Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 290519 whiplash student geneeskunde; vz-arts levert bruikbaar rapport, wordt wel opgeroepen voor nadere mondelinge toelichting

RBROT 290519 whiplash student geneeskunde; vz-arts levert bruikbaar rapport, wordt wel opgeroepen voor nadere mondelinge toelichting

2 De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 23 augustus 2017 (hierna: het tussenvonnis) (geen publicatie bekend, red LSA LM) heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.

2.1.1.
Er dient een causaal verband te worden aangenomen tussen enerzijds de ongevallen van 16 februari 2004 en 8 maart 2006 en anderzijds de door [eiser] ervaren klachten, zoals weergegeven onder r.o. 2.7. van het tussenvonnis geciteerde opsomming van neuroloog Verlooy, vooralsnog met uitzondering van het gestelde gehoorverlies.

2.1.2.
Ook wordt aangaande de hypothetische situatie zonder ongeval als uitgangspunt genomen dat [eiser] , zonder ongevallen, zijn studie zou hebben afgerond en als zelfstandig medisch specialist in een ziekenhuis werkzaam zou zijn geweest.

2.1.3.
Verder is overwogen dat bij de begroting van de schade in beginsel zal worden uitgegaan van een situatie zonder ongevallen waarin [eiser] een gemiddeld salaris als medisch specialist in een ziekenhuis zou hebben verdiend.

2.2.
Nu het causaal verband is vastgesteld heeft de rechtbank een verzekeringsgeneeskundige expertise gelast. De rechtbank heeft verzekeringsarts mevrouw drs. M.M.F. Timmerhuis (hierna: Timmerhuis) als onafhankelijke deskundige benoemd. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling. Timmerhuis heeft de opdracht gekregen om – kort gezegd – de functionele beperkingen van [eiser] in verband met de door de ongevallen veroorzaakte klachten te omschrijven en de belastbaarheid neer te leggen in een beperkingenprofiel (de functionele mogelijkhedenlijst). In haar definitieve rapport van 11 mei 2018 heeft Timmerhuis voor zover relevant de volgende bevindingen en conclusies opgenomen:

‘Beschouwing

(…)

Ik ben dan ook van mening dat ik voor het duiden van beperkingen vooral terug moet gaan naar de eerste periode na het ongeval en de bevindingen van de experts en mij niet moet baseren op het huidige dagverhaal.

Uitgaande van een WAD I en de beperkingen zoals vastgesteld door neuroloog Verlooy en neuropsychologe Van der Scheer moet betrokkene tot veel meer in staat zijn als wat hij nu dagelijks doet. Het huidige zeer beperkte dagverhaal is een resultante van diverse factoren waaronder aangepast gedrag en conditionering zonder dat dit medisch kan worden onderbouwd.

Er zijn klachten van zwakte, spierzwakte van armen en benen, maar het gaat niet om een geobjectiveerde stoornis. Ik kan ook niet verklaren vanuit de geduide beperkingen waarom betrokkene niet een paar keer per dag naar de eerste of tweede etage zou kunnen lopen. Traplopen is geen nekbelasting.

De nieuwe rol van betrokkene in zijn gezin, familie en de ondersteuning die betrokkene daarbij krijgt kan een onderhoudende factor spelen in zijn gedrag en situatie.

Ik kan ook niet beoordelen in hoeverre betrokkene tijdens het gesprek zijn klachten en belemmeringen licht aanzette en/of dat de slechtere momenten in het leven wat meer aanzet worden dan de goede momenten. Dat er een duidelijke onderschatting is van zijn mogelijkheden, is duidelijk.

