Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 100615 carriereverloop na kort dienstverband als taxichauffeur; uitgangspunten schadeberekening

Rb Midden-NL 100615 beroepsfout advocaat; geen grieven ingediend tegen berekeningswijze verlies verdienvermogen en hoogte smartengeld; 
- carriereverloop na kort dienstverband als taxichauffeur; uitgangspunten schadeberekening

eerder: hr-250311-art-81-ro-verlies-verdienvermogen-en-zelfwerkzaamheid-perikelen-rond-grievenstelsel-en-de-devolutieve-werking-van-het-appel en 
rb-zwolle-040511-schending-gedragscode-persoonlijk-onderzoek-en-art-34-wbp-aantasting-in-persoon-eur-5000-schadevergoeding

verlies aan verdienvermogen

4.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door Aegon van de in het NRL rapport gehanteerde uitgangspunten acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het Hof de uitgangspunten van dit rapport zou hebben overgenomen. Het is aannemelijk dat het Hof op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd in een tussenvonnis uitgangspunten zou hebben geformuleerd voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen en op basis daarvan een deskundige de opdracht hebben gegeven he verlies aan verdienvermogen te berekenen, dan wel partijen de suggestie zou hebben gegeven op grond van deze uitgangspunten te trachten tot een minnelijke regeling te komen. De rechtbank zal daarom hierna de uitgangspunten voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen formuleren.

4.12.
Voor het inkomen met ongeval gaat het NRL - op basis van de door [eiser] aangeleverde uitgangspunten - uit van het salaris tot het einde van het dienstverband per 1 april 2000, de uitkering op grond van de Ziektewet en de WAO-uitkering en voor de toekomst de WAO-uitkering. Deze inkomensgegevens zijn door [eisers] niet betwist, zodat ook de rechtbank daarvan uit zal gaan.

4.13.
De rechtbank gaat er vanuit dat [eiser] - indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen - tot zijn pensionering als taxichauffeur werkzaam zou zijn geweest. Het is juist, zoals [eisers] stelt, dat [eiser] voor het ongeval pas enkele jaren als taxichauffeur werkzaam was, maar voor zijn wisselend arbeidspatroon in de jaren voorafgaand aan het ongeval heeft hij een plausibele verklaring gegeven, waaronder een verkeerde opleidingskeuze na de afronding van de MAVO, de onmogelijkheid om na het overlijden van zijn vader verder onderwijs te volgen, de keuze om na de geboorte van zijn eerste kind huisman te worden en vervolgens, de beslissing om - vanwege de verslechterende gezondheid van zijn echtgenote - de rollen om te draaien, zodat hij (weer) kostwinner werd. Het is niet ondenkbaar en evenmin ongebruikelijk dat iemand de beroepskeuze uitstelt en op latere leeftijd (in het geval van [eiser] was dit op 35 jarige leeftijd) het beroep kiest dat hij of zij de rest van zijn arbeidzame leven zal uitoefenen. De gemaakte keuzen en de verrichte arbeid in de jaren voor het ongeval geven wel een indicatie voor de toekomst, maar hoe het carrièreverloop zou zijn geweest in de hypothetische situatie zonder ongeval kan niet met zekerheid worden vastgesteld.

4.14.
Over de pensioendatum van [eiser] in de hypothetische situatie zonder ongeval overweegt de rechtbank als volgt. Aegon heeft in eerste aanleg de pensioendatum van 65 jaar gemotiveerd betwist. Het is dan ook aannemelijk dat het Hof dit verweer van Aegon bij zijn oordeel had betrokken indien [Mr. Y] een grief had ingediend tegen de berekeningswijze van het verlies aan verdienvermogen. Nu bij de formulering van grief II uitsluitend in algemene bewoordingen is aangevoerd dat de rechtbank de looptijd heeft beperkt en geen enkele relatie wordt gelegd met het bij het verlies aan verdienvermogen van het NRL gehanteerde pensioenleeftijd, bestond er voor Aegon ook geen reden om in de memorie van grieven op dit punt verweer te voeren. De rechtbank zal daarom het verweer van Aegon, dat [eisers] in deze procedure tot het zijne heeft gemaakt, inhoudelijk beoordelen. Op grond van het hierna volgende verwerpt de rechtbank echter dit verweer. Het enkele feit dat is voorzien in een regeling die het mogelijk maakt op 62-jarige leeftijd en zelfs nog eerder met prepensioen te gaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te bepalen dat [eiser] - het ongeval weggedacht - reeds op 60 jarige leeftijd zijn beroepswerkzaamheden zou staken, zoals [eisers] betoogt. Het feit dat [eiser] op latere leeftijd is begonnen met zijn werkzaamheden als taxichauffeur maakt aannemelijk dat hij juist niet zou kiezen voor eerder uittreden, maar dat hij zou doorwerken tot zijn pensioendatum en zo alle jaren die hem nog resteerden te benutten voor pensioenopbouw. Het argument dat [eisers] voorts aan de vervroegde pensionering ten grondslag legt - te weten dat het niet aannemelijk is dat [eiser] vanwege de extra belasting die het werk in onregelmatige diensten met zich meebrengt - tot zijn 65ste levensjaar als nachttaxichauffeur werkzaam zou zijn geweest, is naar het oordeel van de rechtbank wel steekhoudend. Deze omstandigheid zal hierna bij het formuleren van de uitgangspunten voor de begroting van het inkomen in de hypothetische situatie zonder ongeval worden meegenomen.

