Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 270716 causaal verband blijkt onvoldoende duidelijk uit de rapportages v neuroloog en orthopeed

Rb Midden-Nederland 270716 causaal verband blijkt onvoldoende duidelijk uit de rapportages v neuroloog en orthopeed 
- eiseres dient wél haar patiëntenkaart over 8 jaar voor het ongeval, maar niet de rapporten van UWV ter beschikking te stellen

De feiten

2.1.
Op 8 april 2010 is [verzoekster] een verkeersongeval overkomen. Zij reed die dag met haar auto over de Zeldertsedreef in Amersfoort. Vanuit één van de parkeervakken aan de rechterkant van de weg reed een auto de weg op, net op het moment waarop [verzoekster] hem in haar auto passeerde. [verzoekster] is met de rechter voorkant van haar auto tegen de zijkant van die andere auto gebotst, en heeft daarbij letsel opgelopen.

2.2.
Unigarant, de WAM-verzekeraar van die andere auto, heeft aansprakelijkheid erkend. Unigarant heeft tot op heden een bedrag van in totaal € 117.500,00 op de schade van [verzoekster] bevoorschot.

2.3.
Voor het ongeval heeft [verzoekster] in loondienst gewerkt. Vanaf 1 maart 2010, en ook ten tijde van het ongeval, ontving zij een WW-uitkering. Na het ongeval heeft [verzoekster] zich ziek gemeld voor de WW, waarna zij een ZW-uitkering ontving. In 2011 heeft [verzoekster] tijdelijk weer in loondienst gewerkt. Vanaf 1 oktober 2011 ontving zij weer een ZW-uitkering. Twee jaar na het ongeval is [verzoekster] beoordeeld in het kader van de WIA. Het UWV heeft [verzoekster] voor 72,75% arbeidsongeschikt geacht. Tot 27 december 2013 heeft [verzoekster] een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Sindsdien ontvangt zij een WGA-vervolguitkering (een loonaanvullingsuitkering).

2.4.
Na het ongeval heeft [verzoekster] verschillende behandelingen en therapieën ondergaan. Zij hield echter last van pijn in haar haar nek (met uitstraling naar beide schouders en achterhoofd), hoofdpijn, pijn in haar onderrug en pijn in haar linker lies. Verder sliep zij slecht, had zij soms depressieve gevoelens, alsmede concentratie- en woordvindproblemen.

2.5.
[verzoekster] en Unigarant hebben overeenstemming bereikt over de inschakeling van twee deskundigen, te weten een orthopeed, dr. C.M.T. Plasmans (hierna: Plasmans), en een neuroloog, P. Verlooy (hierna: Verlooy).

2.6.
Beide deskundigen hebben in verband daarmee medische informatie over [verzoekster] ontvangen, daterend van na het ongeval. Daarbij bevond zich ook een brief van de huisarts van [verzoekster] van 28 januari 2011, met daarin het volgende:

“Voor het ongeval niet met nek- of rugklachten bekend.”

2.7.
Plasmans heeft [verzoekster] op 17 december 2012 onderzocht. In zijn definitieve rapport van 27 maart 2013 heeft hij het volgende vermeld:

“ ALGEMENE EN SOCIALE ANAMNESE:
In 2006 onderging betrokkene een bariatrische ingreep vanwege een overgewicht. Zij heeft hier goed op gereageerd, doch onderwijl is de functie van de band opgeheven met onveranderd een goed resultaat. Door de resterende pijnbron nu is de lichamelijke activiteit verminderd waardoor weer enige toename van het gewicht.
(…).

