Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Hertogenbosch 011211 causaal verband hondenbeet op werk en ontstaan eczeem niet aangetoond, oorzaak vertraging genezing staat evenmin vast

Rb 's-Hertogenbosch 011211 causaal verband hondenbeet op werk en ontstaan eczeem niet aangetoond, oorzaak vertraging genezing staat evenmin vast;
- smartengeld vanwege hondenbeet € 800,-, gelet op traag genezingsproces van zes maanden;
- vrijwaring; verzekeraar niet in enig redelijk belang geschaad door schending mededelingsplicht

2 De verdere beoordeling in de hoofdzaak
2.1.
Zoals uiteengezet in het tussenvonnis van 10 juni 2010 is bij vonnis van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 23 februari 2006 voor recht verklaard dat [gedaagde in hoofdzaak] aansprakelijk is voor de schade van [eiser in hoofdzaak] ten gevolge van de hondenbeet op 18 juni 2002.
[eiser in hoofdzaak] stelt zich op het standpunt dat zijn huidaandoening, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden, het gevolg is van de hondenbeet. Dit is door [gedaagde in hoofdzaak] weersproken. Het is aan [eiser in hoofdzaak] om te bewijzen dat de door hem gevorderde schade het gevolg is van de hondenbeet.

2.2.
Voor de antwoorden op de aan de deskundige voorgelegde vragen wordt verwezen naar het rapport van de deskundige d.d. 18 juli 2011. De kantonrechter neemt de conclusies van de deskundige over.

2.3.
[eiser in hoofdzaak] heeft in de conclusie na deskundigenbericht onder meer aangevoerd dat de deskundige heeft geconstateerd dat het trage genezingsproces van de door de hondenbeet ontstane wond, welk proces zes maanden heeft geduurd, kan worden toegeschreven aan de bestaande neiging om eczeem te vertonen (en dat de daaruit voortvloeiende schade aan [gedaagde in hoofdzaak] kan worden toegerekend).
De kantonrechter is van oordeel, zoals van de kant van [gedaagde in hoofdzaak] is betoogd, dat niet is aangetoond dat het trage genezingsproces toe te schrijven is aan de bestaande neiging om eczeem te vertonen. De deskundige heeft zulks in zijn bericht (slechts) voor mogelijk gehouden. Dat dat het geval is bij [eiser in hoofdzaak] blijkt nergens uit.

2.4.
De conclusie is dat het causaal verband tussen de hondenbeet en het ontstaan van het nummulair eczeem niet is aangetoond en dat evenmin vaststaat dat het genezingsproces van de door de hondenbeet ontstane wond is vertraagd door de neiging van [eiser in hoofdzaak] om eczeem te vertonen.

2.5.
[eiser in hoofdzaak] heeft bij conclusie na deskundigenbericht naar voren gebracht (nog) aanspraak te maken op:
- de door hem geleden schade zoals opgegeven bij brief van 8 oktober 2005 (in de conclusie wordt kennelijk abusievelijk als jaartal 2008 genoemd), overgelegd onder productie 1 bij dagvaarding, welke schade is begroot op een bedrag van € 2.000,-;
- de door hem geleden schade wegens verlies van arbeidsvermogen, zoals omschreven in productie 1 bij dagvaarding, begroot op een bedrag van € 2.000,-;
- smartengeld ten bedrage van € 1.500,-.

2.6.
In de brief van 8 oktober 2005 van [eiser in hoofdzaak] staat een aantal zaken opgesomd dat verloren zou zijn gegaan door de zes weken durende teerbehandeling die hij in Nijmegen heeft ondergaan. [eiser in hoofdzaak] heeft deze behandeling kennelijk (zie de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde brief van 16 juli 2004) ondergaan ter bestrijding van ‘een gegeneraliseerde huiduitslag’. Nu niet vaststaat dat de huiduitslag van [eiser in hoofdzaak] het gevolg is van de hondenbeet op 18 juni 2002, komen deze zaken niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorts heeft [eiser in hoofdzaak] in eerdergenoemde brief naar voren gebracht dat hij over de maanden oktober, november en december 2004 ‘geld heeft misgelopen doordat hij in de ziektewet zat’. Aangezien niet vaststaat dat [eiser in hoofdzaak] in voornoemde maanden arbeidsongeschikt was als gevolg van de hondenbeet (de genezing van de beet in juni 2002 heeft immers zes maanden geduurd), komt ook deze schade niet voor vergoeding in aanmerking.