4.15.
Gelet op het korte dienstverband van [eiser] als taxichauffeur is de rechtbank met [eisers] van oordeel dat voor de berekening van het salaris in de hypothetische situatie zonder ongeval een neutraler uitgangspunt moet worden genomen dan het door NRL gehanteerde gemiddelde salaris bij taxicentrale Weesp. Het meest realistisch daarvoor is de beloning volgens de CAO voor het taxivervoer. [eiser] heeft niet betwist dat hij werkzaam was als “chauffeur straattaxi”, zodat de inschaling voor dit type chauffeur zal moeten worden toegepast.

4.16.
De rechtbank gaat er vanuit dat [eiser], gelet op het feit dat hij sinds de aanvang van zijn werkzaamheden als taxichauffeur kostwinner was, deze werkzaamheden in de hypothetische situatie zonder ongeval fulltime zou verrichten. Hoewel niet met zekerheid kan worden vastgesteld of hij werkelijk gedurende de hele looptijd een fulltime dienstverband zou kunnen verwerven, gaat de rechtbank daar - de goede en de kwade kansen afwegend - wel vanuit. Voorts overweegt de rechtbank dat [eiser] de MAVO heeft afgerond en daarna zijn praktijkdiploma boekhouden gehaald, zodat hij - indien dat noodzakelijk zou blijken te zijn - in staat moet worden geacht te voldoen aan de opleidingseisen voor het beroep van chauffeur straattaxi. Gelet op het opleidings- en arbeidsverleden van [eiser] voor het ongeval, is er naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende reden om aan te nemen dat hij in hypothetische situatie zonder ongeval ook diploma's zou hebben behaald die leiden tot een hogere inschaling, maar die niet noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep van chauffeur straattaxi.

4.17.
De brochure van het sociaal fonds taxivervoer vermeldt dat de chauffeur straattaxi, vanwege de inkomsten uit fooien reeds bij trede 8 de maximumschaal heeft bereikt. Deze maximering zal daarom ook op het door [eiser] te verdienen salaris moeten worden toegepast. Nu hij zoals hij zelf stelt, met ingang van 1996 als taxichauffeur is gaan werken, zou hij acht jaar later, dus in 2004, de maximale trede van het CAO salaris van een chauffeur straattaxi hebben bereikt. Voor de jaren na het bereiken van de maximumtrede zal het salaris moeten worden geïndexeerd op de gebruikelijke wijze, waarbij voor wat betreft de periode 2004 tot 2015 uitgegaan kan worden van de werkelijke indexering.

4.18.
De rechtbank acht het aannemelijk dat in het geval er bij het Hof een inhoudelijk debat had plaatsgevonden over het verlies verdienvermogen, Aegon verweer zou hebben gevoerd tegen het oordeel van de rechtbank 's Gravenhage dat [eiser] een bedrag aan fooien ontving dat gelijk is aan 10% van de loonsom. Daarom zal de rechtbank in deze procedure het verweer van [eisers] bij haar oordeel betrekken. De rechtbank is met [eisers] van oordeel dat [eiser] zijn standpunt dat de fiscus uitgaat van een bedrag aan fooien van 10% van de loonsom onvoldoende heeft onderbouwd. Anderzijds blijkt uit het maximeren van het salaris van de chauffeur straattaxi op een lagere trede, dat ook de taxibranche er vanuit gaat dat de fooien een niet te verwaarlozen deel van het inkomen uitmaken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om bij de begroting van het bedrag aan inkomen wegens fooien wel uit te gaan van 10% van het netto-inkomen, maar dit niet te relateren aan het inkomen in de door hem gehanteerde referte periode (dus inclusief de toeslagen wegens onregelmatigheid in die periode) zoals [eiser] heeft gedaan, maar aan het netto-inkomen voor de chauffeur straattaxi (exclusief toeslagen voor onregelmatigheid) op grond van de CAO voor het taxivervoer.

