Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 021215 vordering tot schorsing executie uitspraak in deelgeschil afgewezen

Rb Midden-NL 021215 vordering tot schorsing executie uitspraak in deelgeschil afgewezen; met nieuwe verklaring is meineed nog niet aangetoond

vervolg op: rb-midden-nl-110915-aanvullend-voorschot-zelfstandig-stratenmaker-afgewezen-bewijsopdracht-mbt-omvang-verlies-verdienvermogen-zwart-werk-onvoldoende-aangetoond

2 De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft onder de naam [bedrijf 1] een eenmanszaak die zich richt op bestratingswerkzaamheden.

2.2.
[gedaagde] is op 10 juli 2013 aangereden door een bij ASR verzekerde en door [eiser sub 1] bestuurde auto. Hij heeft daarbij letsel opgelopen aan zijn voet. ASR heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend. Zij heeft in het kader van de schaderegeling een voorschot van € 90.000,00 aan [gedaagde] voldaan. Daarnaast heeft zij ruim € 5.000,00 vergoed aan buitengerechtelijke kosten.

2.3.
Nadat [gedaagde] een deelgeschil aanhangig had gemaakt en nadat een mondelinge behandeling en getuigenverhoor was gehouden, heeft deze rechtbank bij beschikking van 11 september 2015, zaaknr. C/16/387903/HA RK 15-58, beslist dat [gedaagde] geen recht heeft op het door hem verzochte aanvullende voorschot. Onder punt 5.7. heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] niet heeft bewezen dat hij op grond van een overeenkomst van opdracht met [bedrijf 2] in 2013 als gevolg van het ongeval een omzet van € 98.500,00 heeft gederfd. De rechtbank heeft ASR c.s. wel veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 12.940,92 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten en
€ 14.142,60 als vergoeding van kosten van het deelgeschil. De rechtbank heeft onder punt 5.18 van de beschikking overwogen dat het door ASR aangevoerde restitutierisico geen reden is om de beschikking niet zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Als motivering is vermeld dat, hoewel [gedaagde] niet was geslaagd in het hem opgedragen bewijs, nog onvoldoende aannemelijk was dat een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten misplaatst is. Onder punt 5.19 heeft de rechtbank de stelling van ASR c.s. dat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld verworpen.

2.4.
ASR c.s. weigert vrijwillig aan de beschikking te voldoen. [gedaagde] heeft de executie aangevangen met de betekening van de beschikking.

3 Het geschil

3.1.
ASR vordert dat de rechtbank

a. [gedaagde] zal verbieden over te gaan tot de (verdere) tenuitvoerlegging van de executie van de in de deelgeschilprocedure gegeven beschikking van de rechtbank Midden Nederland van 11 september 2015,

subsidiair
De exectie van de in de deelgeschilprocedure gegeven beschikking van de rechtbank Midden Nederland van 11 september 2015 zal schorsen totdat een in een bodemprocedure tussen partijen gewezen vonnis of arrest in gewijsde is gegaan,

meer subsidiair
zal bepalen dat de executie van de in het de deelgeschilprocedure gegeven beschikking van de rechtbank Midden Nederland slechts kan plaatsvinden nadat voldoende zekerheid is gesteld voor zowel de hoofdsom als de wettelijke rente die daarover gaat lopen, in totaal af te ronden tot EUR 30.000,00,

en voorts
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

3.2.
ASR legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in de deelgeschilprocedure een valselijk opgemaakt contract met datum 1 juli 2013 in het geding heeft gebracht en een meinedige verklaring heeft afgelegd om de door hem gestelde overeenkomst met een omzet van € 98.500,00 te bewijzen. Volgens ASR mag [gedaagde] daarvan niet profiteren en handelt hij onrechtmatig tegenover ASR wanneer hij de executie van een beschikking die berust op valse stukken en/of verklaringen voortzet. ASR heeft voor de onderbouwing van haar stellingen een beroep gedaan op de processtukken die in het deelgeschil zijn gewisseld. ASR heeft daaraan toegevoegd dat zij na de uitspraak over het deelgeschil de beschikking heeft gekregen over een schriftelijke verklaring van 16 september 2015 van de heer [A] , coördinerend directievoerder van het Ingenieursbureau dat in dienst van de gemeente Rotterdam de directie voerde over het project “ De Laagjes ”. Dit is het project waarop de door [gedaagde] gestelde overeenkomst met een omzetwaarde van € 98.500,00 zag. Volgens [gedaagde] zou hij voor dat project als onderonderaannemer bestratingswerkzaamheden mogen verrichten. In de schriftelijke verklaring van [A] staat onder meer:

