Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 240915 dystrofie; na observatie kan beslissing in deelgeschil niet in stand blijven

Rb Oost-Brabant 240915 dystrofie; na observatie kan rapport traumachirurg kan niet als uitgangspunt dienen; beslissing in deelgeschil kan niet in stand blijven

2 Het geschil

In conventie

2.1.
Zurich vordert, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat Zurich slechts gehouden is de schade van [werkneemster] te vergoeden die in causale relatie staat tot het ongeval van 26 april 2006;
2) voor recht verklaart dat de conclusies in het rapport van dr. H.M.J. Janzing (hierna: Janzing) niet als bindend uitgangspunt gelden voor de (verdere) schadeafwikkeling in deze zaak;
3) [werkneemster] veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.2.
Zurich legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat het rapport van Janzing niet als uitgangspunt kan dienen voor een verdere schaderegeling tussen partijen omdat dat rapport, volgens Zurich, niet zorgvuldig tot stand is gekomen, de conclusies daarin niet deugdelijk zijn onderbouwd en die conclusies niet voortvloeien uit de door de deskundige in zijn rapport vermelde gegevens.

2.3.
[werkneemster] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en tot veroordeling van Zurich in de kosten van het geding vermeerderd met wettelijke rente en nakosten, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

In reconventie

2.4.
[werkneemster] vordert in reconventie, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

met betrekking tot het verdienvermogen

I. primair: een onafhankelijk rekenbureau benoemt en daarbij bepaalt dat de berekening van het verlies aan verdienvermogen plaatsvindt aan de hand van door [werkneemster] geformuleerde uitgangspunten en dat de kosten voor rekening van Zurich komen;
subsidiair: een arbeidsdeskundige benoemt teneinde de kantonrechter voor te lichten met betrekking tot de hypothetische situatie zonder ongeval (carrièreontwikkeling van [werkneemster]) en daarbij bepaalt dat de kosten voor rekening van Zurich komen;
II. bepaalt dat Zurich de schade van [werkneemster] met betrekking tot het verlies aan verdienvermogen dient te vergoeden en Zurich veroordeelt tot betaling van een nog te begroten bedrag wegens verlies aan verdienvermogen;
III. bepaalt dat Zurich over de schade wegens verlies aan verdienvermogen rente verschuldigd is zoals door [werkneemster] geformuleerd;

met betrekking tot de schade van huishoudelijke hulp

IV. primair: bepaalt dat de kosten voor huishoudelijke hulp dienen te worden berekend aan de hand van door [werkneemster] geformuleerde uitgangspunten;
Subsidiair: een arbeidsdeskundige benoemt teneinde de kantonrechter voor te lichten met betrekking tot de hypothetische situatie zonder ongeval en daarbij te bepalen dat de kosten van het onderzoek voor rekening van Zurich komen;
V. bepaalt dat Zurich de schade van [werkneemster] met betrekking tot de kosten van huishoudelijke hulp dient te vergoeden en Zurich veroordeelt tot betaling van een nog te begroten bedrag ter zake van kosten voor huishoudelijke hulp;
VI. bepaalt dat Zurich over de schade wegens huishoudelijke hulp rente verschuldigd is zoals door [werkneemster] geformuleerd;

Met betrekking tot de overige materiële schade

VII. Zurich veroordeelt tot betaling van de overige door [werkneemster] geleden materiële schade, begroot op € 5.000,--, vermeerderd met wettelijke rente;

met betrekking tot het smartengeld

VIII. Zurich veroordeelt tot betaling van de door [werkneemster] geleden immateriële schade van € 45.000,-- vermeerderd met wettelijke rente;
IX. voor recht verklaart dat de uitkering die [werkneemster] heeft gehad uit ongevallenverzekering niet voor verrekening in aanmerking komt op grond van artikel 6:100 BW;
X. Zurich veroordeelt om aan [werkneemster] een belastinggarantie te verstrekken ten aanzien van de schadevergoeding, althans Zurich veroordeelt tot vergoeding van de schade indien belastingheffing in box 1 of 2 zal plaatsvinden over de schadevergoeding wegens verlies aan verdienvermogen/pensioenschade;
XI. Zurich veroordeelt om bij de afwikkeling van de schade rekening te houden met een WIA-voorbehoud;
XII. Zurich veroordeelt in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente;
XIII. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.

