Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 310707 gereedschapslijper met longemfyseem; wg-er voldoet niet aan zorgplicht

Hof Den Bosch 310707 gereedschapslijper met longemfyseem; wg-er voldoet niet aan zorgplicht
4.3.1. Met betrekking tot zijn gezondheidsklachten en de werkomstandigheden bij [X.] heeft [Y.] onder meer het volgende gesteld.
Hij, [Y.], is gedurende ca. 22 jaren in de slijperij van (de rechtsvoorgangster van) [X.] werkzaam geweest. In de periode van 1995 tot en met februari 1998 heeft hij gewerkt met machines van het merk Walter waarbij slijpolie werd gebruikt. Gedurende zijn laatstbedoelde werkzaamheden is hij langdurig blootgesteld aan vernevelde olie, die vrijkwam uit de slijpcabine. [X.] heeft daarvoor onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen. Er waren geen mondbeschermende voorzieningen en ook was er geen of onvoldoende afzuiging. Het personeel werd niet ingelicht over de gevaren die waren verbonden aan het werken met deze olie.
Als gevolg van het inademen van slijpolienevel of van andere gevaarlijke stoffen tijdens zijn werkzaamheden voor [X.] heeft hij longklachten gekregen die steeds ernstiger vormen hebben aangenomen. Uiteindelijk is bij hem longemfyseem vastgesteld en heeft hij een dubbele longtransplantatie moeten ondergaan.

4.3.2. [X.] heeft voormeld betoog van [Y.] gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. [Y.] is niet blootgesteld aan gevaarlijke stoffen of, meer specifiek, aan voor de gezondheid gevaarlijke slijpolie. De slijpmachine waarmee [Y.] werkte was uitgevoerd met een dichte cabine. In de cabine bevond zich het eigenlijke slijpgedeelte. Tijdens het slijpen kwam slijpolienevel vrij, die werd weggezogen uit de cabine door de afzuiginstallatie die uit dikke metalen leidingen bestond die bovenop de slijpmachines waren aangesloten. De slijpmachine was voorzien van een (inwendige) deurvergrendeling waardoor het binnen 2 à 3 seconden na beëindiging van het slijpproces niet mogelijk was de deur van de cabine te openen. Die tijdsvertraging was bedoeld om de in de cabine direct na afloop van het slijpen nog aanwezige slijpolienevel af te zuigen. Het was aldus onmogelijk dat in de betreffende werkruimte waarin de slijpmachines geplaatst waren, een slijpolienevel hing.
Als er al sprake zou zijn geweest van een blootstelling aan slijpolienevel, kunnen de longproblemen van [Y.] niet door deze blootstelling zijn veroorzaakt. Van belang bij de beoordeling van het causaal verband is in ieder geval dat voor het ontstaan van het longemfyseem twee bepalende factoren zijn, enerzijds het roken en anderzijds de erfelijke aanleg. De vader van [Y.] is op jonge leeftijd overleden aan een longaandoening. Voorts staat vast dat [Y.] een rookbelasting heeft gekend van één pakje sigaretten per dag gedurende 25 jaren. Deze feiten moeten, aldus [X.], bij de vaststelling van het causaal verband worden meegewogen. [X.] heeft zich daarbij beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (inzake Nefalit/Karamus).

4.3.3. In verband met het antwoord op de vraag of [Y.] tijdens zijn werkzaamheden voor [X.] regelmatig blootgesteld is geweest aan slijpolienevel en/of andere gevaarlijke stoffen, acht het hof allereerst de verklaringen van de getuigen die zijn gehoord in het kader van het onder 4.1.13 genoemde voorlopige getuigenverhoor, van belang.
Uit de verklaringen van [Y.] (partijgetuige) en de getuigen M.P.M. Bakker, R.C.J. van Leuken, P.A.M.M. van Bavel en H.G.W.A. Gehem (allen gereedschapsslijpers die in dienst zijn geweest van [X.], van wie Gehem met [Y.] heeft samengewerkt), blijkt het volgende.

In de laatste jaren van zijn dienstverband met [X.] heeft [Y.] gewerkt met een slijpmachine van het merk Walter. Ca. 100 keer per ochtend zette [Y.] gereedschap in de cabine van de slijpmachine. Bij het telkens uit de cabine halen van het geslepen gereedschap ademde [Y.] regelmatig slijpolienevel in.
De deur van de cabine van de slijpcabine was niet voorzien van een zodanige afsluit-vertraging dat daardoor geen olienevel uit de cabine kon ontsnappen.
In de werkzaal van de metaalafdeling waar [Y.] werkzaam was, hing regelmatig een (zichtbare) olienevel, afkomstig uit de cabines van de slijpmachines.
Aldus werden werknemers van [X.], onder wie [Y.], op de metaalafdeling blootgesteld aan slijpolienevel.
Deze werknemers hadden niet de beschikking over mondkapjes; zij ademden de olienevel in.
Gezien deze verklaringen is het hof voorshands van oordeel dat [Y.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens zijn werkzaamheden ten behoeve van [X.] in de laatste jaren van zijn dienstverband met [X.] regelmatig blootgesteld is geweest aan (slijp)olienevel.

