Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 281118 geen causaal verband tussen rug-, en liesklachten en ongeval; aanvullend desk, rapport, nu met inachtneming patiëntenkaart

RBMNE 281118 geen causaal verband tussen rug-, en liesklachten en ongeval; aanvullend desk, rapport, nu met inachtneming patiëntenkaart. 
- rb acht 70 uur teveel, 40 redelijk en waardeert kosten op (40 uur/70 uur) van € 21.785,89 = € 12.449,08

(in vervolg op rb-midden-nederland-270716-eiseres-dient-wel-haar-patientenkaart-over-8-jaar-voor-het-ongeval-maar-niet-de-rapporten-van-uwv-ter-beschikking-te-stellen en ECLI:NL:RBMNE:2017:3103)


De verdere beoordeling

Waar gaat dit deelgeschil over? 

2.1. 
[verzoekster] is op 8 april 2010 rijdend in haar auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Unigarant heeft als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen die dit ongeval voor [verzoekster] heeft. Dit deelgeschil gaat over de vraag of de 
nek-, rug- en liesklachten die [verzoekster] noemt, veroorzaakt zijn door het ongeval.

Wat wilde [verzoekster] ? 

2.2.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat haar klachten en beperkingen in juridische zin in causaal verband staan tot het ongeval van 8 april 2010.

Wat vond Unigarant?

2.3.
Unigarant stelde zich op het standpunt dat alleen de aan whiplash gerelateerde nekklachten van [verzoekster] kunnen worden aangemerkt als ongevalsgevolg en niet ook de rug- en liesklachten. De klachten aan de onderrug en linker lies zijn volgens Unigarant het gevolg van het overgewicht dat [verzoekster] heeft (gehad). 
Unigarant heeft de rechtbank daarom (met een zelfstandig tegenverzoek) gevraagd te beslissen dat alleen de nekklachten ongevalsgevolg zijn. Daarnaast heeft Unigarant verzocht om inzage in de patiëntenkaart van [verzoekster] omdat op basis daarvan mogelijk duidelijk zou kunnen worden of [verzoekster] de rug- en liesklachten ook al voor het ongeval had.

Wat heeft de deelgeschilrechter beslist? Twee punten

2.4.
De rechtbank heeft in dit deelgeschil twee tussenuitspraken gedaan; op 27 juli 2016 en op 17 mei 2017. De kern van die uitspraken is dat de rechtbank aan de hand van de rapporten uit 2013 van orthopeed dr. C.M.T. Plasmans (hierna: Plasmans) en neuroloog P. Verlooy (hierna: Verlooy) geen beslissing kan nemen over het causaal verband tussen de gestelde rug- en liesklachten aan de ene kant en het ongeval aan de andere kant. De reden daarvan is dat onvoldoende expliciet uit de opgestelde deskundigenrapporten blijkt of, en zo ja, in hoeverre, het verloop van het (over)gewicht van [verzoekster] en de behandeling daarvan bij de conclusies over de klachten aan de onderrug en de linker lies zijn betrokken. Dit is het gevolg van het feit dat de deskundigen niet beschikten over medische informatie van voor het ongeval, afgezien van de mededeling van de huisarts dat [verzoekster] voor het ongeval niet bekend was met nek- of rugklachten.

Eerste punt – overleggen patiëntenkaart

2.5.
Om duidelijkheid te verkrijgen over het causaal verband heeft de rechtbank beslist dat partijen zich nogmaals moeten wenden tot de aangezochte deskundigen Plasmans en Verlooy en dat het daarbij van belang is dat aan hen de patiëntenkaart van [verzoekster] ter beschikking wordt gesteld. Daarom heeft de rechtbank bij beschikking van 27 juli 2016 [verzoekster] opgedragen te bewerkstelligen dat Plasmans en Verlooy de beschikking krijgen over haar patiëntenkaart, met daarop in ieder geval alle informatie tot acht jaar voorafgaand aan het ongeval (zie punt 4.5. en 5.1. van de beschikking van 27 juli 2016).

