Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 050814 VAV alleenstaande vrouw met autistisch kind; statistische gegevens niet doorslaggevend; parttime werk tijdens jeugd aannemelijk

Hof Arnhem-Leeuwarden 050814 VAV alleenstaande vrouw met autistisch kind; statistische gegevens niet doorslaggevend; parttime werk tijdens jeugd aannemelijk;
- visusverlies linkeroog bij al beperkt zicht rechteroog; 60% van € 60.000,-; nav discussie in literatuur eerder aanpassing smartengeldbedrag bij een recente zaak;
- eindleeftijd huishoudelijke hulp 75 jaar, vanwege toegenomen levensverwachting en omdat ouderen tot hogere leeftijd zelfredzaam moeten zijn;
- zelfwerkzaamheid tot 75 jaar; richtlijn letselschaderaad toegepast over gehele periode vanaf 1994;
- volledige vergoeding BGK bij proportionele aansprakelijkheid van 60%, geen eigen schuld;
- kosten rekenkundige bij comparitie vallen onder proceskostenveroordeling;
- wettelijke rente over BGK verschuldigd vanaf moment betaling facturen

vervolg op: hof-arnhem-leeuwarden-090713-carriere-verpleegkundige-opleiding-ic-verpleegkundige-niet-realistisch-nadere-vragen-mbt-percentage-deeltijd-pensioenleeftijd-ort-tot-61-jaar

2 De verdere beoordeling 

de akte van [appellante]

2.1
Het hof stelt vast dat [appellante] haar antwoordakte slechts gedeeltelijk gebruikt voor een reactie op de door [geïntimeerden] overgelegde producties. Het grootste deel van de akte is gewijd aan een reactie op de door [geïntimeerden] in hun laatste akte ingenomen stellingen. De door [appellante] overgelegde productie betreft een brief van het NRL, waarin eveneens wordt gereageerd op de akte van [geïntimeerden] Het hof heeft [appellante] niet de gelegenheid geboden in te gaan op de akte van [geïntimeerden], maar alleen op de bij die akte overgelegde producties. Voor zover de akte van [appellante] geen betrekking heeft op deze producties, zal het hof de akte buiten beschouwing laten. Het hof zal ook de productie buiten beschouwing laten, nu [geïntimeerden] er niet op hebben kunnen reageren en het hof [geïntimeerden] die gelegenheid ook niet zal bieden. In dit verband overweegt het hof dat partijen reeds vanaf juli 2006 procederen over de gevolgen van een medische behandeling uit 1994. In deze (tweede) appelprocedure heeft het hof al zes tussenarresten gewezen, driemaal om een van partijen in de gelegenheid te stellen op een door de andere partij in het laatste processtuk in het geding gebracht. Het hof acht een nieuwe vertraging van de procedure vanwege het bij het laatste processtuk in het geding brengen van een nieuwe productie zeer onwenselijk. 

resterende geschilpunten

2.2
In de eerdere tussenarresten heeft het hof beslist op een tussen partijen bestaande aantal geschilpunten. Het hof zal nu de resterende geschilpunten bespreken.

2.3
Partijen strijden allereerst over de bij de begroting van het verlies verdienvermogen in aanmerking te nemen uitgangspunten. In het laatste tussenarrest heeft het hof overwogen dat ten aanzien van het verlies verdienvermogen voor de fictieve situatie zonder medische fout dient te worden uitgegaan van:
- de functie verpleegkundige A;
- een eindleeftijd van 67 jaar;
- ORT van 14% tot 61 jaar;
- full time werken tot 61 jaar en 80% vanaf 61 jaar wanneer geen rekening wordt gehouden met de zorg voor de zoon van [appellante]. 
Het hof heeft in dat tussenarrest de partijen verdeeld houdende vraag naar de gevolgen van de zorg voor de zoon van [appellante] voor de te hanteren deeltijdfactor niet beantwoord, omdat het over onvoldoende informatie beschikte. Het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat [appellante] het grootste deel van haar arbeidsverleden als verpleegkundige fulltime heeft gewerkt en het gegeven dat zij als alleenstaande ouder zelf in haar levensonderhoud dient te voorzien, de verwachting rechtvaardigen dat [appellante] (tot haar 61ste levensjaar) fulltime zou hebben gewerkt, maar dat de omstandigheid dat [appellante] de zorg heeft voor een autistisch kind, welke zorg zich niet zonder meer laat combineren met een fulltime baan, mogelijk een correctie rechtvaardigt op het uitgangspunt van fulltime werken.

2.4
Tijdens de comparitie is dit onderwerp uitgebreid besproken. [appellante] heeft toen verklaard dat zij zonder de medische fout in Rotterdam zou zijn gaan wonen, waar haar ouders woonden en een goede vriendin, die in dezelfde situatie verkeerde als zijzelf (een alleenstaande ouder, werkzaam als verpleegkundige). In die situatie zou zij (vanaf 1 januari 1997) een fulltime baan hebben kunnen combineren met de zorg voor haar in 1995 geboren zoon [zoon]. Haar ouders konden een deel van de opvang voor hun rekening nemen en met de vriendin konden afspraken worden gemaakt over het over en weer opvangen van elkaars kind en het daarop afstemmen van de roosters. Bovendien beschikte het ziekenhuis over kinderopvang en bood het werk in avond- en nachtdiensten ook de mogelijkheid overdag thuis te zijn, aldus [appellante]. [appellante] heeft er verder op gewezen dat bij [zoon] weliswaar autisme is vastgesteld, maar dat hij niet veel extra zorg nodig heeft gehad. Hij heeft zowel het basis- als het voortgezet onderwijs gevolgd in het speciaal onderwijs en heeft een HAVO- diploma behaald. Toen hij op school zat, ging hij vroeg de deur uit en kwam hij laat thuis. 
Van de zijde van [geïntimeerden] is aangevoerd dat het niet realistisch is te verwachten dat [appellante] in de hypothetische situatie een fulltime baan zou hebben gehad naast de zorg voor haar zoon. In dat verband is verwezen naar statistische informatie waaruit volgt dat in Nederland maar één op de vijf alleenstaande moeders een fulltime baan heeft. In de processtukken zijn aanwijzingen te vinden dat de zoon van [appellante] extra zorg nodig had. Het is maar de vraag of hem in een situatie waarin meerdere personen zouden zijn ingeschakeld bij zijn opvang de vaste structuur geboden kon worden die hij nodig heeft, aldus [geïntimeerden]

