoek gebaseerde situatie) maakt dit niet anders.

4.7. Uit het advies van 6 december 2007 blijkt dat belanghebbende tussen 3 september 2007 en 29 november 2007, derhalve ruim 8 jaar na het ongeval, op hercontrole is geweest, door verschillende artsen en een fysiotherapeut is onderzocht en dat toen nog steeds sprake was van een functiebeperking van de linkerelleboog en een verminderde belastbaarheid van de rechtervoet. De conclusie van het rapport luidt dat belanghebbende door het bij het ongeval opgelopen letsel niet meer in staat is zijn oude werkzaamheden te verrichten en dat een verandering in het huidige toestandsbeeld niet te verwachten is.

4.8. "Nu in dezen op medische gronden ook nog in 2007 sprake is van een blijvend verlies aan arbeidsvermogen op grond waarvan belanghebbende zijn oude werkzaamheden niet kan hervatten, acht het Hof het aannemelijk dat - zoals belanghebbende stelt met verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst en de namens hem met de verzekeraar gevoerde correspondentie – de gehele schadevergoeding van ƒ 400.000 ook werkelijk heeft gestrekt tot goedmaking van het verlies aan arbeidsvermogen, te meer ook omdat er destijds bij de vaststelling van het schadebedrag al rekening werd gehouden met de mogelijkheid van gedeeltelijk herstel van arbeidskracht op langere termijn en op grond daarvan niet het onder 2.5. genoemde bedrag van ƒ 635.723,89 doch ƒ 400.000 is uitgekeerd.

4.9. De Inspecteur heeft daartegenover geen gegevens verschaft op grond waarvan moet worden aangenomen dat belanghebbende naar verwachting binnen afzienbare tijd na het ongeluk of de daarmee verband houdende vaststellingsovereenkomst weer volledig arbeidsgeschikt zou zijn in de zin dat hij weer alle - dus ook zijn oude - werkzaamheden zou kunnen verrichten.

4.10. Voor zover de Inspecteur met verwijzing naar vraag 4 van het keuringsrapport van 22 november 2007 zou willen verdedigen dat door het onbelast laten van ƒ 100.000 al voldoende rekening is gehouden met het blijvend letsel van belanghebbende nu met betrekking tot de linkerelleboog wordt gesproken van een functiestoornis van 10%, wijst het Hof erop dat dit percentage eerst 8 jaar na het ongeval is komen vast te staan en dat de goede en kwade kansen op gedeeltelijk herstel van arbeidsvermogen blijkens de brief van 20 maart 2002 uitvoerig aan de orde zijn geweest bij de uiteindelijke definitieve afwikkeling in 2000. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om met de wetenschap achteraf in 2007 de ten titel van verlies aan arbeidsvermogen ontvangen vergoeding van ƒ 400.000 of een gedeelte daarvan in de belastingheffing te betrekken. PIV-site