4.3.4. Dat slijpolie(nevel) gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid, (meer in het bijzonder voor het functioneren van de longen) leidt het hof af uit de volgende stukken:
a) een veiligheidsinformatieblad betreffende BP, type Olex Cut 15 , een slijpolie waarmee [Y.] (via genoemde slijpmachine) heeft gewerkt. Onder punt 4 van dat blad is onder het kopje “EERSTE-HULPMAATREGELEN” vermeld:
“Inademen
Als inademen van nevels, rook of damp irritatie van de neus, keel of hoesten veroorzaakt, in de frisse lucht brengen. Zoek medische hulp indien de symptomen aanhouden. (…)”.
Onder punt 8 betreffende “MAATREGELEN TER BEHEERSING VAN BLOOTSTELLING/PERSOONLIJKE BESCHERMING” is vermeld:
“Blootstellingslimieten
Zorg voor goede ventilatie.
Vermijd, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inademen van tijdens het gebruik ontstane nevel, rook of damp. Als er damp, nevel of rook wordt gevormd, dienen de concentraties daarvan in de lucht op de werkplek te worden beperkt tot het laagste niveau dat redelijkerwijs haalbaar is.
Neem de geldende beroepsblootstellingslimiet in acht. Indien deze niet is vastgesteld, wordt aanbevolen de concentratie nevels kleiner te houden dan 5 mg/m3 (8 uur TWA)”
b) een veiligheidsinformatieblad betreffende BP, type Sevora 505L pure slijpolie, met welke olie [Y.] ook (via voormelde slijpmachine) heeft gewerkt. Onder punt 4 van dat blad betreffende “eerste hulp maatregelen” is vermeld:
“INADEMING: Verwijderen van verdere blootstelling. Indien irritatie bij de ademhaling, duizeligheid, misselijkheid of bewusteloosheid optreedt, direct arts waarschuwen. Als de ademhaling is gestopt, geef zuurstof door middel van een beademingsballon of door mond op mond beademing
(…)
NOTITIE VOOR ARTS: Stof kan bij opname in de longen chemische longontsteking veroorzaken. (onderstreping door hof) Behandel dienovereenkomstig.
Voorts is onder punt 8 van dat blad betreffende “Blootstellingsbeheersing/persoonlijke bescherming” vermeld:
“VENTILATIE: Gebruik plaatselijke afzuiging als olienevels de op de werkplek aangevoerde luchtconcentratie van 5 mg/m3 overtreffen.”
c) een brief van Axa Schade N.V. (de verzekeraar van [X.]) van 18 november 2005, gericht aan de advocaat van [Y.], inhoudende onder meer: “(…) blijkt dat de heer [Y.] in 1996 te horen kreeg dat de keuringsarts zich ernstig zorgen maakte. De longarts van het Elkerliekziekenhuis geeft vervolgens aan dat de longfunctie beneden peil is en hij adviseert uw cliënt onmiddellijk te stoppen met het werken met slijpolie.(…)”
Het hof wijst voorts op het door [X.] bij telefax van 5 mei 2006 overgelegde advies van haar medisch adviseur waarin te lezen is dat longarts Van Dijk aan bedrijfsarts en huisarts in april en juni 1998 heeft geschreven dat [Y.] niet meer in de gereedschapsslijperij staat en niet meer te maken heeft met dampen.

4.3.5. Hetgeen [X.] daartegen heeft ingebracht, is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden.

4.3.5.1. De stelling van [X.] dat de deuren van de slijpcabines waren voorzien van een (inwendige) tijdsvertragende beveiliging die opening tijdens en direct na het slijpproces onmogelijk maakte en waardoor de daarin aanwezige slijpolienevel door het afzuigsysteem volledig werd afgezogen, kan [X.] niet baten. Immers, uit voormelde getuigenverklaringen blijkt dat die beveiliging (indien aanwezig, daarover is onduidelijkheid) in ieder geval onvoldoende was om te voorkomen dat bij opening van de cabine een hoeveelheid slijpolienevel ontsnapte. Voorts was die beveiliging blijkens de getuigenverklaringen onvoldoende om de cabine, waarin [Y.] zich - tijdens het verwisselen van de gereedschappen - met zijn hoofd bevond, (geheel) van oliedamp te ontdoen.

4.3.5.2. De stelling van [X.] dat er op de werkplek van [Y.] meer dan voldoende afzuiging was en dat er geen oliedamp hing, wordt vooralsnog weerlegd door de inhoud van voormelde getuigenverklaringen. (...)

4.4.4. [X.] heeft gesteld dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden om blootstelling van [Y.] aan schadelijke stoffen te voorkomen.

4.4.5. Die stelling moet worden verworpen op grond van het volgende.
[X.] had de blootstelling aan (met name de inademing van) de slijpolienevel behoren te voorkomen door werknemers, zoals [Y.], bijvoorbeeld mondkapjes te laten dragen en/of zorg te dragen voor een zodanige afzuiging dat uit de cabines van de slijpmachines geen slijpolienevel kon vrijkomen.
Aan die verplichting heeft [X.], zoals blijkt uit voormelde getuigenverklaringen, niet voldaan. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [X.] metingen heeft verricht teneinde de luchtkwaliteit op de werkplek van (onder anderen) [Y.] vast te stellen.
Voorshands moet dan ook, gelet op het hiervoor overwogene, ervan worden uitgegaan dat [X.] niet alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen die vereist waren met het oog op het aan het werken met de slijpmachines verbonden gevaar van (regelmatige) inademing van slijpolienevel. Aldus heeft [X.], naar het voorlopig oordeel van het hof, haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW geschonden. Het nalaten van [X.] heeft de kans op het zich verwezenlijken van vorenbedoeld gevaar aanzienlijk verhoogd. [X.] is dan ook aansprakelijk voor de gevolgen daarvan.
LJN BB1552