2.5
Zoals het hof in het arrest van 9 juli 2013 heeft overwogen, rusten op [appellante] de stelplicht en bewijslast ten aanzien van haar stellingen omtrent de ontwikkeling van haar carrière in de hypothetische situatie zonder medische fout, maar kunnen aan het bewijs van deze hypothetische situatie geen hoge eisen worden gesteld. Bij de bepaling van de hypothetische situatie zonder ongeval gaat het om redelijke verwachtingen over de toekomstige ontwikkelingen. Die redelijke verwachtingen zullen doorgaans overeenkomen met de realistische verwachtingen, de verwachtingen die zijn gebaseerd op de normale gang van zaken bij de benadeelde. De partij die een afwijking van deze normale gang van zaken bepleit, dient die afwijking deugdelijk te onderbouwen. Het hof zal daarvan uitgaande de stellingen van partijen over het al dan niet fulltime werken van [appellante] in de hypothetische situatie bespreken.

2.6
Bij deze bespreking stelt het hof voorop dat statistische gegevens over een breed samengestelde groep - zoals, in dit geval, de groep van alleenstaande moeders - niet doorslaggevend zijn bij het antwoord op de vraag naar de omvang van de functie in de hypothetische situatie zonder ongeval. Het gaat om de begroting van de schade van [appellante]. Voor de begroting van die schade dient haar specifieke situatie het uitgangspunt te vormen en niet de situatie van de grootste gemene deler van een breed samengestelde groep waarvan zij (ook, naast andere groepen) deel uitmaakt. Daar komt bij dat de statistische informatie waar [geïntimeerden] zich op beroepen, bepaald niet eenduidig is. Uit deze informatie volgt dat in de jaren 2000 tot 2010 gemiddeld slechts een beperkt deel van de moeders - ongeveer 20% - fulltime werkte. Van de fulltime werkende moeders was 20% alleenstaand. De conclusie die [geïntimeerden] daaraan verbinden - dat maar 4% van de alleenstaande moeders fulltime werkt - is onjuist. De juiste conclusie is dat van de populatie werkende moeders 4% èn alleenstaand is èn fulltime werkt. Uit de verdere informatie volgt juist dat van de moeders die fulltime werken verhoudingsgewijs veel moeders alleenstaand zijn. 
"Van de moeders die wel fulltime werken is 20 procent alleenstaand. Dat is aanzienlijk meer dan bij moeders met een deeltijdbaan."

Moeders die alleenstaand zijn, werken dus vaker - en juist niet minder vaak - fulltime dan moeders die een partner hebben. De statistische informatie over werkende moeders draagt dan ook niet bij aan de conclusie dat [appellante] in de hypothetische situatie zonder ongeval parttime zou hebben gewerkt.

2.7
[appellante] heeft gedetailleerd aangegeven op welke wijze zij in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben kunnen voorzien in de opvang van [zoon]. [geïntimeerden] hebben de stellingen van [appellante] op dit punt slechts in algemene zin, maar niet gedetailleerd weersproken. Ze komen het hof ook plausibel voor. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat [appellante] in de hypothetische situatie zonder ongeval op de door haar aangegeven wijze in de opvang van [zoon] had kunnen voorzien. Dat betekent echter nog niet zonder meer dat [appellante] ook gedurende de gehele periode van de kinder- en jeugdjaren van [zoon] fulltime zou hebben gewerkt. [geïntimeerden] hebben er op gewezen dat [appellante] in de processtukken (onder meer in de conclusie van repliek en in de memorie van grieven onder nummer 32) heeft aangegeven dat de zorg voor [zoon] extra kosten en tijd vergt. Het hof acht dit, gelet op de stoornis van [zoon], ook alleszins voorstelbaar. In het licht daarvan heeft [appellante] haar (latere) stelling dat de extra zorg voor [zoon] gering is geweest onvoldoende onderbouwd. Het hof acht het om die reden niet realistisch te verwachten dat [appellante] in de hypothetische situatie zonder ongeval gedurende de gehele kinder- en jeugdjaren van [zoon] de (extra) zorg voor [zoon], naast de gewone zorgtaken, zou hebben kunnen combineren met een fulltime baan in de verpleging. Het hof acht het wel realistisch te verwachten dat [appellante] er naar zou hebben gestreefd om zo spoedig mogelijk fulltime te gaan werken. Om die reden acht het hof het, alles afwegend, juist om tot en met het jaar 1999 rekening te houden met een dienstverband van 60%, tot en met het jaar 2007 (het jaar dat [zoon] middelbaar onderwijs kon gaan volgen) met een dienstverband van 80% en vanaf 1 jaar 2008 (tot aan het bereiken door [appellante] van de leeftijd van 61 jaar) met een fulltime dienstverband.

ECLI:NL:GHARL:2014:6223