Tweede punt – terug naar de deskundigen

2.6.
Daarnaast heeft de rechtbank aan partijen gezamenlijk opgedragen Plasmans en Verlooy te verzoeken om, nu met inachtneming van de informatie op de patiëntenkaart van [verzoekster] , te beoordelen of de rug- en liesklachten ook zonder het ongeval zouden zijn ontstaan. En verder om hun oordelen in ieder geval nader toe te lichten voor zover uit de patiëntenkaart relevante klachten van [verzoekster] blijken op het gebied van het bewegingsapparaat en psychische klachten, en om van die klachten verslag te doen (zie punt 4.5. en 5.2. van de beschikking van 27 juli 2016).

Over deze beslissing heeft de rechtbank partijen met de tweede beschikking nog enkele nadere instructies gegeven (zie punt 4.1. van de beschikking van 17 mei 2017).

Wat rapporteren de deskundigen aanvullend? 

2.7. Orthopeed Plasmans heeft in zijn aanvullende rapport van 13 april 2018 onder andere het volgende opgenomen:

( ... )
CONCLUSIE:

In het eerder uitgebrachte rapport werd onder de rubriek “beschouwing” naar voren gebracht dat in aansluiting aan het onderhavige ongeval er voor de liesklachten en de klachten op de lumbosacrale overgang geen evident organisch substraat op orthopedisch vakgebied kan worden vastgesteld.

Op basis van het nu bestudeerde huisartsjournaal moet worden genoteerd dat betrokkene, hoewel steeds zeer kortdurend toch de huisarts ook geconsulteerd heeft voorafgaande aan het onderhavige ongeval voor zeer incidenteel optredende klachten op de lumbosacrale overgang als ook de klachtenbron gesitueerd in de linker liesregio.

Door de huisarts beschreven afwijkingen zijn beknopt maar correleren zeer wel met de onderzoeksbevindingen van ondergetekende zoals weergegeven in het door hem uitgebrachte rapport d.d. 27.03.2013.

Door ondergetekende werd buiten beschouwing gelaten de mogelijke late gevolgen van een in het kader van het onderhavige mogelijk geacquireerde whiplash, waarover door collega Verlooy, expertiserend neuroloog, een oordeel is gegeven.

Op grond van deze nieuwe overwegingen zal vraag 2 van de IWMD vraagstelling door ondergetekende opnieuw worden beantwoord: 

2 DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval

Vraag 2a: Bestonden vóór het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

Antwoord: Op basis van het verkregen huisartsjournaal moet worden vastgesteld dat betrokkene ook vóór het onderhavige ongeval zeer incidenteel de huisarts geconsulteerd heeft voor een klachtenbron in de linker lies als ook op de lumbosacrale overgang. Hetzelfde geldt overigens voor de incidenteel optredende klachten in het cervicale traject al of niet mede terug te voeren op een migraine.

Vraag 2b: Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Antwoord: Mede op basis van de eerder verkregen radiologische opnamen moet worden vastgesteld dat er geen objectiveerbaar organisch substraat op orthopedisch vakgebied vastgesteld kan worden, noch op de lumbosacrale overgang, noch in en rondom het linker heupgewricht. 
De door betrokkene zo nu en dan ervaren klachten en gevoeligheid lumbosacraal in en rondom de linker heup zijn steeds passagère geweest en kortdurend van aard.

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval

Vraag 2c: Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Antwoord: De beschreven pijnbron op de lumbosacrale overgang en in en rondom de linker heup zou ook op enig moment hebben kunnen opspelen indien betrokkene het onderhavige ongeval niet was overkomen.

( ... )

Vraag 2f: Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen?

Antwoord: Naar de mening van ondergetekende moet ervan worden uitgegaan mede op grond van het eerder aanwezige overgewicht van betrokkene en toch ook de belastende psychische omstandigheden, dat incidenteel een kort moment van hinder in beide klachtenbronnen onveranderd kan optreden.