ONDERZOEK:
De anamnese kan adequaat worden afgenomen. De drie afzonderlijke klachtenbronnen worden door betrokkene op een correcte wijze beschreven. Er is thans weer een overgewicht van 115 kg bij een lengte van 1.78½ cm.
(…)

SAMENVATTING EN OVERWEGINGEN:
43-Jarige, fors geproportioneerde vrouw die op basis van de anamnese en het medisch dossier tot het moment van het onderhavige ongeval op 08.04.2010 niet behept is geweest met spinale klachten nog cervicaal, noch thoracaal, noch lumbaal. Bij het onderhavige ongeval is er sprake geweest van een mogelijke hyperflexie in het cervicale traject gepaard gaande met een forse tendomyogene component zonder dat op de vervaardigde overzichtsfoto’s posttraumatische afwijkingen in het cervicale traject konden worden vastgesteld.
Evenmin konden er posttraumatische veranderingen in het thoracale traject worden vastgesteld. Vanaf het ongeval is er geen sprake geweest van typische radiculaire of pseudoradiculaire uitstralingen in de bovenste extremiteiten. (…).
Daarnaast heeft betrokkene vanaf het ongeval een pijnbron op de lumbosacrale overgang aan de linkerzijde gelokaliseerd wederom zonder aanwijzingen voor radiculaire of pseudoradiculaire uitstralingen in de onderste extremiteiten. Op basis van de anamnese en het onderzoek kan er niet geconcludeerd worden tot een discogene irritatiebron in het lumbale traject. Op de verkregen overzichtsfoto’s wordt ook in dit traject geen aanwijzing gevonden voor een vroegtijdige degeneratie of een posttraumatische afwijking. Een recent aanvullend vervaardigd MRI-onderzoek bracht in deze evenmin pathologie naar voren.
Als laatste klachtenbron zij gemeld een gevoeligheid in de linker lies af en toe gepaard gaande met een aldaar ervaren knap zonder dat er een typische arthrogene uitstraling naar de binnenzijde van de knie voorhanden is. Bij betrokkenen wordt er wel een verminderde rotatiemogelijkheid in de linker heup vastgesteld. Een reeds eerder vervaardigd MRI-onderzoek T1 en T2 gewogen brengt geen pathologie intra-articulair in de linker heup aan het licht en evenmin in de omgeving van de linker heup.
Tevens zij gemeld dat in aansluiting aan het ongeval er bij betrokkene sprake is van geheugen- en concentratiestoornissen alsook repeterend optredende hoofdpijnklachten. Daarnaast is er sprake van een energieverlies en chronische moeheid waardoor er veel minder dan voor het ongeval bij betrokkene uit de handen komt. Daarnaast is er sprake van persisterende bewegingsbeperkingen in het cervicale traject. Hoewel het inwerkend geweld bij het ongeval niet nader omschreven is, zouden deze verschijnselen ook als “whiplash associated pathology” omschreven kunnen worden.
Dit “ziektebeeld” behoort echter niet tot de competentie van de expertiserend orthopedisch chirurg. Betrokkenen zal in januari 2013 nader neurologisch in deze geëvalueerd worden.

CONCLUSIE:
De resterende klachtenbron in het cervicale - en lumbale traject naast de klachtenbron in en rondom de linker heup zijn ontstaan in aansluiting aan het ongeval. Bij alle verrichte onderzoeken kan er niet geconcludeerd worden tot een discogene klachtenbron, noch in het cervicale traject, noch in het lumbale traject. Evenmin kan er geconcludeerd worden tot een duidelijke intra-articulaire afwijking in het linker heupgewricht. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat op orthopedisch vakgebied er niet geconcludeerd mag worden tot het bestaan van een duidelijk organisch substraat. Wel rest er bij betrokkenen een klachtenpatroon met verschijnselen welke zouden kunnen passen bij een conditie na een acceleratie/deceleratie inwerkend geweld op de cervicale wervelkolom. Ook de aanwezige vrij forse bewegingsbeperking zeer waarschijnlijk tendomyogeen van oorsprong, zou hierbij kunnen passen.”