2.7.
[eiser in hoofdzaak] maakt verder aanspraak op een bedrag ter zake verlies arbeidsvermogen. Blijkens de dagvaarding, waaraan [eiser in hoofdzaak] in zijn conclusie na deskundigenbericht refereert, vordert hij ter zake een bedrag van € 1.000,- netto per maand vanaf 9 september 2004. Zoals hierboven overwogen, staat niet vast dat [eiser in hoofdzaak] vanaf die datum arbeidsongeschikt was als gevolg van de hondenbeet (de genezing van de beet in juni 2002 heeft immers zes maanden geduurd), zodat de gevorderde schade betreffende het gederfde inkomen evenmin voor vergoeding in aanmerking komt.

2.8.
Voorts vordert [eiser in hoofdzaak] een vergoeding voor geleden immateriële schade ad € 1.500,-.
De kantonrechter is van oordeel, mede gelet op het trage genezingsproces, dat een vergoeding van € 800,- ter zake redelijk is. Dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 18 juni 2002.

2.9.
[eiser in hoofdzaak] vordert een bedrag van (€ 4.322,20 plus € 15.406,53 maakt) € 19.728,73 aan buitengerechtelijke kosten.
Gebleken is dat relevante buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht door de gemachtigde van [eiser in hoofdzaak]. De gemachtigde heeft evenwel onvoldoende onderbouwd dat hij in het buitengerechtelijk traject genoodzaakt is geweest werkzaamheden te verrichten welke kosten met zich meebrengen van een omvang zoals gevorderd. De buitengerechtelijke kosten zullen in redelijkheid worden begroot op een bedrag van € 300,-. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding.

2.10.
Nu [eiser in hoofdzaak] voor het overgrote deel in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in de hoofdzaak. Ook zal hij worden belast met de (gehele) kosten van het deskundigenonderzoek, nu het door hem gestelde causaal verband tussen de hondenbeet en zijn huidaandoening niet is komen vast te staan en [eiser in hoofdzaak] de bewijslast voor die stelling draagt. Aangezien [eiser in hoofdzaak] de helft van de kosten van het onderzoek reeds heeft voldaan, dient hij ter zake nog te voldoen een bedrag van ([€ 1.249,51 plus € 178,50 maakt] € 1.428,01 gedeeld door twee is) € 714,01. [gedaagde in hoofdzaak] zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.

3 Het geschil in de vrijwaringszaak
3.1.
[eiseres in vrijwaring] heeft gevorderd Reaal te veroordelen:
a. a) om de verzekeringsovereenkomst tussen Reaal en [eiseres in vrijwaring] (alsnog) na te komen door jegens [eiseres in vrijwaring] polisdekking te verlenen op de bedrijfsverzekering met het polisnummer [nummer] (oud nr: [nummer 2]);
b) om aan [eiseres in vrijwaring]tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [eiseres in vrijwaring] als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld;
c) om op grond van artikel 6:74 BW aan [eiseres in vrijwaring] te vergoeden alle schade die zij lijdt door het ten onrechte weigeren van polisdekking, welke schade in een later stadium – nadat een vonnis in de hoofdzaak is verkregen – door [eiseres in vrijwaring] moet worden vastgesteld;
d) tot het betalen van alle proceskosten.