Echter, betrokkene geeft aan het einde van mijn gesprek toch ook duidelijk aan dat hij zich wel richten wil op de toekomst en ook concreet banen aan het zoeken is. Hij sluit dan ook niet uit dat hij twee of drie dagen per week start. (…)

Conclusie

Als gevolg van twee achterop-aanrijdingen op resp. 16 februari 2004 en 8 april 2006 liep betrokkene chronische pijnklachten op van de nek/schoudergordel (WAD I), waardoor er beperkingen bestaan voor zwaardere nekbelasting en langdurig statische belasting van de nek/schoudergordel alsook moeten bepaalde werkomstandigheden worden vermeden, omdat daarbij aannemelijk is dat betrokkene zijn nek/schoudergordel wat meer onder druk zet.

Toelichting FML

Rubriek 1 Persoonlijk functioneren

Dit ziet volgens de achterliggende definities toe op psychiatrische of cerebrale aandoeningen. Ook intensieve cognitieve belasting is niet beperkt gezien het feit dat betrokkene na de ongevallen zijn doctoraal examen heeft gehaald. Het is aannemelijk dat de kennis die wordt getoetst bij een doctoraal examen een bepaalde hoeveelheid studie vergt, analytisch vermogen en het verwerken van deze kennis. Het is medisch niet aannemelijk dat het cognitief vermogen achteruitgaat bij het ontbreken van een cerebrale aandoening of cerebraal letsel. Het WAD veroorzaakt per definitie geen cerebrale tekorten. (…)

Gezien de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek acht ik betrokkene wel beperkt voor bepaalde belastende werksituaties. Ik adviseer een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en deadlines en productiepieken.

In rubriek 2 Sociaal functioneren

Hier bestaan geen beperkingen. (…) Hij heeft na de ongevallen zijn vrouw leren kennen en derhalve moeten diverse items die in deze rubriek worden vermeld als normaal worden geacht ook al zijn in de FML minimale eisen vastgelegd in de achterliggende definities van items in het sociaal functioneren. Dat betrokkene zich in de dagelijkse praktijk meer belemmerd voelt, betekent niet dat het gaat om een objectiveerbare beperking.

In rubriek 3 aanpassing aan fysieke omgevingseisen

Het is gezien het WAD I voorstelbaar dat zware beschermende lasten op de nek/schoudergordel moeten worden beperkt. Ook grofslagige trillingen op de romp kunnen gepaard gaan met reactieve spierspanningen, waardoor klachten kunnen toenemen.

Rubriek 4 dynamische handelingen

Betrokkene is beperkt voor wat langduriger werken met toetsenbord en muis, omdat dit een statische belasting is. Betrokkene moet dit verdeeld over de dag zo'n 4 uur kunnen uitvoeren en het is goed om dit na ieder half uur kort te onderbreken. Omdat frequent reiken gepaard gaat met belasting van de schoudergordel, acht ik betrokkene daarvoor licht beperkt.

Vanwege van het ontbreken van aandoeningen van thoracolumbale wervelkolom is betrokkene niet beperkt voor buigen, frequent buigen of torderen. Bij duwen en trekken kan het lichaamsgewicht worden gebruikt en de normaalwaarde van 15 kgf [kg] moet door betrokkene opgebracht kunnen worden. Betrokkene is wel beperkt voor tillen of dragen [van] meer dan 10 kg.

Betrokkene is beperkt voor het frequent hanteren van zware lasten boven 15 kg.

Betrokkene is niet beperkt voor het normaal maken van hoofdbewegingen, omdat daarbij ervan uit wordt gegaan dat je niet de maximale eindstanden bereikt.

Hoewel betrokkene het lopen beperkt, is er geen reden het lopen in duur te beperken. Dit kan niet verklaard worden vanuit een WAD I.

Medisch gezien is er geen reden waarom betrokkene niet zou kunnen traplopen, omdat dit een beenbelasting is. Omdat bij klimmen toch ook de nek/schoudergordel in het geding komt, acht ik betrokkene daarvoor licht beperkt.