2.5.
Zurich voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.
Zurich voert bij gelegenheid van antwoord in reconventie voorts aan dat zich gedurende de procedure ontwikkelingen hebben voorgedaan die een ander licht op de zaak werpen. Er is volgens Zurich sprake van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor de rechter in de bodemprocedure niet langer gebonden is aan eerdere beslissingen van de rechter in de deelgeschilprocedure. Zurich heeft aanleiding gezien onderzoek te verrichten naar [werkneemster] en haar partner die eveneens een vordering heeft ingediend bij (een verzekerde van) Zurich tot vergoeding van letselschade in verband met een ongeval op het werk. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in maart 2015 door Onderzoeks- en adviesbureau [X]. De observaties tonen aan dat [werkneemster] tot veel meer in staat moet worden geacht dan zij Zurich, dr. Janzing en de rechtbank heeft doen laten geloven in de deelgeschilprocedure, de medische expertise en thans de bodemprocedure. Zurich heeft € 45.000,-- betaald aan [werkneemster] als voorschot op de schade en gezien de recente ontwikkelingen meent Zurich dat het de vraag is of de schade van [werkneemster] daarmee niet al voldoende is gecompenseerd. Mogelijk is al teveel betaald en indien na afloop van de procedure blijkt dat de totale schade op een lager bedrag moet worden gewaardeerd, zal zij het teveel betaalde terugvorderen van [werkneemster]. Zurich stelt zich op het standpunt dat [werkneemster] verzekeringsfraude heeft gepleegd, dat de door haar beweerde klachten en beperkingen geenszins vaststaan, dan wel niet (meer) aan de orde zijn en dat met het reeds betaalde voorschot alle door [werkneemster] daadwerkelijk geleden schade is voldaan.

2.6.
Op overige standpunten van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden ingegaan.

3 De beoordeling

In conventie en in reconventie

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast.
Op 26 april 2006 is [werkneemster] een bedrijfsongeval overkomen waarbij zij een brandwond op haar linker arm heeft opgelopen. [werkneemster] was op dat moment in dienst bij Squall. Zurich is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Squall en heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
In het kader van een door Squall afgesloten collectieve ongevallenverzekering is een neurologische expertise verricht door neuroloog dr. R.B. Alting van Geusau (hierna: Alting van Geusau). In zijn rapportages van 13 oktober 2011 en 25 oktober 2011 komt Alting van Geusau tot de conclusie dat sprake is van een chronisch regionaal pijnsyndroom (CRPS) type I en dat sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen van [werkneemster]. Er is volgens hem sprake van een functieverlies van de gehele persoon van 20 tot 49% (productie 3 Zurich, bijlagen 17 en 18).
Teneinde de gevolgen van het ongeval in kaart te brengen is in gezamenlijk overleg tussen partijen traumachirurg dr. H.M.J. Janzing, verbonden aan VieCurie Medisch Centrum te Venlo, verzocht een rapport uit te brengen. Op 4 juli 2014 heeft Janzing een concept rapport uitgebracht (productie 1 Zurich) en op 16 augustus 2013 een definitief rapport (productie 2 Zurich). Dit definitieve rapport houdt onder meer het volgende in:
“(…)