( ... )

2.8.
Neuroloog Verlooy heeft in zijn aanvullende neurologische expertise van 16 april 2018 onder andere het volgende opgenomen:

( ... ) 
In de eerdere neurologische rapportage van 14 februari 2013 ( ... ) is geconcludeerd tot een whiplash associated disorder graad 1 en aspecifieke lage rugklachten na een auto-ongeval.

Voor de whiplash associated disorder werd een medisch causale relatie met het ongeval aannemelijk geacht, maar dat was niet het geval voor de aspecifieke lage rugklachten.

Voor de door betrokkene vermelde klachten in de linker lies was er op neurologisch vakgebied geen verklaring.

( ... )

Overwegingen

1. 
Met betrekking tot de lage rugklachten

In de voorgaande neurologische rapportage d.d. 14-02-2013 wordt op grond van de anamnese en het onderzoek en de bevindingen bij het beeldvormend onderzoek geconcludeerd tot aspecifieke lage rugklachten, waarbij een (medisch) causale relatie met het ongeval niet valt te verklaren. Daarbij is tevens opgemerkt dat aspecifieke lage rugklachten in een normale niet getraumatiseerde populatie niet zeldzaam zijn. Er zijn een aantal factoren bekend die bijdragen aan het ontstaan van aspecifieke lage rugklachten, zoals chronische overbelasting door veel zitten, overgewicht, psychische stress, het bestaan van degeneratieve afwijkingen van de LWK, in combinatie met gebrek aan beweging. In een individueel geval kan de invloed van de verschillende factoren meestal niet betrouwbaar worden aangegeven. Aspecifieke rugklachten kunnen intermitterend optreden, maar ook chronisch worden.
Blijkens het huisartsenjournaal heeft betrokkene in de 8 jaar voorafgaand aan het ongeval diverse malen haar huisarts bezocht in verband met lage rugklachten. Dit is in overeenstemming met de diagnose aspecifieke lage rugklachten, omdat dergelijke klachten intermitterend in periodes kunnen voorkomen. Het is, rekening houdend met het bovenstaande, zeer wel mogelijk dat betrokkene ook zonder het ongeval (opnieuw) lage rugklachten had kunnen krijgen.

2. 
Met betrekking tot klachten in de linker lies

Blijkens het huisartsenjournaal heeft betrokkene de 8 jaar voorafgaand aan het ongeval enkele malen de huisarts geraadpleegd in verband met pijnklachten in de linker lies. Daarbij is eenmaal de diagnose tendinitis van de lies gesteld. Bij de overige consulten was de conclusie pijn in de lies, waarbij geen oorzaak is genoemd. Er zijn geen neurologische aanknopingspunten voor deze klachten omdat de klachten niet kunnen worden verklaard door disfunctie van zenuwen of zenuwwortels, gezien de lokalisatie van de pijn en een medisch causale relatie met het ongeval kan op neurologisch vakgebied niet worden aangenomen.

( ... )

4. 
Met betrekking tot nekklachten

In het journaal worden twee consulten vermeld met nekklachten, waarbij is geconcludeerd tot myogene nekklachten. Het is niet onmogelijk dat betrokkene zonder ongeval ooit wel eens myogene nekklachten zou hebben gekregen, maar deze klachten zijn niet vergelijkbaar met de nekklachten die na een whiplashtrauma kunnen ontstaan en die kunnen worden verklaard door een specifiek ongevalsmechanisme, zoals in casu.

Beantwoording van vraag 2 
Vraag 2a

Bestonden vóór het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog heeft?

Antwoord

Blijkens het journaal van de huisarts heeft betrokkene ook voor het ongeval last gehad van lage rugklachten. Dit is in overeenstemming met diagnose aspecifieke lage rugklachten, waarbij intermitterend in periodes klachten kunnen voorkomen, maar waarbij de klacht ook chronisch kunnen zijn.

Er zijn ook eerder nekklachten geweest, waarbij is geconcludeerd tot myogene nekklachten. 
( ... )

Vraag 2c 
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?