4.19.
Ook voor de toeslagen voor onregelmatige diensten is de rechtbank van oordeel dat - gelet op het geringe arbeidsverleden - daarvoor niet de door [eiser] gehanteerde referteperiode in aanmerking moet worden genomen, maar dat moet worden uitgegaan van het aantal onregelmatige diensten dat gebruikelijk is voor een chauffeur straattaxi met een fulltime dienstverband. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het verrichten van nachtdiensten met het stijgen der jaren steeds zwaarder wordt. In verband daarmee acht de rechtbank het realistisch dat [eiser] vanaf zijn 57ste levensjaar gebruik zou hebben gemaakt van de in de CAO gegeven mogelijkheid geen nachtdiensten meer hoeven te verrichten.

4.20.
[eiser] heeft erop gewezen dat de CAO taxivervoer voorziet in een werkgeversbijdrage in de Ziektekostenverzekering en dat iedere werkgever verplicht is aangesloten bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg. Hiermee heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van het missen van de werkgeversbijdrage voor de ziektekostenverzekering en dat hij pensioenschade heeft geleden. Het is aannemelijk dat het Hof in de hypothetische situatie zonder beroepsfout de te benoemen deskundige zou hebben opgedragen deze schadeposten, uitgaande van de CAO taxivervoer, te berekenen op de daarvoor gebruikelijke wijze.

4.21.
Over de berekening van de fiscale schade overweegt de rechtbank als volgt. [eisers] heeft niet betwist dat [eiser] vanwege de financiële gevolgen van het ongeval zijn woning heeft verkocht en in een goedkopere woning is gaan wonen. Bij de begroting van deze schadepost moet dus een vergelijking worden gemaakt tussen de hypothetische situatie zonder ongeval dat [eiser] het grotere huis zou bewonen met de daarbij behorende hypotheek en mogelijkheden voor hypotheekrente aftrek en de feitelijke situatie waarin [eiser] een kleiner huis bewoont met de gewijzigde hypotheek, waarbij wellicht andere hypotheekvoorwaarden hebben te gelden over bijvoorbeeld aflossing en rente. Bij de berekening van de fiscale schade dient [eiser] de rekenkundige daarom te voorzien van gegevens over beide hypotheken, zodat deze de hierboven weergegeven vergelijking kan maken en op basis daarvan de schade op dit punt kan berekenen.

4.22.
De door het Hof gehanteerde rekenrente van 3% (op basis van een rente van 6% en een inflatie van 3%) heeft als zodanig geen verband met de gemaakte beroepsfout, zodat de rechtbank aan deze rekenrente is gebonden.

4.23.
Wat betreft de kapitalisatiedatum overweegt de rechtbank als volgt. Gebruikelijk is om als kapitalisatiedatum te nemen de datum van het rapport waarin de letselschade is berekend. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het aannemelijk dat het Hof in de hypothetische situatie zonder de beroepsfout de uitgangspunten opnieuw had vastgesteld en in een tussenvonnis een rekenkundige de opdracht gegeven op basis daarvan het verlies aan verdienvermogen te berekenen. Uitgaande van een gewezen tussenarrest op dezelfde datum als het eindvonnis van het Hof en uitgaande van een termijn van drie maanden voor het uitbrengen van het rapport van de rekenkundige, zou de kapitalisatiedatum uitkomen op 14 oktober 2009 (drie maanden na de datum van het arrest van het Hof op 14 juli 2009). De rechtbank zal daarom de kapitalisatiedatum bepalen op 14 oktober 2009.

4.24.
Nu de korting die het Hof heeft toegepast niet het gevolg is van de gemaakte beroepsfout, is de rechtbank gebonden aan dit oordeel. Op het berekende verlies aan verdienvermogen zal dus een korting van 20% moeten worden toegepast.

ECLI:NL:RBMNE:2015:4208