2.8.
Plasmans heeft als volgt geantwoord op de door partijen aan hem gestelde vragen, waarbij partijen de IWMD-vraagstelling hebben gehanteerd:

“Op basis van de anamnese en het medisch dossier mag worden vastgesteld dat voor het onderhavige ongeval er bij betrokkenen geen klachtenbron bestond in het cervicale traject, lumbosacraal en evenmin in het rondom de linker heup.
(…)
Het ligt niet in de rede te veronderstellen dat ook zonder het onderhavige ongeval de door betrokkene aangegeven klachtenbronnen spontaan zouden zijn ontstaan.”

2.9.
Plasmans heeft op basis van de anamnese geconcludeerd dat [verzoekster] licht beperkt is voor: zitten, staan, trappenlopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken, gebogen werken, bukken en torderen, gebruik van de nek, reiken, met de handen boven schouderhoogte werken, tillen en dragen. Hij heeft hier het volgende aan toegevoegd:

“Geen vastgesteld organisch substraat. Hooguit een tendomyogene gevoeligheid.”

2.10.
Verlooy heeft [verzoekster] onderzocht op 11 januari 2013. In zijn definitieve rapport van 14 februari 2013 heeft Verlooy het volgende vermeld:

“Neurologisch onderzoek
(…). Zij weegt 111 kg bij een lengte van 1.76 m.

Overwegingen
(…)
De lage rugklachten passen anamnestisch het meest bij aspecifieke rugklachten gezien het ontbreken van duidelijke radiculaire klachten in de anamnese en afwezige Lasègue beiderzijds. Betrokkenen geeft wel een hypesthesie aan in de dermatomen L5 en S1 links. De MRI LWK toont echter geen aanwijzingen voor compressie van lumbale wortels zodat deze bevinding hoogstwaarschijnlijk geen klinische betekenis heeft. Een causale relatie met het ongeval is op neurologisch vakgebied niet te verklaren omdat een ongevalsmechanisme zoals bij de CWK niet aanwezig is. Daarbij dient te worden bedacht dat aspecifieke lage rugklachten in een normale, niet getraumatiseerde populatie niet zeldzaam zijn.
Voor de intermitterend optredende klachten in de linker lies kan op neurologisch vakgebied geen verklaring worden gegeven.

Diagnose
1. Whiplash Associated Disorder graad I.
2. Aspecifieke lage rugklachten.”

2.11.
Verlooy heeft als volgt geantwoord op de hem door partijen gestelde vragen, waarbij partijen de IWMD-vraagstelling hebben gehanteerd:

“Het medisch dossier bevat geen gegevens over de voorgeschiedenis van betrokkenen. In de correspondentie van de huisarts wordt wel vermeld dat betrokkene voor het ongeval geen nek- of rugklachten had.
(…)
Op neurologisch vakgebied bestaan er een lichte beperking bij gebruik van de nek bij activiteiten of werkzaamheden, waarbij rotatie of lateroflexie in beide richtingen dan wel flexie of extensie, eindstandig regelmatig wordt vereist.
Als gevolg van de rugklachten is het aannemelijk dat er een lichte beperking bestaat bij werkzaamheden of activiteiten waarbij bukken en/of torderen regelmatig is vereist en bij gebogen werken.
(…)
Blijkens de anamnese bestonden er voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op neurologisch vakgebied.
(…)
Het is niet onmogelijk dat betrokkene zonder ongeval ooit klachten zou hebben gekregen over pijn in de nek of pijn in de onderrug, omdat deze klachten in een niet getraumatiseerde populatie niet zeldzaam zijn.
(…)
In de literatuur zijn gegevens te vinden over prevalentie van chronische nekklachten. In de Nederlandse open populatie is een prevalentie van chronische nekpijn gevonden van 14,3%. Daarbij is het deel getraumatiseerde personen niet vermeld.
(NederlandseOnderzoekDatabank, http://www.onderzoekinformatie.nl/nl/oi/nod/onderzoek/OND1318865/print)
Lage rugklachten komen in Nederland veel voor. In een bevolkingsonderzoek bij mensen van 25 jaar en ouder bleek lage rugpijn de meest genoemde klacht van alle klachten van het bewegingsapparaat: 44% gaf aan in het afgelopen jaar wel eens last te hebben gehad van lage rugklachten. Bij 21% van de ondervraagden bleken de klachten langer dan 3 maanden te duren (Picavet, 2003).
Uit Richtlijn aspecifieke lage rugklachten. CBO 2010.”