Rubriek 5 statische houdingen

Ik acht betrokkene geschikt voor langdurig zitten. In een ontspannen houding moet betrokkene deze houding langdurig kunnen volhouden. Zitten tijdens werk is licht beperkt maximaal verdeeld over de dag 6 uur. Ik acht betrokkene licht beperkt voor staan en licht beperkt voor staan tijdens werk. Daarnaast is hij beperkt voor het langdurig boven schouderhoogte actief zijn. Ook acht ik hem beperkt het hoofd in een bepaalde stand te houden en is het wenselijk dat houdingen en activiteiten worden afgewisseld.

Daarnaast acht ik het raadzaam dat die statische houdingen waarbij de nek in de uiterste stand wordt bewogen, wordt beperkt. Binnen de range van 45 tot 60 graden rotatie naar beide zijden toe is er geen beperking.

Rubriek 6 Werktijden

Indien er rekening wordt gehouden met alle bovenstaande beperkingen is er geen medische reden een extra urenbeperking toe te passen. Gezien het chronisch pijnsyndroom is het wenselijk dat de nachtrust zo optimaal mogelijk is, zodat ik betrokkene beperkt acht voor 's nachts werken. (…)

Beantwoording van de vragen

(…)

2. Voor verdere opmerkingen wil ik u verwijzen naar mijn beschouwing. Het is voorstelbaar dat het gehele schaderegelingsproces, de vele expertises maar ook het moment van het ongeval en de fase waarin betrokkene zich toen bevond van invloed is op het ervaren van belemmeringen. Dat kan echter niet volledig worden omgezet in beperkingen.

Het copinggedrag, dat volgens psychiater Stek niet optimaal is, zal hebben bijgedragen aan de stabilisatie van het pijnsyndroom. Dat betekent echter niet dat dit een onomkeerbare situatie is. Op dit moment wordt betrokkene echter teveel ontlast en ondersteund [wordt], ontbreekt de noodzaak om een activiteit op te pakken. Medisch gezien zou ik verwacht hebben dat betrokkene zijn studie medicijnen zou kunnen hebben voortgezet omdat er geen sprake was van cognitieve achteruitgang. Voor het wel of niet slagen van een studie zijn meer eigenschappen vereist dan alleen het intellect. Omdat ik betoogd heb dat de gedragsmatige component een (grote) rol speelt, is het mogelijk dat zonder ongeval er ook een situatie zou ontstaan waarin betrokkene zijn studie niet zou kunnen afmaken. Dat familieleden de studie afrondden, is eveneens geen zekerheid dat betrokkene ook daarin zou slagen. De mens is tenslotte uniek door zijn motivatie, copinggedrag, drijfveren en vele andere persoonlijke factoren.

Het verschil tussen de FML, zoals door het UWV is opgesteld, en de FML van mij wordt verklaard uit het feit dat de causale relatie geen rol speelt in de beoordeling. Voor de UWV-arts bestaan geen geformuleerde uitgangspunten. [Het] het wordt grotendeels gebaseerd op de anamnese en betreft geen waarheidsvinding. Het is bovendien een momentopname.

De rol van de FML in het bestuursrecht is ook de minimale medische mogelijkheden te schetsen om te toetsen om er in het CBS passende functies te duiden zijn.

Binnen het cohort verzekeringsartsen kan verschil van mening bestaan over de beperkingen door bepaalde aandoeningen. Juist bij de niet-objectiveerbare aandoeningen is er een grotere interpersoonlijke variatie tussen verzekeringsartsen bij het duiden van belastbaarheid te zien. (…)’

Tussenvonnis van 23 augustus 2017 herzien?

2.3.
NN stelt in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht primair dat als de rechtbank met r.o. 4.27.2 van het tussenvonnis van 23 augustus 2017 heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] , zoals weergegeven onder r.o. 2.7. van het tussenvonnis geciteerde opsomming van Verlooy, debet zijn aan het niet afronden van zijn studie, deze beslissing evident berust op een onjuiste juridische grondslag en de rechtbank op deze beslissing dient terug te komen.