Antwoord

Het is niet onmogelijk dat betrokkene zonder ongeval ooit klachten zou hebben gekregen over pijn in de nek of pijn in de onderrug, omdat deze klachten in een niet getraumatiseerde populatie niet zeldzaam zijn. 
Rekening houdend met het journaal van de huisarts voorafgaand aan het ongeval is het echter zeer wel mogelijk dat betrokkene ook zonder ongeval (opnieuw) lage rugklachten zou hebben gekregen, zoals toegelicht in de overwegingen.

Vraag 2d 
Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?

Antwoord

In de literatuur zijn gegevens te vinden over prevalentie van chronische nekklachten. In de Nederlandse open populatie zijn prevalentie van chronische nekpijn gevonden van 14,3%. Daarbij is het deel getraumatiseerde personen niet vermeld. (…)

Lage rugklachten komen in Nederland veel voor. In een bevolkingsonderzoek bij mensen van 25 jaar en ouder bleek lage rugpijn de meest genoemde klacht van alle klachten van het bewegingsapparaat: 44% gaf aan in het afgelopen jaar wel eens last te hebben gehad van lage rugklachten. Bij 21% van de ondervraagden bleken de klachten langer dan 3 maanden te duren (…).

( ... ) 
Vraag 2f 
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?

Antwoord

De prognose van aspecifieke lage rugklachten is onzeker en wisselend. Deze vraag kan daarom niet met voldoende betrouwbaarheid worden beantwoord. 
( ... )

Wat wil [verzoekster] nu?

2.9.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank - na wijziging van haar verzoek - voor recht te verklaren dat de door haar genoemde klachten en beperkingen, met uitzondering van de liesklachten, juridisch volledig causaal toegerekend moeten worden aan het ongeval van 8 april 2010. Over de liesklachten stelt [verzoekster] nu dat deze sinds het ongeval niet chronisch zijn en dat zij zich daarom niet langer op het standpunt stelt dat de liesklachten ongevalsgevolg zijn.

Wat vindt Unigarant nu?

2.10.
Unigarant is voor wat betreft de rugklachten van mening dat op basis van de deskundigenonderzoeken niet geconcludeerd kan worden dat er causaal verband bestaat tussen de rugklachten van [verzoekster] en het ongeval.
Voor wat betreft de nekklachten, die Unigarant had erkend als ongevalsgevolg, komt Unigarant daar nu door de aanvullende rapportages op terug, in ieder geval wat betreft de (tendo)myogene klachten.

Is dit nog wel een deelgeschil?

2.11.
De vraag dringt zich op of deze zaak nog wel geschikt is om te worden behandeld als deelgeschil. De procedure is gestart met het verzoekschrift van 18 februari 2016 en uit de laatste processtukken na twee tussenbeschikkingen blijkt dat partijen het nog steeds fundamenteel met elkaar oneens zijn en nieuwe discussies opwerpen. Weliswaar heeft [verzoekster] naar aanleiding van de aanvullende rapporten van Plasmans en Verlooy besloten zich niet langer op het standpunt te stellen dat haar liesklachten in causaal verband staan tot het haar overkomen ongeval, maar daar staat tegenover dat Unigarant naar aanleiding van die rapporten nu het causaal verband tussen de nekklachten van [verzoekster] en het ongeval ter discussie stelt, waarover tussen partijen eerder overeenstemming bestond.