Anamnese
Op 26-4-2006 heeft mevrouw [werkneemster] een hete glazen buis op haar linker onderarm gekregen. Er werd meteen met koud water gespoeld en ze is bij de huisarts verzorgd. Er ontstond een blaar welke secundair ontstoken is. Na ongeveer een week werd de arm steeds pijnlijker en dikker en warmer met ook vlekkerige verkleuring en tintelingen. Deze pijn is steeds erger geworden en naar de linker schouder getrokken, toen na ongeveer een jaar naar haar nek en gehele rug en nadien ook naar de rechter arm.
Volgens haar eigen zeggen heeft ze ongeveer alle mogelijke behandelingen voor CRPS en poging tot functieverbetering en pijnvermindering gekregen. Dit zowel vanuit pijnkliniek als multidisciplinaire revalidatie. Geen enkele van deze behandeling heeft naar haar zeggen een verbetering van haar welbevinden en functioneren gebracht. Zij vermeldt zelf ook dat alle medicaties die ze gekregen heeft niet helpen en dat ze dan ook geen medicatie voor de pijn meer neemt, want het helpt toch niet.
Mevrouw [werkneemster] heeft samen met haar partner 2 kinderen van respectievelijk 3 jaar en 5 maanden oud. Ze geeft aan geen enkel werk meer te kunnen doen en voor de kleinste dingen afhankelijk te zijn van anderen. Zichzelf verzorgen kan ze slechts gedeeltelijk. Zelfs voor aan- en uitkleden en wassen heeft ze hulp nodig. Koken kan ze ook niet. Ze kan zelfs haar kinderen niet verzorgen. Haar moeder komt haar dagelijks helpen en de kinderen worden door haar –eveneens functioneel sterk beperkte- partner naar school gebracht. Ze zit op de bank en kijkt naar de kinderen. Overdag is ze de hele dag moe maar toch gaat ze meer om 1 uur ‘s nachts slapen want ze kan toch maar een paar uur slapen en is dan om 4 uur al weer wakker van de pijn.
Door de situatie, waarbij zij beiden gehandicapt zijn, hebben ze nauwelijks contact met hun vrienden. Ze krijgen nauwelijks bezoek. Als het echt moet wordt ze in de -voor haar man aangepaste auto- ergens naartoe gebracht maar dat gebeurt maar occasioneel. De enige contacten zijn die met haar partner en kinderen en haar moeder.
(…)

Medisch onderzoek
Op 31-05-2013 zag ik mevrouw [werkneemster] te Venlo voor deze expertise. (…)
Ze zit wat voorover gebogen met linker arm naast zich hangend en rechter hand in een polsbrace op haar schoot liggend. Ze geeft bij aanbieden hand haar rechter pols in de polsbrace aan daarbij contact met haar vingers vermijdend. Ze wordt begeleid door haar partner die in een rolstoel zit en halfzijdig verlamd is na een ongeval enkele jaren geleden. Hij heeft middels een aangepaste auto voor het vervoer gezorgd.
Bij het lopen beweegt ze de rechter arm redelijk mee maar de linker arm blijft naast het lichaam hangen. Beide armen zien er vrij symmetrisch uit.
Er is een lichte zwelling van de linker handrug en vingers. Er is een heel beperkte wat bruinige verkleuring net proximaal en dorsaal op de linkerpols alwaar kennelijk de brandwond is geweest. Mevrouw [werkneemster] laat de linker arm constant langs het lichaam hangen en ze wil er niets mee doen door de pijn. De vingers lijken iets dikker dan aan de rechter hand en ze houdt deze in een lichte flexie. Er is geen duidelijke contractuurstand te zien en is er wel wat passieve mobiliteit in de vingers maar ze laat dit slechts minimaal toe wegens de pijn. Er is geen duidelijk temperatuursverschil of kleurverschil tussen beide armen en handen. Evenmin is er een verandering in beharing. Er is wel een wat droge licht schilferende huid op het linker handdorsum ulnair en de nagels van de linker hand zijn wat afgeplat en gelijnd en minder stevig. Pulsaties zijn aanwezig. Zij geeft wel aan dat er vaak een verkleuring is van haar linker arm en hand en dat dit dan blauw en vlekkerig is. De mobiliteit van de linker arm is verder niet te testen door de aangegeven pijn die als zeer hoog wordt ervaren. 2-puntsdiscriminatie is afwezig tot en met 15 mm.
De rechter schouder kan na aandringen actief tot circa 90 graden geabduceerd en naar voor opgetild worden. De rotatie is vrij zodat nek met enige moeite en billen vlot bereikt kunnen worden. De rechter elleboog is actief mobiel met extensie flexie 0-20-130 en de rechter pols en hand is normaal mobiel. Daarbij moet echter voor iedere beweging aangedrongen worden en bij poging tot passief uitbreiden klaagt patiënte meteen over onhoudbare pijn. Pulsaties in de rechter pols zijn normaal en er is geen abnormale verkleuring, zwelling of pigmentatie of haargroei. Patiënte geeft wel een dof gevoel in de hele rechter arm en hand aan zonder differentiatie tussen de verschillende vingers. 2-puntsdiscriminatie is in de hele arm afwezig tot en met 15 mm.
De omtrekken van de pols zijn rechts 15,5 cm en links 16 cm en handpalm bilateraal 19 cm. Mevrouw [werkneemster] geeft verder pijn aan lopend van haar beide schouders naar hoofd en nek en de gehele rug. Het is een diepe ernstige zeurende pijn. Bij klinisch onderzoek zijn daar geen klinische afwijkingen.

