Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 120716 Bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand dient aangevraagd te worden uiterlijk bij verlening toevoeging (2)

CRvB 120716 Bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand dient aangevraagd te worden uiterlijk bij aanvraag toevoeging 

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.1.
De gemachtigde van betrokkene heeft op 22 oktober 2013 een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) voor het namens betrokkene indienen van een klacht tegen de beslissing van 7 oktober 2013 tot afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring.

1.1.2.
Namens betrokkene heeft zijn gemachtigde op 26 oktober 2013 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand. De gemachtigde heeft hierbij vermeld dat de hoogte van de eigen bijdrage nog niet bekend is, omdat de toevoeging nog in aanvraag is.

1.1.3.
Bij besluit van 7 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 maart 2014 (bestreden besluit 1), heeft appellant de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat bijzondere bijstand vooraf dient te worden aangevraagd. Dit houdt volgens het beleid van de gemeente Amsterdam in dat een aanvraag voor de kosten van rechtsbijstand uiterlijk op de dag dat de toevoeging bij de RvR wordt aangevraagd moet worden ingediend.

1.2.1.
De gemachtigde van betrokkene heeft op 9 december 2013 een toevoeging aangevraagd bij de RvR voor het namens betrokkene indienen van een klacht tegen de beslissing van 2 december 2013 tot afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring. De RvR heeft de toevoeging afgegeven op 12 december 2013.

1.2.2.
Namens betrokkene heeft zijn gemachtigde op 27 december 2013 bijzondere bijstand ingevolge de WWB aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand. Deze kosten bestaan uit de eigen bijdrage van € 193,- die de RvR bij de toevoeging heeft vastgesteld.

1.2.3.
Bij besluit van 5 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit 2), heeft appellant de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft appellant, evenals aan de besluitvorming die betrekking heeft op de aanvraag van 26 oktober 2013, ten grondslag gelegd dat bijzondere bijstand vooraf dient te worden aangevraagd. Dit houdt volgens het beleid van de gemeente Amsterdam in dat een aanvraag voor de kosten van rechtsbijstand uiterlijk op de dag dat de toevoeging bij de RvR wordt aangevraagd moet worden ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en appellant opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van haar uitspraken. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De kosten van een eigen bijdrage van een toevoeging komen op het moment dat de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, is aangevangen. Voor zover in het - wetsinterpreterend - beleid van appellant staat vermeld dat de kosten opkomen op het moment dat de toevoeging wordt aangevraagd, is dit beleid niet juist. Betrokkene heeft op 15 november 2013, onderscheidenlijk 11 januari 2014, een klacht ingediend tegen de afwijzingen van zijn aanvragen om een urgentieverklaring. Met het indienen van deze klachten zijn de procedures waarvoor de toevoegingen zijn verleend, aangevangen. Nu betrokkene reeds op 26 oktober 2013, onderscheidenlijk 27 december 2013, de aanvragen om bijzondere bijstand heeft, ingediend, dus vóór het moment waarop de kosten waarvoor hij om deze bijstand heeft verzocht, moet de conclusie zijn dat de bijzondere bijstand tijdig is aangevraagd.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de kosten voor rechtshulp opkomen op het moment dat de advocaat oordeelt dat een procedure moet worden aangevangen en hij daarom bij de RvR verzoekt om een toevoeging. Immers, met het aanvragen van de toevoeging wordt beoogd een vergoeding te krijgen voor de kosten van rechtshulp en daarmee staat vast dat op het moment dat de toevoegingsaanvraag wordt ingediend sprake is van kosten die opkomen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Algemeen
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

4.3.
Ingevolge artikel 9.7.6.1 van de beleidsvoorschriften van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (beleidsvoorschriften), zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, moet een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand worden ingediend uiterlijk op de dag dat de toevoeging wordt aangevraagd.

4.4.
Deze bepaling gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten. Daartoe is het volgende van belang.

4.4.1.
Ingevolge artikel 28 van de Wet op de rechtsbijstand, voor zover hier van belang, kan het bestuur van de RvR een toevoeging weigeren indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend. Hieruit volgt dat een toevoeging in beginsel moet worden aangevraagd voordat feitelijk rechtsbijstand wordt verleend. Dit brengt mee dat als uitgangspunt heeft te gelden dat met de feitelijke verlening van rechtsbijstand eerst een aanvang wordt gemaakt nadat de RvR de aangevraagde toevoeging heeft verleend. De rechtsbijstandsverlener krijgt kennis van het besluit van de RvR tot verlening van de aangevraagde toevoeging op het moment dat hij dit besluit heeft ontvangen en zal dus vanaf dat moment op basis van die toevoeging rechtsbijstand kunnen gaan verlenen.

4.4.2.
Pas bij de verlening van de toevoeging stelt de RvR de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage vast. Anders dan uit de uitspraak van 1 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9177) zou kunnen worden afgeleid, komen de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand, mede gelet op wat in 4.4.1 is overwogen, daarom pas op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de RvR tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Dit betekent dat bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde, door de rechtzoekende te betalen, eigen bijdrage uiterlijk op deze dag dient te worden aangevraagd. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd. De Raad wijst er in dit verband nog op dat, nu het moment van ontvangst van de toevoeging door de advocaat de uiterste datum markeert waarop nog bijzondere bijstand voor de verschuldigde eigen bijdrage kan worden aangevraagd, het in de rede ligt om de aanvraag om bijzondere bijstand op een eerder moment in te dienen, bijvoorbeeld tegelijkertijd met de aanvraag om een toevoeging bij de RvR. De omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de eigen bijdrage zal zijn, vormt daarvoor geen beletsel.

4.5.
Uit 4.4 tot en met 4.4.2 volgt dat de in artikel 9.7.6.1 van de beleidsvoorschriften neergelegde beleidsregel buiten toepassing moet blijven.

Aanvraag bijzondere bijstand 26 oktober 2013 (aangevallen uitspraak 1)
4.6.
Betrokkene heeft bijzondere bijstand aangevraagd voordat de RvR op de aanvraag om een toevoeging heeft beslist en dus voordat de kosten voor rechtsbijstand zijn opgekomen. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat betrokkene tijdig bijzondere bijstand voor deze kosten heeft aangevraagd. Gelet hierop slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak 1 worden bevestigd.

Aanvraag bijzondere bijstand 27 december 2013 (aangevallen uitspraak 2)
4.7.
De RvR heeft de toevoeging op 12 december 2013 afgegeven en daarbij vastgesteld dat een eigen bijdrage is verschuldigd van € 193,-. Betrokkene heeft de bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand echter pas op 27 december 2013 aangevraagd. Aangezien ervan uit moet worden gegaan dat de gemachtigde van betrokkene de toevoeging al eerder dan die datum had ontvangen, heeft appellant de aanvraag voor deze kosten dan ook terecht afgewezen op de grond dat de kosten van rechtsbijstand al voor de aanvraag zijn opgekomen. In wat betrokkene heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend rechtvaardigen.

4.8.
De rechtbank heeft wat in 4.7 is overwogen niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak 2 dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.

Proceskosten
5.1.
Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1. Deze kosten worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand.ECLI:NL:CRVB:2016:2714

zie ook www.rechtspraak.nl met dank aan Recht.nl voor de verwijzing