Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 090207 causaliteitsverweer terzake van vuistslag en overlijden en letselschade agv val daarna

HR 09-02-07 causaliteitsvermeer terzake van vuistslag en overlijden en letselschade agv val op de grond daarna art 81 RO.
Uit de conclusie van AG Wuijsman:
4.9 Bij de klacht wordt het volgende uit het oog verloren. In rov. 4.5 (blz. 5, 11e regel e.v., van het bestreden arrest) oordeelt het Hof - in cassatie niet bestreden -, dat het welbewust geven van een dusdanig harde vuistslag in het gezicht van [betrokkene 2] waardoor deze ten val kwam, zonder meer een onrechtmatige gedraging is die aan [eiser] kan worden toegerekend. Genoemde gedraging dient achterwege te blijven en is onrechtmatig te achten mede vanwege de kans op letsel. Bij een gedraging als waarom het hier gaat, brengen de aard van de aansprakelijkheid (aansprakelijkheid wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm die strekt tot het voorkomen van lichamelijk letsel) en de aard van de schade (lichamelijk letsel dat overlijden en verlies van levensonderhoud tot gevolg heeft) mee dat ook ten tijde van de gedraging in aard en omvang niet verwachte letselschade aan de onrechtmatig handelende persoon in beginsel zijn toe te reken als een gevolg van dat onrechtmatig handelen. Zie in dit verband: HR 25 november 2005, RvdW 2005, 132, JOL 2005, 681, LJN:AU4042 (C04/216HR), rov. 3.4.8 ("De klachten onder I.2.6 (iii) falen omdat zij eraan voorbijzien dat het niet naleven van een veiligheidsnorm meebrengt dat ook letsel dat buiten de normale lijn van de verwachtingen ligt aan de overtreder van die norm moet worden toegerekend (zie HR 6 oktober 1995, nr. 15770, NJ 1998, 190.") en HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 42, VR 2005, 47, JOL 2005, 162, LJN:AR5213 (C03/206HR), rov. 4.4 ("De omstandigheid dat de door de verloskundige gemaakte fout de schade van de ouders niet direct, maar indirect heeft veroorzaakt, omdat tot die geboorte mede hebben bijgedragen het uitblijven van nader onderzoek en het uitblijven van de beslissing tot afbreking van de zwangerschap, staat niet in de weg aan toerekening van de schade in de zin van art. 6:98 BW aan het LUMC en de verloskundige als een gevolg van de door laatstgenoemde gemaakte fout. Die toerekening wordt gerechtvaardigd door de aard van de onderhavige aansprakelijkheid, die immers is gebaseerd op schending van een zorgvuldigheidsnorm welke mede strekt ter voorkoming van schade als de onderhavige, en de aard van de schade, dat wil zeggen schade voortvloeiende uit de geboorte van een ernstig gehandicapt kind dat niet geboren zou zijn als de fout niet zou zijn gemaakt.") en verder nog Asser-Hartkamp 4-I, 2004, nrs. 433 e.v., in het bijzonder nr. 434, alsmede Schadevergoeding (Boonekamp), art. 98, aant. 29 en 30, in het bijzonder aant. 29.4 ('aard van de gedraging') en aant. 29.5 ('verwezenlijking van een geschapen risico'). In het licht van dit alles is het oordeel van het Hof op blz. 5, zesde regel van onderen van het bestreden arrest, dat de gevolgen van de vuistslag en de daarop volgende fatale val aan [eiser] moeten worden toegerekend, niet onjuist of onbegrijpelijk.
LJN AZ4068