(..)
“Ik begrijp dat u nadere informatie wilt over de werkzaamheden bij De Laagjes . Ik kan daarover het volgende verklaren.
De werkzaamheden zoals beschreven in het bestek RAW0024-00971 (bladzijde 71-73) (bijlage 1) onder de besteknummers 541 (aanbrengen kantopsluitingen) en 542 (aanbrengen elementverhardingen) vertegenwoordigen een bedrag in een aanneemsom van ongeveer in zijn totaliteit – volgens mijn berekening - € 122.000,--. Dat wil zeggen dat de hoofdaannemer ongeveer een bedrag van € 122.000,-- voor deze totale bestekposten in rekening zal hebben gebracht.
Zoals ik eerder tegenover u heb aangegeven (bijlage 2) was in juli 2013 ongeveer 70% van het werk afgerond. Ik heb dat nagegaan aan de hand van het faseringsplan. Dat betekent dat op dat moment nog ongeveer 30% van de bestekposten 541 en 542 resteerde. Dat resterende werk vertegenwoordigde een waarde van (ongeveer) 30% van € 122.000,-- ongeveer € 35.000,--.
In juli 2013 was het dus zeker niet zo dat er nog werkzaamheden verricht moesten worden voor de bestekposten 541 en 542 tot een bedrag van (ongeveer) € 100.000,--. Ik heb natuurlijk geen zicht op de afspraken tussen de hoofdaannemer en de onderaannemers. Ik weet dus niet welke marge er eventueel speelt tussen de bedragen die aan de hoofdaannemer worden betaald en die uiteindelijk door onderaannemers in rekening worden gebracht.”
(…).
ASR stelt verder dat de financiële positie van [gedaagde] slecht is en vreest dat, indien de executie doorgang zal vinden en in een bodemprocedure alsnog in het voordeel van ASR wordt beslist, het vrijwel onmogelijk zal worden het betaalde bedrag nog terug te krijgen.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij ontkent dat hij een valse verklaring heeft afgelegd of een vals of vervalst stuk in het geding heeft gebracht.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis of beschikking slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Dat zal ook het geval kunnen zijn indien het vonnis of de beschikking berust op valse stukken of meinedige verklaringen waarmee de executant de rechter opzettelijk onjuist heeft willen informeren.

4.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de beschikking over het deelgeschil niet berust op een juridische of feitelijke misslag. De rechtbank heeft een weloverwogen en gemotiveerde beslissing gegeven en de verschillende bewijsmiddelen in haar beschouwing betrokken. De schriftelijke verklaring van [A] heeft zij niet kunnen meewegen omdat die geen onderdeel van de processtukken was. ASR c.s. heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat bij executie van de beschikking in haar organisatie een noodtoestand zal ontstaan. ASR c.s. heeft wel gesteld dat sprake is van een slechte financiële positie van [gedaagde] en derhalve van restitutierisico. Voor zover ASR c.s. meent dat die omstandigheid dient te worden aangemerkt als een noodtoestand miskent zij het toetsingskader.

4.3.
Het komt er in deze zaak daarom op aan of voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in de deelgeschilprocedure gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst stuk en/of meineed heeft gepleegd. Het opzettelijk onjuist voorlichten van de rechtbank is een ernstige zaak. Het gebruikmaken van valse of vervalste stukken en het plegen van meineed is bovendien strafbaar. De stelling dat sprake is geweest van vals spel kan dan ook niet licht als juist worden aanvaard. Dat geldt in het bijzonder nu in het te executeren vonnis zelf ook is geoordeeld over de aannemelijkheid van vals spel. ASR c.s. heeft in het deelgeschil al gesteld dat de overeenkomst vals was. ASR c.s. heeft de rechtbank daarvan in het deelgeschil echter niet kunnen overtuigen, ook niet nadat de rechtbank, anders dan gebruikelijk, getuigen onder ede had gehoord. De rechtbank heeft het verweer van ASR dat was gericht op de uitvoerbaarheid bij voorraad daarom gemotiveerd afgewezen. De rechtbank had toen nog niet de beschikking over de schriftelijke verklaring van [A] . De inhoud van die schriftelijke verklaring is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf een sterke aanwijzing dat de tekst van de overeenkomst van 1 juli 2013 niet overeenstemt met de werkelijkheid. [gedaagde] neemt dan ook een risico door de beschikking desondanks te willen executeren. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding echter uitdrukkelijk ontkend dat hij in de deelgeschilprocedure valse stukken heeft gebruikt en/of meineed heeft gepleegd. Een nieuwe schriftelijke verklaring is niet voldoende om zonder nader onderzoek, waarvoor in dit kort geding geen plaats is, te oordelen dat daarvan wel sprake is geweest. De voorzieningenrechter kan dan ook niet oordelen dat een vergoeding voor buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten niet op zijn plaats is en dat executie van de deelgeschilbeschikking misbruik van recht oplevert. Naar de stellingen van ASR zal in een bodemprocedure en/of in hoger beroep nader onderzoek moeten worden ingesteld.

4.4.
De vordering van ASR kan dan ook niet worden toegewezen. ECLI:NL:RBMNE:2015:8683