2.12.
Mede gelet op wat in de eerdere beschikkingen is overwogen is de rechtbank van oordeel dat zij nu tot een beslissing kan komen over het causaal verband tussen de lage rugklachten van [verzoekster] en het haar overkomen ongeval. De rechtbank acht het ook voldoende aannemelijk dat partijen met die beslissing hun buitengerechtelijke onderhandelingen weer kunnen oppakken. 
Voor de pas later opgeworpen discussie over het causaal verband tussen de nekklachten en het ongeval ligt dit anders. De rechtbank kan daar in deze vergevorderde fase van dit deelgeschil geen beslissing over nemen. Ten eerste omdat het partijdebat hierover nog niet of nauwelijks is gevoerd als gevolg van het feit dat dit eerder geen punt van discussie tussen partijen was. Ten tweede omdat Unigarant aangeeft dat haar stellingname niet betekent dat zij geen rekening wil of kan houden met de nekklachten van [verzoekster] . Wat Unigarant betreft wordt in het schaderegelingstraject gekeken of deze klachten tot enige schade leiden en of het redelijk is om alle door [verzoekster] gestelde schade aan het ongeval toe te rekenen. Voor zover partijen daar een rechtelijk oordeel over wensen, ziet de rechtbank geen reden (meer) om dit deelgeschil daarvoor nog langer aan te houden.

In dit deelgeschil zal daarom nu een eindbeschikking worden gegeven ten aanzien van de vraag naar het causaal verband tussen de lage rugklachten van [verzoekster] en het ongeval. Als partijen nog een ander rechterlijk oordeel wensen gaat dit het kader en doel van het aanvankelijke deelgeschil te buiten en dienen zij daarvoor een nieuwe procedure aanhangig te maken.

Rugklachten ongevalsgevolg?

2.13.
[verzoekster] vindt dat de door haar ondervonden lage rugklachten het gevolg zijn van het ongeval. Sinds het ongeval ervaart zij namelijk dagelijks lage rugklachten die pijn en beperkingen veroorzaken. Er is dus een duidelijk verschil in de lage rugklachten voor het ongeval en die sinds het ongeval bestaan, niet alleen voor wat betreft de aard van de klachten, maar ook de mate van klachten, de behandeling daarvan en de beperkingen als gevolg van die klachten.

Unigarant vindt dat op grond van de uitgevoerde expertises juist geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de rugklachten van [verzoekster] en het ongeval.

2.14.
Ook de rechtbank komt tot de conclusie dat de lage rugklachten van [verzoekster] niet als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. Dit wordt als volgt toegelicht.

Anders dan in zijn eerste rapport, waar Plasmans nog causaal verband aannam tussen de rugklachten van [verzoekster] en het ongeval dat haar is overkomen, concludeert Plasmans in zijn tweede rapport, toen hij wel de beschikking had over medische informatie van voor het ongeval, dat er geen causaal verband is tussen de lumbosacrale klachten en het ongeval. In zijn antwoord op vraag 2c schrijft hij tenslotte dat de beschreven pijnbron op de lumbosacrale overgang ook op enig moment zou hebben kunnen opspelen indien [verzoekster] het onderhavige ongeval niet was overkomen. Ook is er geen organisch substraat op orthopedisch vakgebied.

Ook neurologisch gezien is er geen causaal verband tussen rugklachten en ongeval. Verlooy concludeert zowel in zijn eerste rapportage als in zijn tweede rapport met betrekking tot de rugklachten dat deze niet causaal zijn aan het ongeval omdat het aspecifieke rugklachten betreft. De rechtbank verwijst naar hetgeen Verlooy heeft opgenomen bij zijn eerste overweging (zie 2.8.) en het antwoord dat hij heeft gegeven op vraag 2c.

2.15.
Ook de antwoorden die Verlooy heeft gegeven op een tweetal aanvullende vragen van [verzoekster] naar aanleiding van zijn conceptrapport leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie. Dit wordt als volgt toegelicht.

Op de vraag van [verzoekster] of de rugklachten, het ongeval weggedacht, chronisch geworden zouden zijn, en in welke mate zij dan gevolgen zouden hebben gehad voor het functioneren van [verzoekster] , heeft Verlooy geantwoord dat “Deze vraag ( ... ) niet met zekerheid [kan] worden beantwoord omdat het beloop bij aspecifieke lage rugklachten wisselend en onzeker is.” Op de vraag van [verzoekster] of het mogelijk is dat zij, het ongeval weggedacht, geen rugklachten meer zou hebben ontwikkeld, is het antwoord van Verlooy dat “Deze mogelijkheid (geen rugklachten meer) ( ... ) niet [is] uitgesloten maar ( ... ) onwaarschijnlijk [lijkt] omdat betrokkene eerder lage rugklachten heeft gehad en er een aantal factoren bij betrokkene aanwezig zijn of zijn geweest die bijdragen aan het ontstaan van aspecifieke lage rugklachten zoals chronische overbelasting door veel zitten, overgewicht, psychische stress.” Aan deze antwoorden ligt in de basis ten grondslag dat niet aangenomen kan worden dat sprake is van causaal verband van de klachten met het ongeval.