Consistentie
De gegevens uit het medisch dossier kloppen met wat mevrouw [werkneemster] zelf vertelde. Zij en haar partner discussiëren regelmatig over de datum van bepaalde gebeurtenissen, maar inhoudelijk zijn er geen verschillen.
Feit is dat er een groot verschil is tussen de objectieve afwijkingen, die heel beperkt zijn, en de als zeer ernstig ervaren pijnklachten en functionele beperkingen.
Mevrouw [werkneemster] meldt dat niemand zich de pijn kan voorstellen als die het niet zelf ondervonden hebt. Ze wenst niemand deze pijn toe. Ze heeft er echt niet zelf voor gekozen.

Diagnose
Zeer ernstig ervaren chronische pijn met allodynie, par- en hypesthesie en volledig functioneel verlies van de linker arm. Daarenboven als ernstig ervaren chronische pijn met gedeeltelijk verlies van de functie van de rechter arm en chronische pijn in nek en rug.
Behalve een doorgemaakt CRPS van de linker arm, hetgeen eerder herhaaldelijk bevestigd is, is er geen andere medische oorzaak aan te geven. Met name voor de klachten aan de rechter arm en rug is er geen objectiveerbare oorzaak.
Beperkingen
Door de ervaren pijn volledig verlies van de functie van de linker arm en gedeeltelijk verlies van functie van de rechter arm. Daarbij geeft mevrouw [werkneemster] aan geen werkzaamheden meer te kunnen uitvoeren en zelfs voor haar eigen verzorging hulp nodig te hebben.
Aangezien de anamnese, eerdere onderzoeken en de huidige toestand van de linker arm passen bij een doorgemaakt CRPS kan de functiebeperking bepaald worden middels de richtlijn van de Nederlandse vereniging voor Neurologie 2007. Volgens tabel 6.1 valt de toestand van mevrouw [werkneemster] op de grenslijn tussen categorie 3: ‘er is een zo ernstige pijn dat een overwegend gedeelte van de voorheen gebruikelijke activiteiten niet meer mogelijk ie en ook af en toe de zelfverzorging moet worden uitgesteld, of hulp daarbij nodig is (percentage verlies gehele persoon tussen 20% en 49% )‘ en categorie 4: ‘door de pijn worden de dagelijkse activiteiten in belangrijke mate verhinderd en is hulp of verzorging nodig. (50-79% verlies gehele persoon)’.

Medische eindsituatie
Het is niet de verwachting dat de chronische pijnklachten als restklachten van het doorgemaakte CRPS nog in belangrijke mate zullen veranderen.
(…)”
[werkneemster] heeft de rechter in een deelgeschilprocedure verzocht de conclusies zoals opgenomen in het rapport van Janzing als bindend uitgangspunt te verklaren voor de verdere schadeafwikkeling. Zurich heeft gemotiveerd verweer gevoerd aan de hand van het op haar verzoek opgestelde rapport van deskundige dr. J.B. van Mourik, chirurgisch traumatologisch expertiseur (productie 5 Zurich). Dit verweer komt er in de kern op neer dat het door Janzing verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest en de conclusies niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen in de verdere schadeafwikkeling. Bij (eind)beschikking van 5 augustus 2015 heeft de deelgeschilrechter het verzoek van [werkneemster] toegewezen en beslist dat de uitkomsten van het rapport van Janzing als bindend uitgangspunt hebben te gelden bij de verdere schadeafwikkeling en verder dat uit het rapport van Janzing volgt dat sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen van [werkneemster] en dat het rapport van Van Mourik buiten beschouwing moet blijven.
Zurich kan zich met de inhoud van de beschikking en de gronden waarop deze is gegeven niet verenigen. Zij is de onderhavige procedure gestart met het oog op het instellen van hoger beroep tegen de beschikking op grond van artikel 1019 cc lid 3 Rv.

3.2.
Het meest verstrekkende standpunt van Zurich in de onderhavige procedure heeft zij ingenomen in haar conclusie van antwoord in reconventie en houdt in dat [werkneemster] verzekeringsfraude pleegt. Indien juist bevonden zou dit verweer ertoe leiden dat de vorderingen van Zurich in conventie dienen te worden toegewezen en de vorderingen van [werkneemster] in reconventie (grotendeels) dienen te worden afgewezen. De kantonrechter zal daarom eerst op dit verweer ingaan.