Zij heeft daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen [eiseres in vrijwaring] en Zürich Verzekeringen, thans Reaal, bestaat een verzekeringsovereenkomst, welke ten tijde van het ongeval, de hondenbeet op 18 juni 2002, van kracht was. De aansprakelijkheid van [eiseres in vrijwaring] voor de schade die [eiser in hoofdzaak] heeft geleden, is op grond van die overeenkomst (polisnummer [nummer] [oud nr: [nummer 2]]) gedekt. Reaal heeft ten onrechte polisdekking geweigerd. Daardoor heeft [eiseres in vrijwaring] zelf een advocaat moeten inschakelen om verweer te voeren in de onderhavige schadestaatprocedure en een vrijwaringsprocedure moeten opstarten. De kosten die daarmee gepaard gaan, dient Reaal te vergoeden. Een definitieve opgave van kosten kan eerst dan worden gedaan nadat een vonnis in de hoofdzaak is ontvangen.

3.2.
Reaal heeft – kort weergegeven – onder meer het volgende verweer gevoerd.
[eiseres in vrijwaring] heeft geen melding gemaakt van ontvangst van de dagvaarding d.d. 28 september 2005 waarmee [eiser in hoofdzaak] de aansprakelijkheidsprocedure inleidde noch van enige eventueel daaraan voorafgaande aankondiging van rechtsmaatregelen. Zij heeft daarmee haar meldingsplicht, als neergelegd in artikel 4 van de polisvoorwaarden en in artikel 7:941 BW, geschonden. [eiseres in vrijwaring] heeft door deze schending de belangen van Reaal geschaad. Als gevolg daarvan is het recht op uitkering van [eiseres in vrijwaring]komen te vervallen.

4 De beoordeling in de vrijwaringszaak
4.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
[eiseres in vrijwaring] heeft de brief van 26 september 2004, waarbij [eiser in hoofdzaak] [eiseres in vrijwaring]verzoekt de kwestie inzake het ongeval in juni 2002 aan de AVB-verzekeraar van [eiseres in vrijwaring] voor te leggen teneinde het verdere ‘schaderegelingstraject’ te kunnen bespreken, aan haar assurantietussenpersoon doorgestuurd, welke de brief heeft doorgestuurd naar Reaal. Naar aanleiding daarvan heeft Reaal een toedrachtsonderzoek laten verrichten door CED Personenschade BV.
De dagvaarding van 28 september 2005, welke de aansprakelijkheidsprocedure inleidde, heeft [eiseres in vrijwaring]niet doorgestuurd aan Reaal (of de tussenpersoon van [eiseres in vrijwaring]).
De dagvaarding van 5 februari 2010, waarmee de schadestaatprocedure is ingeleid, heeft [eiseres in vrijwaring]doorgestuurd naar haar tussenpersoon, die deze op haar beurt heeft doorgestuurd aan Reaal.
Reaal heeft bij brief van 22 februari 2010 laten weten dat [eiseres in vrijwaring] niet langer dekking kan ontlenen aan de aansprakelijkheidsverzekering.
Artikel 4 van de polisvoorwaarden, welke van toepassing zijn op de tussen [eiseres in vrijwaring] en Reaal gesloten verzekeringsovereenkomst, luidt onder meer als volgt:
‘4.1 Verplichtingen van de verzekerde
Zodra verzekerde kennis draagt van een aanspraak of omstandigheid die voor Zurich tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is verzekerde verplicht:
Zurich zo spoedig mogelijk die aanspraak of omstandigheid te melden;
Zurich zo spoedig mogelijk alle gegevens te verstrekken die van belang zijn;
alle ontvangen bescheiden, waaronder dagvaardingen, onmiddellijk aan Zurich door te zenden;
e aanwijzingen van Zurich stipt op te volgen;
volle medewerking aan de schaderegeling te verlenen en zich te onthouden van alles wat het belang van Zurich zou kunnen schaden;
(…)
4.3
Verval van rechten/Verjaring
(…)
Indien aanmelding van een aanspraak of omstandigheid, waaruit voor Zurich een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan, niet plaatsvindt binnen drie jaar na het moment waarop verzekerde kennis kreeg of had kunnen krijgen van deze aanspraak of omstandigheid, vervalt elk recht op dekking hiervoor.
4.4
Verval van recht op dekking
De verzekering biedt geen dekking indien verzekerde één of meer van de genoemde verplichtingen niet nakomt en daarmee de belangen van Zurich schaadt.
(…)’

