Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zutphen 141111 gewrichtsklachten niet in uitoefening werkzaamheden ontstaan

Rb Zutphen 141111 gewrichtsklachten niet in uitoefening werkzaamheden ontstaan 
2. De vordering en het verweer

3.1 [Benadeelde] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

I. voor recht zal worden verklaard dat ISS aansprakelijk is voor de door [Benadeelde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade op grond van artikel 7:658 BW wegens het niet voldoen aan zorgplicht jegens haar, welke schade nader zal worden opgemaakt en vereffend volgens de wet;

II. ISS zal worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, niet veroordeling van lSS in de kosten van de procedure.

3.2 Zij legt aan haar vordering, bezien tegen de achtergrond van de feiten, het volgende ten grondslag.

Na overname van het project Harreveld door ISS was er sprake van een teruggang van 200 te besteden uren naar 78 te besteden uren, terwijl de oppervlakte van de schoon te maken objecten gelijk bleef en de personele bezetting van 10 naar 3,5 FTE slonk. De werkzaamheden moesten dus in 39% van de tijd worden uitgevoerd. Harreveld bestaat uit diverse locaties en conform de regels moesten de sleutels in het hoofdgebouw worden opgehaald en mochten de sleutels van een ander gebouw eerst worden afgegeven als de andere waren ingeleverd. Omdat de gebouwen niet direct naast elkaar zijn gelegen, is dit een omvangrijke extra tijdsbesteding die niet is ingecalculeerd in de te besteden uren. De werkzaamheden waren dan ook niet uit te voeren in de te besteden tijd. Bovendien waren de materialen waarmee de schoonmaaksters moesten werken, van inferieure kwaliteit. In overleg met ISS is uiteindelijk besloten tot een overgangsperiode van 1 februari 2006 tot 1 mei 2006, waarin de schoonmaakuren geleidelijk werden afgebouwd. Voor [Benadeelde] bleek het onmogelijk de grote toename van de werkzaamheden, het ontbreken van de voorheen wel aanwezige wringers en goede dweilkarren, niet vol te houden. Haar klachten namen stormenderhand toe. De gewrichtsklachten verergerden in de polsen, de nek, rug en benen. Zij moest zich volledig arbeidsongeschikt laten verklaren voor schoonmaakwerkzaamheden. [Benadeelde] kent ernstige lichamelijke beperkingen die volledig dan wel grotendeels zijn veroorzaakt door de zware huishoudelijke werkzaamheden en het niet adequate werkmateriaal, gecombineerd met de extreem hoge werkdruk. De financiële gevolgen voor [Benadeelde] zijn enorm. Buiten het ontstane verlies aan verdienvermogen is [Benadeelde] beperkt in haar eigen huishouding en is sprake van behoefte aan huishoudelijke hulp. Zij heeft een elektrische fiets moeten aanschaffen en zij kan haar hobby niet meer uitoefenen. ISS is als haar werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.

3.3 ISS heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tol afwijzing, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente. De inhoud van haar verweer zal hieronder waar nodig aan de orde komen.

4. De beoordeling

4.1 Hier wordt vooropgesteld dat op grond van art. 7:658 lid 2 BW [Benadeelde] moet stellen en zo nodig bewijzen, dat zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heelt geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Dit betekent dat zij moet stellen en eventueel moet bewijzen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd en de uitoefening van de werkzaamheden waarin de schade gesteld wordt te zijn geleden.

4.2 [Benadeelde] heeft met betrekking tot de werkzaamheden betoogd, dat na overname van het project Harreveld door ISS, sprake is geweest van een (fors) toegenomen werkdruk. Ter zitting is hierop desgevraagd door [Benadeelde] een nadere toelichting gegeven. [Benadeelde] heeft aangegeven dat zij voorheen, toen Harreveld nog door EW werd schoongemaakt, vier gebouwen in dertig uur tijd moest doen, terwijl zij bij ISS negen gebouwen in tweeëntwintig uur tijd moest schoonmaken. Volgens [Benadeelde] was dit niet mogelijk, zodat zij werk heeft laten liggen dat voorheen wel gedaan werd. Uiteindelijk hebben haar werkzaamheden zich beperkt tot voornamelijk het schoonmaken van wc’s en douches, aldus [Benadeelde], waarbij zij meer handelingen per minuut heeft uitgevoerd dan toen zij Harreveld in dienst van EW schoonmaakte. [Benadeelde] moest bij ISS schoonmaken met microvezeldoeken, hetgeen zwaarder gaat dan het schoonmaken met natte doeken. Na een maand ongeveer is [Benadeelde] weer overgegaan tot het schoonmaken met natte doeken, die dan uitgewrongen moesten worden. [Benadeelde] heeft voorts aangegeven dat zij geen goede dweilkar had, maar slechts de beschikking had over een mop die in een emmer moest worden uitgedrukt. De stofzuiger was ook veel zwaarder dan de stofzuiger waarmee zij bij EW werkte, aldus [Benadeelde].