3.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de beslissingen in de deelgeschilprocedure waarin op 5 augustus 2015 eindbeschikking is gegeven in de onderhavige bodemprocedure dezelfde werking hebben als een bindende eindbeslissing in een tussenvonnis (artikel 1019cc lid 1 Rv). Op bindende eindbeslissingen dient in beginsel niet te worden teruggekomen. De eisen van een goede procesorde brengen evenwel mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door haar gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing teneinde te voorkomen dat zij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, NJ 2008, 553).

3.4.
Het standpunt van Zurich houdt in dat uit de beelden van de observatie blijkt dat de beslissing in de deelgeschilprocedure berust op een onjuiste feitelijke grondslag zodat in de onderhavige procedure daarop teruggekomen dient te worden.

3.5.1.
[werkneemster] heeft tegen het gebruik van de beelden van de observatie in de eerste plaats het formele verweer gevoerd dat zij in haar belangen is geschaad omdat de opnamen van Onderzoeks- en adviesbureau [X] zeer laat aan haar zouden zijn toegezonden. [werkneemster] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Zurich onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld zodat de beelden volgens [werkneemster] buiten beschouwing dienen te worden gelaten.

3.5.2.
Nog daargelaten dat Zurich gemotiveerd heeft betwist dat de beelden door haar toedoen laat zouden zijn toegezonden – volgens Zurich zijn voldoende mogelijkheden aan [werkneemster] geboden om de beelden te bekijken maar heeft zij van die gelegenheid geen gebruik willen maken – heeft [werkneemster] onvoldoende onderbouwd in welke belangen zij is geschaad. Zij heeft de beelden kunnen bekijken en daartegen in de onderhavige procedure verweer kunnen voeren. Evenmin heeft [werkneemster] onderbouwd gesteld waarom volgens haar sprake is van onrechtmatig handelen door Zurich. Zurich heeft onweersproken gesteld dat conform haar gedragscode de aanleiding voor de observatie aan [werkneemster] is medegedeeld. Van een onrechtmatige daad door Zurich is de kantonrechter ook overigens niet gebleken zodat dit verweer van [werkneemster] wordt verworpen.

3.6.
De observatie van Onderzoeks- en adviesbureau [X] bevat beelden van [werkneemster] en haar echtgenoot op dinsdagochtend 3 maart 2015, maandagochtend 9 maart 2015 en dinsdagochtend 24 maart 2015. Op de beelden is onder meer te zien dat [werkneemster] haar kind met beide handen tilt bij het consultatiebureau en dat zij de deur met haar linkerhand opent en sluit terwijl zij haar kind in de andere arm draagt. Tevens is te zien dat [werkneemster] op maandagochtend 9 maart 2015 haar kind met beide armen tilt en draagt en met haar linkerhand de portier van de auto opent. Op 24 maart 2015 tonen de beelden dat [werkneemster] haar kind met beide handen draagt, een buggy met haar linkerhand inklapt, althans vasthoudt en deze buggy vervolgens met beide handen in de auto tilt.

3.7.
Uit de beelden van de observatie volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat thans ernstig getwijfeld moet worden aan de aanwezigheid van de door [werkneemster] ten tijde van de medische expertise door Janzing aangegeven klachten en functionele beperkingen. De door Janzing geconstateerde functionele beperkingen (volledig functioneel verlies van de linker arm en als ernstig ervaren chronische pijn met gedeeltelijk verlies van de functie van de rechter arm) en aangegeven medische eindsituatie zijn onverenigbaar met de door [werkneemster] verrichte handelingen tijdens de observatie, zoals onder meer het tillen en dragen van haar kind, het inklappen en tillen van een kinderwagen en het openen van het portier van de auto. Uit de beelden valt in het geheel niet af te leiden dat [werkneemster] bij het verrichten van de getoonde handelingen aarzelt, moeite heeft of pijn ervaart. Integendeel, op enkele beelden is te zien dat [werkneemster] de activiteiten lachend verricht. De beelden staan derhalve haaks op de hiervoor weergegeven conclusies uit het rapport van Janzing.