2.4.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schade ten gevolge van het/de ongeval(len) is de vergelijking van de werkelijke situatie met de situatie zoals deze zou zijn geweest als het ongeval (de ongevallen) niet had(den) plaatsgevonden. Met het oog op de vaststelling van die laatste, per definitie hypothetische, situatie moet weliswaar de eiser, hier [eiser] , onderbouwde stellingen betrekken en deze ook aannemelijk maken, maar de inherente onzekerheid over wat er zonder ongeval zou zijn gebeurd behoeft niet in zijn nadeel te werken. Het is immers aan de aansprakelijke partij te wijten – en daarom aan diens verzekeraar tegen te werpen – dat die situatie zich niet heeft verwerkelijkt en dus hypothetisch en onzeker gebleven is. Tegen die achtergrond is in het tussenvonnis van 23 augustus 2017 het causaal verband tussen de ongevallen en de door [eiser] ervaren klachten, zoals weergegeven onder r.o. 2.7 van dat tussenvonnis, als vaststaand aangenomen. Met de in r.o. 4.27.1 – 4.27.3 geformuleerde uitgangspunten heeft de rechtbank, op verzoek van partijen maar ook met het oog op de vaststelling van de schade, de voorlopige en vermoedelijke situatie op dat moment geschetst waarin [eiser] zou hebben verkeerd zonder de ongevallen. Daarbij is allereerst als uitgangspunt genomen dat [eiser] zonder de ongevallen zijn studie zou hebben afgerond. [eiser] was immers al gestart met zijn co-schappen en diende nog slechts een paar tentamens te halen. Vervolgens heeft de rechtbank de vraag beantwoord of [eiser] na het afronden van zijn studie als basisarts of als medisch specialist werkzaam zou zijn geweest. Gezien de behaalde studieresultaten van [eiser] en het feit dat een relevant deel van de basisartsen verder studeert en zich specialiseert heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat [eiser] niet als basisarts werkzaam zou zijn geweest. Aan de andere kant heeft [eiser] zijn stelling, dat hij als cardioloog aan de slag zou zijn gegaan, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Om die reden heeft de rechtbank het (voorlopige) uitgangspunt geformuleerd dat [eiser] zonder ongeval als medisch specialist in een ziekenhuis werkzaam zou zijn geweest. Bij die oordelen blijft de rechtbank.

2.5.
Pas nadat ook arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden kan meer worden gezegd over de vraag in hoeverre sprake is van redelijkerwijs aan het ongeval toe te schrijven verlies aan verdienvermogen en daaruit voortvloeiende schade. Het is immers aan een arbeidsdeskundige om, aan de hand van onder meer de functionele mogelijkhedenlijst (FML), te onderzoeken in hoeverre de klachten en beperkingen die bij [eiser] zijn vastgesteld gevolgen hebben (gehad) voor het afronden van zijn studie en dus voor de inzetbaarheid van [eiser] op de arbeidsmarkt. Pas nadat een FML is vastgesteld kan worden beoordeeld in hoeverre de door [eiser] ervaren klachten gevolgen hebben gehad voor zijn (rest)verdiencapaciteiten.

Rapport Timmerhuis uitgangspunt voor verdere schaderegeling?

2.6.
Ten aanzien van het rapport van Timmerhuis wordt voorts het volgende overwogen.

2.7.
[eiser] stelt dat aan het rapport gebreken kleven die in hun onderlinge samenhang bezien zo zwaarwegend en steekhoudend zijn, dat het rapport van Timmerhuis niet ten grondslag kan worden gelegd aan een arbeidsdeskundig onderzoek. [eiser] stelt kort samengevat dat Timmerhuis op vooringenomen wijze heeft gerapporteerd, dat Timmerhuis buiten de vraagstelling en buiten haar deskundigheid als verzekeringsarts is getreden en dat Timmerhuis zich niet aan de vraagstelling heeft gehouden door het rapport van revalidatiearts Blanken niet in haar beoordeling mee te nemen.

2.8.
NN kan instemmen met het rapport van Timmerhuis en verzoekt dit rapport als uitgangspunt voor het vervolg van de procedure te nemen. NN verweert zich inhoudelijk tegen de door [eiser] op het rapport van Timmerhuis geuite bezwaren.