2.12.
Met instemming van Unigarant is [verzoekster] in september 2013 gestart met een opleiding aan de fotovakschool in Apeldoorn. Zij hoopt na het behalen van haar diploma inkomsten te kunnen genereren als zelfstandig fotograaf.

2.13.
Vanaf medio 2014 hebben partijen geprobeerd een definitieve regeling te treffen. Dat is niet gelukt. Bij brief van 20 november 2015 schreef Unigarant in dat kader het volgende aan de advocaat van [verzoekster] :

“Vanwege de discussie over de persisterende klachten van uw cliënte, die in onze visie niet vanuit het ongeval kunnen worden verklaard, en de gestelde schade die hieruit voortvloeit, heb ik al geruime tijd geleden een 2nd opinion aangevraagd bij een andere medisch adviseur. Het medisch advies heb ik helaas recent pas mogen ontvangen. (…).”

2.14.
In het advies van de medisch adviseur aan wie de second opinion is verzocht, is het volgende vermeld:

“Mijn commentaar:
(…)
Er zijn bij betrokkene diverse onderzoeken verricht waarbij nimmer medisch objectiveerbare afwijkingen werden vastgesteld.
Van belang is dat betrokkene ten tijde van de SEH als obese wordt omschreven, hetgeen betekent dat er sprake is van fors overgewicht.
Orthopaedisch chirurg Plasmans die de expertise verrichtte, merkte eveneens de adipositas op (…) maar verzuimt een afweging te maken tussen de belasting van het bewegingsapparaat wegens obesitas en de klachten van betrokkene.
De orthopaedisch chirurg geeft aan dat het niet in de rede ligt te veronderstellen dat ook zonder het onderhavige ongeval de door betrokkene aangegeven klachtenbronnen spontaan zouden zijn ontstaan. Echter in dit dossier valt op dat er geen enkel gegeven ter beschikking staat over de preëxistente situatie van betrokkene buiten de anamnestische beperking dat betrokkene een maagband heeft gehad wegens ernstig overgewicht.
Bij het ontbreken van duidelijke gegevens over de preëxistente situatie van betrokkene, lijkt het mij moeilijk om de conclusie te trekken bij aspecifieke klachten, waarbij geen traumatische afwijkingen zijn vastgesteld, er geen medisch objectiveerbaar letsel is ontstaan ten tijde van het ongeval en waarbij er sprake is van ernstige obesitas te concluderen dat de klachten en beperkingen van betrokkene een relatie hebben met dit ongeval.
De orthopaedisch chirurg geeft aan dat de klachten van betrokkene niet zijn terug te leiden tot een objectiveerbare orthopaedisch chirurgische bron.
De orthopaedisch chirurg heeft in zijn expertiserapport verzuimd aan te geven wat naar zijn visie beperkingen zijn passend bij het ongeval.
Een beperkingenprofiel is ten dele ingevuld waarbij staat aangegeven dat de anamnestische beperkingen zijn weergegeven, maar niet is aangegeven welke beperkingen er naar de visie van de orthopaedisch chirurg passend zijn met het doorgemaakte ongeval en de orthopaedisch chirurg zal hierover moeten worden bevraagd.
(…)
Verder is van belang dat bij de aangegeven beperkingen de forse mate van overgewicht interfereert met een deel van deze beperkingen.
(…)
Het lijkt mij wenselijk orthopaedisch chirurg Plasmans om een nadere beschouwing te verzoeken.
Dan werd een neurologische expertise verricht waarbij de neuroloog aangeeft dat er geen medisch objectiveerbaar letsel is ontstaan, maar concludeert tot een whiplash associated disorder, hetgeen passend is bij de aard van het ongevalsmechanisme en tot aspecifieke lage rugklachten waarbij de neuroloog wel de vermelding maakt dat aspecifieke lage rugklachten een veelvoorkomende klacht is in de algehele populatie (…).
Deze klachten zijn dus veel voorkomend en niet leidend tot forse beperkingen.
De neuroloog concludeert ook tot lichte beperkingen waarbij de neuroloog aangeeft dat er sprake is van een lichte beperking bij gebruik van de nek bij activiteiten of werkzaamheden waarbij rotatie of lateroflexie in beide richtingen dan wel flexie of extensie eindstandig regelmatig wordt vereist. Hierbij valt dan op te merken dat conform de richtlijn voor de Nederlandse Vereniging voor Neurologie bij een whiplash associated disorder geen beperkingen zijn aan te nemen en ook geen percentage blijvende invaliditeit gehele persoon.
(…).
De neuroloog moet worden gevraagd hoe het kan dat hij concludeert tot het bestaan van beperkingen in weerwil van de richtlijn van zijn eigen vakgroep.
De neuroloog merkt wel op dat er in het dossier geen gegevens aanwezig zijn over de voorgeschiedenis van betrokkene.
Het ontbreken van deze gegevens uit de voorgeschiedenis lijkt mij van evident belang, gezien het gegeven dat er bij betrokkene aspecifieke klachten worden geuit waarbij beide klachten, zowel van de nek als rug, een veel voorkomende klacht zijn in de gehele populatie zonder het doormaken van een ongeval, zodat de relatie tussen de huidige klachten van betrokkene en het ons regarderende ongeval niet zo eenvoudig valt te leggen.
Helaas hebben beide experts niet verzocht om gegevens over de preëxistente situatie van betrokkene.
(…).”


Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat haar klachten en beperkingen juridisch in causaal verband staan tot het ongeval van 8 april 2010, haar kosten te begroten en verweerster in die kosten te veroordelen.

3.2.
[verzoekster] stelt daartoe dat het (juridisch) causaal verband tussen klachten en ongeval ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad bewezen is, ingeval na het ongeval sprake is van werkelijk aanwezige, reële, niet voorgewende en niet ingebeelde klachten, die voor het ongeval ontbraken, ingeval die klachten op zichzelf kunnen worden verklaard door het ongeval en een alternatieve verklaring voor die klachten ontbreekt. Uit de rapporten van Plasmans en Verlooy blijkt dat in de onderhavige zaak sprake is van dergelijke klachten, die derhalve aan het ongeval moeten worden toegerekend.

3.3.
Unigarant voert verweer, concluderend tot afwijzing van het verzoek. Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzoekt Unigarant de rechtbank te beslissen dat slechts de nekklachten met de door Verlooy geduide lichte beperkingen als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd, en dat [verzoekster] haar patiëntenkaart en de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV ter beschikking moet stellen aan Unigarant, zo nodig onder gesloten couvert ter attentie van de medisch adviseur van Unigarant.

3.4.
Unigarant stelt daartoe dat uit de rapportages van de deskundigen slechts lichte beperkingen blijken en dat ook de feitelijke situatie geen aanknopingspunt biedt voor het aannemen van verdergaande beperkingen. [verzoekster] heeft na het ongeval immers enige tijd kunnen werken en is thans in staat een opleiding te volgen die volgens Unigarant bij uitstek belastend moet worden geacht voor rug en nek. Overigens stelt Unigarant dat de rechtspraak van de Hoge Raad, waarnaar [verzoekster] verwijst, betrekking heeft op aan whiplash te relateren klachten. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [verzoekster] aan whiplash gerelateerde (nek-)klachten heeft, partijen verschillen van mening over de rug- en liesklachten van [verzoekster] , waarvoor volgens Unigarant een alternatieve verklaring voorhanden is, namelijk het overgewicht. Overlegging van de patiëntenkaart en de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV zouden ter zake uitsluitsel kunnen geven, aldus Unigarant.