4.3 [Benadeelde] heeft naar eigen zeggen slechts gedurende een maand, derhalve een half jaar voordat zij wegens gewrichtsklachten uitviel, ook daadwerkelijk met de door EW voorgeschreven microvezeldoeken gewerkt.
Met betrekking tot de stofzuigers heeft [Benadeelde] slechts gesteld dat deze zwaarder waren dan zij gewend was; dat deze een dergelijk gewicht hadden dat met het werken hiermee gezondheidsklachten zouden kunnen ontstaan heeft zij niet gesteld.
[Benadeelde] heeft verder aangegeven dat zij moest werken met inferieure materialen, maar deze stelling is niet verder feitelijk onderbouwd.
Voormelde feiten en omstandigheden kunnen derhalve niet tot de gevolgtrekking leiden dat [Benadeelde] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden.

4.4 [Benadeelde] heeft in de dagvaarding gesteld dat de werkzaamheden na overname door ISS, in 39% van de tijd moesten worden uitgevoerd. Ter comparitie is gebleken van de onjuistheid van deze – overigens door ISS betwiste – stelling, waar [Benadeelde] uiteen heeft gezet dat zij telkens aan de afdelingshoofden vroeg welke werkzaamheden moesten gebeuren en andere werkzaamheden na de overname niet meer heeft verricht. [Benadeelde] heeft wel aangegeven dat de werkdruk veel hoger lag en dat zij meer handelingen per minuut moest uit voeren. Ook heeft zij aangegeven dat zij uiteindelijk voornamelijk douches en wc's moest reinigen, waarbij zij veel moest wringen en waarvoor zij geen goede dweilkar ter beschikking had doch slechts een mop die in een emmer moest worden uitgedrukt. Een verdere feitelijke onderbouwing heeft zij niet gegeven.

4.5 Veronderstellenderwijs uitgaande van de door [Benadeelde] geschetste feiten en omstandigheden als onder 4.4 weergegeven, kan niettemin niet worden vastgesteld dat er een directe relatie is tussen het ontstaan/verergeren en voortbestaan van de door haar gestelde klachten en de bij ISS verrichte werkzaamheden.
De enige rapportages waaruit dit zou kunnen worden afgeleid, zijn die van Wolthuis, hiervoor weergegeven onder 2.5 en 2.1 I. Wolthuis is hierbij evenwel uitgegaan van de omstandigheid dat dezelfde werkzaamheden in minder tijd verricht moesten worden en de door [Benadeelde] in eerste instantie genoemde toename van de werkdruk, hetgeen evenwel, zoals hiervoor is overwogen, niet juist is. Ook is Wolthuis uitgegaan van de mededelingen van [Benadeelde] dat gewerkt moest worden met redelijk verouderd materiaal. Waar Wolthuis zijn oordeel kennelijk mede heeft gebaseerd op niet rechtens vaststaande feiten en omstandigheden, kan dit niet zonder meer worden gevolgd.
In de rapportage van Tolsma is vermeld dat de bedrijfsarts geen relatie tussen de klachten en de werkzaamheden heeft gelegd en niet door [Benadeelde] is gesteld dat dit op enig moment wel het geval is geweest. Ook in de andere overgelegde medische stukken wordt deze relatie niet gelegd: In de patiëntgegevens van de huisarts wordt bij 22 mei 2006 weliswaar melding gemaakt van overbelasting op het werk met daarachter “moet talloze wc’s en douches schoonmaken”, maar niet blijkt dat de huisarts de gewrichtsklachten hiermee in verband heeft gebracht. Reumatoloog Lanting tenslotte maakt in zijn brief van 28 maart 2007, als hiervoor weergegeven onder 2.4, wel melding van klachten in relatie met een hoge werkdruk, maar Lanting legt deze relatie met aspecifieke spierklachten, en dus niet met de gewrichtsklachten waarop de vordering van [Benadeelde] is gebaseerd. Waar Wolthuis in zijn rapportage meldt dat de werkdruk “als relevant punt aan de orde is geweest”, kan hij ook hierin niet worden gevolgd omdat hiervoor nergens steun wordt gevonden in de stukken.

4.6 Het bovenstaande leidt tot het oordeel, dat [Benadeelde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de gepretendeerde klachten zijn veroorzaakt door de bij ISS door haar uitgeoefende werkzaamheden. Dit betekent dat aan bewijslevering zo nodig door deskundigen, niet wordt toegekomen en dat de vordering aanstonds zal worden afgewezen. De overige stellingen en weren behoeven geen bespreking omdat die dit oordeel niet anders kunnen maken.PIV-site