2.16.
Aan het standpunt van [verzoekster] dat zij sinds het ongeval dagelijks lage rugklachten heeft die pijn en beperkingen veroorzaken, waarbij een duidelijk verschil is met hoe dit was voor het ongeval en dat daarom - kort gezegd - het causaal verband een gegeven is, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank leest in de medische rapporten niet dat de klachten sinds het ongeval anders en heviger zijn. Overigens blijkt uit de aanvullende rapportages dan ook niet dat die verergerde klachten ongevalsgevolg zijn.

Wat betekent dit voor het verzoek van [verzoekster] en het tegenverzoek van Unigarant?

2.17.
Over de liesklachten hoeft geen beslissing meer te worden genomen (zie ook 2.9.). Over de rugklachten heeft de rechtbank hiervoor beslist dat deze niet als ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. De nekklachten staan nu wel ter discussie, maar daarvan heeft de rechtbank gezegd dat niet in dit deelgeschil wordt beslist of nu wel of niet sprake is van causaal verband met het ongeval.

Dit betekent voor het verzoek van [verzoekster] dat het zal worden afgewezen. Voor het tegenverzoek van Unigarant betekent het voorgaande dat geen beslissing zal worden gegeven.

Deelgeschilkosten

2.18.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 21.785,89 inclusief kantoorkosten en btw en het griffierecht.

Unigarant vindt dat de zaak door [verzoekster] onnodig is vertraagd en dat de kosten daardoor onnodig hoog zijn opgelopen. Unigarant vindt dat er voor het opvragen van de patiëntenkaart, het doorzenden daarvan samen met de beschikking van de rechtbank en het antwoorden na de deskundigenberichten excessief veel uren, namelijk in totaal 50,18 uur, zijn gemoeid. Unigarant is van mening dat volstaan had kunnen worden met een eenvoudige brief aan de deskundigen met het verzoek aanvullend te rapporteren, waarbij de beschikking van de rechtbank samen met de patiëntenkaart van [verzoekster] werd meegestuurd. Daarna hadden partijen zich kunnen uitlaten. Al met al vindt Unigarant daarvoor 15 uur meer dan redelijk. Eerder heeft Unigarant al aangegeven dat zij 15 tot 20 uur voor de werkzaamheden tot en met de eerste uitspraak redelijk vindt. In totaal komt dit dan neer op een bedrag van € 9.528,75

De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een niet per definitie eenvoudig deelgeschil, maar is ook niet dermate complex dat dit een tijdsbesteding (na matiging met 11:48 uren) van 70 uren rechtvaardigt. De rechtbank is het met Unigarant eens dat er sprake is van een component onnodige kosten, namelijk die kosten die gemaakt zijn na de eerste mondelinge behandeling tot en met de tweede mondelinge behandeling. Partijen hadden zich na de eerste uitspraak al kunnen wenden tot de deskundige. De nadere instructies die daarover in de tweede uitspraak zijn gegeven zijn het gevolg van de opstelling van [verzoekster] en merkt de rechtbank niet aan als in redelijkheid gemaakte kosten. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op 40 uur. Per kalenderjaar worden verschillende uurtarieven gehanteerd. De rechtbank zal daarom de kosten begroten op vier zevende deel (40 uur/70 uur) van het verzochte bedrag van € 21.785,89, dus op € 12.449,08, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 79,00. Unigarant zal tot betaling daarvan aan [verzoekster] worden veroordeeld.ECLI:NL:RBMNE:2018:6796