3.5.
[verzoekster] voert verweer, concluderend tot afwijzing.

3.6.
Na de mondelinge behandeling in dit deelgeschil hebben partijen een poging ondernomen tot een minnelijke oplossing. Zij blijven echter verdeeld, met name over de vraag of de te verstrekken informatie uit de patiëntenkaart al dan niet dient te worden beperkt in tijd en in klachtensoort (te weten tot klachten van het bewegingsapparaat en psychische klachten).


De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure is bedoeld ter vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De beslissing door de rechter in de deelgeschilprocedure dient derhalve bij te dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, in die zin dat zijn oordeel een eventuele impasse in de onderhandelingen die tot die overeenkomst zouden moeten leiden, kan doorbreken.

4.2.
In dit geval twisten partijen over het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies al dan niet het gevolg zijn van het haar overkomen ongeval (tussen partijen is niet in geschil dat de nekklachten van [verzoekster] ongevalsgevolg zijn), en of, en zo ja in hoeverre, [verzoekster] in dat kader inzage dient te verschaffen in haar patiëntenkaart en verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV. Een rechterlijk oordeel over deze kwesties kan bijdragen aan het doorbreken van de tussen partijen ontstane impasse, zodat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek en Unigarant in haar tegenverzoek.

4.3.
Anders dan [verzoekster] is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het ongeval en haar klachten aan onderrug en linker lies nog niet onmiskenbaar duidelijk blijkt uit de rapportages van de ingeschakelde deskundigen Plasmans en Verlooy. Uit die rapportages blijkt evenmin onmiskenbaar duidelijk dat dit causaal verband ontbreekt. De rechtbank acht zich gelet op het door partijen gevoerde debat op dit moment dan ook nog niet in staat om met behulp van de thans voorhanden zijnde informatie een oordeel over het causaal verband tussen de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies te geven.

4.4.
Het staat vast dat in 2006 bij [verzoekster] een maagband is geplaatst. Een degrelijke ingreep duidt op het bestaan van een significant overgewicht. Een dergelijk overgewicht gaat in het algemeen niet zelden gepaard met medische problematiek zoals
(onder-)rugklachten. Plasmans en Verlooy waren er blijkens hun rapporten van op de hoogte dat in 2006 bij [verzoekster] een maagband is geplaatst. Zij noemen in hun rapporten de bmi van [verzoekster] . Daaruit blijkt dat ook ten tijde van de onderzoeken van overgewicht sprake was, zij het van mindere omvang dan in 2006. Of, en zo ja in hoeverre, Plasmans en Verlooy het verloop van het (over-)gewicht en de behandeling daarvan bij hun conclusies over de klachten aan de onderrug en linker lies hebben betrokken, blijkt onvoldoende expliciet uit de tekst van hun rapportages en is dus (nog) niet voldoende duidelijk geworden. Vaststaat dat de deskundigen, afgezien van een mededeling van de huisarts dat [verzoekster] voor het ongeval niet bekend was met nek- of rugklachten, niet beschikten over medische informatie van voor het ongeval en daar (voor zover de rechtbank weet) evenmin om hebben verzocht.