4.2.
[eiseres in vrijwaring] heeft niet aan de in artikel 4 van de polisvoorwaarden neergelegde verplichtingen voldaan door geen melding te maken van de ontvangst van de dagvaarding d.d. 28 september 2005.
De verplichting melding te maken van de ontvangst van de dagvaarding valt aan te merken als een verplichting in de zin van artikel 7:941 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde, in casu [eiseres in vrijwaring], verplicht zijn binnen redelijke termijn de verzekeraar, in casu Reaal, alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om haar uitkeringsplicht te bepalen.

4.3.
Artikel 7:941 lid 4 BW vermeldt echter dat de verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts kan bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.
Reaal heeft gesteld dat zij in haar belangen als verzekeraar is geschaad. Door de te late melding heeft Reaal onder meer geen mogelijkheid gehad succesvol verweer te voeren tegen de aansprakelijkheidsclaim van [eiser in hoofdzaak], aldus Reaal. [eiseres in vrijwaring] heeft gemotiveerd weersproken dat Reaal in haar belangen is geschaad.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Nu het oordeel van de deskundige luidt dat er geen sprake is van een causaal verband tussen de hondenbeet en de huidklachten, heeft Reaal geen belang gehad bij het voeren van een causaliteitsverweer in de eerdere procedure, inhoudende dat de klachten van [eiser in hoofdzaak] volgens Reaal mogelijk het gevolg zouden zijn geweest van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen in verband met illegale cannabisteelt.
Dat Reaal, indien zij van de dagvaarding op de hoogte zou zijn gebracht, het medisch traject en de re-integratie van [eiser in hoofdzaak] op de arbeidsmarkt ‘in positieve zin zou hebben beïnvloed’, is, gelet op de uitspraak in de hoofdzaak, waarin enkel een vergoeding voor smartengeld en buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen, niet van belang.
Ten slotte is niet zonder meer aannemelijk dat Reaal, indien zij van het uitbrengen van de dagvaarding in de eerdere procedure tijdig op de hoogte zou zijn gesteld, de zaak in een eerder stadium zou hebben geschikt en de kosten deswege zou hebben beperkt.

4.4.
De conclusie is dat niet is gebleken dat Reaal in enig redelijk belang is geschaad door het schenden van [eiseres in vrijwaring]van de mededelingsplicht. Dat betekent dat Reaal het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van die verplichting niet heeft kunnen bedingen. Zulks heeft tot gevolg dat Reaal de tussen haar en [eiseres in vrijwaring] gesloten verzekeringsovereenkomst (alsnog) dient na te komen door jegens [eiseres in vrijwaring] polisdekking te verlenen op de bedrijfsverzekering met het polisnummer [nummer] (oud nr: [nummer 2]). Het sub a en b gevorderde zal daarom worden toegewezen.

4.5.
[eiseres in vrijwaring] heeft voorts gevorderd Reaal te veroordelen om op grond van artikel 6:74 BW aan [eiseres in vrijwaring] te vergoeden alle schade die [eiseres in vrijwaring] lijdt door het ten onrechte weigeren van polisdekking, welke schade in een later stadium – nadat een vonnis in de hoofdzaak is verkregen – door [eiseres in vrijwaring] moet worden vastgesteld. [eiseres in vrijwaring] heeft in dat verband gewezen op de kosten van het zelf hebben moeten inschakelen van een advocaat om verweer te voeren in de schadestaatprocedure.
Evenwel, niet gesteld noch gebleken is dat Reaal op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is geweest voor [eiseres in vrijwaring] in rechte op te treden wanneer laatstgenoemde aansprakelijk wordt gehouden ter zake een schade die gedekt wordt door de verzekeringsovereenkomst. Derhalve is Reaal niet tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet voor [eiseres in vrijwaring] verweer te voeren in de schadestaatprocedure. Er is daarom geen reden voor het toekennen van schadevergoeding (op grond van artikel 6:74 BW). Het sub c gevorderde zal daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBSHE:2011:12880