3.8.
Het voorgaande beeld wordt voorts versterkt door de discrepantie tussen hetgeen door [werkneemster] is gesteld tijdens de medische expertise door Janzing omtrent de beperkingen van haar echtgenoot en hetgeen is te zien op de beelden van de observatie. Hoewel [werkneemster] heeft verklaard dat haar echtgenoot rolstoel gebonden is (hetgeen onder meer van invloed kan zijn op de hulpbehoevendheid van [werkneemster] bij zelfverzorging en in het huishouden), is op de beelden in het geheel geen rolstoel waar te nemen wanneer [werkneemster] en haar echtgenoot onder meer boodschappen doen of de kinderen van school halen. De echtgenoot van [werkneemster] beweegt zich niet zichtbaar ongemakkelijk voort met behulp van een wandelstok. Tijdens de comparitie van partijen is de echtgenoot van [werkneemster] als toehoorder wel (weer) in een rolstoel verschenen, maar een verklaring daarvoor is – ondanks opmerkingen daarover door de gemachtigde van Zurich – niet gegeven.

3.9.
De gemachtigde van [werkneemster] heeft zowel tijdens de comparitie van partijen als in de laatste akte de beelden van de observatie becommentarieerd. Het commentaar komt er samengevat op neer dat uit de beelden niet kan worden geconcludeerd dat [werkneemster] bij het verrichten van de handelingen geen pijn ondervindt, dat [werkneemster] de linkerarm niet of nauwelijks gebruikt en dat hij bevroedt dat de beelden op sommige momenten gemanipuleerd zijn. Ter onderbouwing van de suggestie van manipulatie is echter onvoldoende aangevoerd zodat de kantonrechter reeds daarom aan die suggestie voorbij gaat. Al hetgeen [werkneemster] heeft gesteld in reactie op de beelden en omtrent het gebruik van pijnstillers doet er niet aan af dat de handelingen die [werkneemster] verricht op de beelden niet verenigbaar zijn met de conclusies van Janzing ten aanzien van de functionaliteit van haar arm(en) en met hetgeen [werkneemster] zelf daaromtrent heeft gesteld.

3.10.
De slotsom is dan ook dat de kantonrechter in de onderhavige procedure is gebleken van zodanige nieuwe feiten en omstandigheden die ten tijde van de beslissing in de deelgeschilprocedure nog niet bekend waren, dat aangenomen moet worden dat de in die deelgeschilprocedure genomen beslissing berust op een onjuiste c.q. onvolledige feitelijke grondslag zodat die beslissing niet in stand kan blijven. Aangenomen moet immers worden dat indien de deelgeschilrechter kennis had genomen van de beelden van de observatie, de beslissing anders had geluid.

In conventie

3.10.
Op grond van het voorgaande kunnen de conclusies uit het rapport van Janzing niet als uitgangspunt worden genomen bij de verdere afwikkeling van de schade en dient – als vanzelfsprekend – door Zurich slechts de schade te worden vergoed die in causaal verband staat met het ongeval op 26 april 2006. De vorderingen van Zurich in conventie zijn derhalve toewijsbaar.

3.11.
[werkneemster] wordt als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Als vergoeding voor het opvragen van gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie wordt per uittreksel het bedrag van € 1,63 toegekend overeenkomstig de aanbeveling van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat [werkneemster] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.

In reconventie

3.12.
Op grond van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.6. tot en met 3.9. heeft [werkneemster] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld dat zij schade lijdt bestaande uit verlies aan verdienvermogen, kosten voor huishoudelijke hulp en overige materiële en immateriële schade, die het gevolg is van het ongeval op 26 april 2006 én het reeds uitgekeerde bedrag aan schadevergoeding van € 45.000,- te boven gaat. Ook overigens is hiervan niet gebleken. Dit betekent dat aan de door [werkneemster] in dit verband gevorderde berekeningen door deskundigen niet wordt toegekomen.

3.13.
De overige vorderingen van [werkneemster], te weten de verstrekking van een belastinggarantie, althans een schadevergoeding wegens mogelijke belastingheffing en een veroordeling om bij de afwikkeling van de schade rekening te houden met een WIA-voorbehoud, houden verband met de hiervoor onder 3.12. genoemde vorderingen van [werkneemster]. Het feit dat die vorderingen worden afgewezen, brengt met zich mee dat deze vorderingen van [werkneemster] eveneens dienen te worden afgewezen.

3.14.
[werkneemster] wordt als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. ECLI:NL:RBOBR:2015:6575