4.5.
Aangezien partijen Plasmans en Verlooy als deskundigen hebben benoemd en zij zich bijgevolg aan hun oordeel hebben gerefereerd, overweegt de rechtbank dat het van belang is om aan hen, Plasmans en Verlooy, de patiëntenkaart van [verzoekster] ter beschikking te stellen. Gelet op de omstandigheid dat de maagband vier jaar voor het ongeval is geplaatst, en de situatie daaraan voorafgaand relevant kan zijn voor de aanvullende beoordeling door Plasmans en Verlooy, is de rechtbank van oordeel dat de aan hen over te leggen patiëntenkaart in ieder geval alle informatie tot acht jaar voorafgaand aan het ongeval dient te bevatten. Partijen dienen Plasmans en Verlooy daarbij te verzoeken om, met inachtneming van de informatie op die kaart, te beoordelen of die informatie aanleiding geeft tot aanpassing of bijstelling van hun bevindingen en die beoordeling zoveel als mogelijk gemotiveerd te onderbouwen met het oog op het door partijen gevoerde debat of de klachten aan onderrug en linker lies ook zonder het ongeval zouden (kunnen) zijn ontstaan.

4.6.
De rechtbank acht het niet van belang dat de deskundigen ook de beschikking krijgen over de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV, nu die rapportages immers zijn opgesteld met een ander doel dan het vaststellen van de oorzaak van de klachten van [verzoekster] . Indien Plasmans en/of Verlooy de informatie in die rapportages voor hun oordeel echter wel van belang zou(den) achten, dan zijn zij gerechtigd die informatie bij [verzoekster] op te vragen. In dat geval dient [verzoekster] gehoor te geven aan een daartoe strekkend verzoek van (een van) de deskundigen.

4.7.
Gelet op de omstandigheid dat de aanvullende rapportages van Plasmans en Verlooy worden verzocht in het kader van het aanhangige deelgeschil, en de beslissing in dat deelgeschil beoogt bij te dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, dienen de kosten van het aanvullende onderzoek door Plasmans en Verlooy te worden gedragen door Unigarant.

4.8.
De rechtbank zal de zaak in verband met het voorgaande aanhouden tot 19 oktober 2016. Uiterlijk die dag dienen partijen de rechtbank te berichten over de gewenste verdere voortgang van de procedure, afhankelijk van de vraag of de aanvullende rapportages al gereed zijn en of partijen naar aanleiding daarvan een nader oordeel van de rechtbank wensen. De zaak zal dan behandeld worden door een andere rechter omdat
mr. H.M.M. Steenberghe met ingang van 1 oktober 2016 niet meer werkzaam zal zijn aan de rechtbank Midden-Nederland.


De beslissing

De rechtbank

5.1.
draagt [verzoekster] op om te bewerkstelligen dat aan de deskundigen Plasmans en Verlooy ter beschikking wordt gesteld de patiëntenkaart van [verzoekster] , met daarop in ieder geval alle informatie tot acht jaar voorafgaand aan het ongeval,

5.2.
draagt partijen op de deskundigen Plasmans en Verlooy in aanvulling op en met handhaving van de aanbiedingsbrieven van 5 november 2012 te verzoeken om, met inachtneming van de informatie op genoemde patiëntenkaart, nogmaals zoveel als mogelijk te beoordelen of de klachten van [verzoekster] aan haar onderrug en linker lies ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan, en om hun oordelen, voor zover mogelijk, in ieder geval nader toe te lichten voor zover uit de patiëntenkaart voor het door hen te geven oordeel relevante klachten van [verzoekster] blijken op het gebied van het bewegingsapparaat alsmede psychische klachten, en om van die klachten verslag te doen;

5.3.
indien de deskundigen Plasmans en Verlooy het voor de door hen te geven beoordeling van belang achten om inzage te verkrijgen in de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV, dan zijn zij gerechtigd om [verzoekster] te verzoeken afschriften van die rapportages aan hen te overhandigen, aan welk verzoek [verzoekster] dient te voldoen;

5.4.
draagt partijen op om de rechtbank uiterlijk 19 oktober 2016 te informeren over de gewenste verdere voortgang van de procedure, ECLI:NL:RBMNE:2016:4516