2.9.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat als een deskundigenbericht is uitgebracht door een door de rechtbank benoemde deskundige en het deskundigenrapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, waarbij de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde (medische) stukken, de rechtbank het oordeel van de deskundige niet snel terzijde zal stellen. De deskundige, in dit geval Timmerhuis, is immers juist vanwege haar specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek door de rechtbank benoemd. Van [eiser] , als de partij die het deskundigenbericht bekritiseert, mag dan ook worden verwacht dat hij zijn stellingen ter onderbouwing van de kritiek op het rapport deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld aan de hand van een rapport van een andere deskundige waaruit blijkt dat de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden betwist. Er zullen door [eiser] dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren ten aanzien van de wijze van totstandkoming en/of de inhoud van het deskundigenbericht moeten worden aangevoerd.

2.10.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank Timmerhuis als onafhankelijke deskundige heeft benoemd. Over de aan Timmerhuis voor te leggen vraagstelling hebben partijen overeenstemming bereikt. Om haar onderzoek te kunnen verrichten heeft Timmerhuis [eiser] uitvoerig gesproken, hetgeen blijkt uit haar beschouwing van het gesprek en de door [eiser] uitgewerkte transcriptie van het gesprek (zie productie 78 van [eiser] ). Timmerhuis heeft conform opdracht ook de rapporten van de deskundigen Verlooy, Van der Scheer, Stek en Blanken in haar beoordeling betrokken. Als verzekeringsarts mag Timmerhuis zich op de juistheid van deze medische rapportages baseren. De bevindingen van de deskundigen geeft Timmerhuis uitvoerig in haar rapport weer en zij refereert hieraan bij de toelichting op de functionele mogelijkhedenlijst. De stelling van [eiser] dat het rapport van Blanken niet in de beoordeling van Timmerhuis zou zijn betrokken is, los van het feit dat Timmerhuis blijkens r.o. 4.28 van het tussenvonnis niet is gebonden aan dit rapport, dan ook feitelijk onjuist. Nadat Timmerhuis haar conceptrapportage heeft opgesteld zijn partijen in de gelegenheid gesteld om opmerkingen op het rapport te maken. [eiser] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De opmerkingen van [eiser] vormden voor Timmerhuis geen reden om haar conclusie te herzien.

2.11.
Bij de vraag of het rapport van een door de rechtbank benoemde deskundige voor de verdere beoordeling kan worden gebruikt dient de rechtbank te beoordelen of de conclusies van Timmerhuis gedragen kunnen worden door de in het rapport vermelde (medische) stukken, waaronder de rapporten van Verlooy, Van der Scheer, Stek en Blanken, en haar eigen bevindingen. Dit is in casu het geval. Het rapport van Timmerhuis is op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en haar conclusies vloeien logisch voort uit de door haar in het rapport vermelde (medische) stukken en haar eigen bevindingen. Timmerhuis laat zich weliswaar kritisch uit over de causaliteit, maar bij het opstellen van de functionele mogelijkhedenlijst refereert zij aan de door Van der Scheer genoemde klachten op neuropsychologisch terrein. Ook de stelling van [eiser] dat Timmerhuis vooringenomen zou zijn geweest door in het gesprek met [eiser] op zoek te gegaan naar andere oorzaken voor de huidige klachten en beperkingen van [eiser] , zoals een relatiebreuk, snijdt geen hout. Haar conclusies hieromtrent zijn immers in lijn met de conclusies van Stek en in haar rapport verwijst Timmerhuis hier ook naar. Overigens blijkt niet dat Timmerhuis deze bevindingen ten grondslag heeft gelegd aan het vaststellen van de beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst. De verdere bevindingen van Timmerhuis geven evenmin aanleiding voor het oordeel dat partijen niet aan de inhoud van het rapport kunnen worden gehouden. Door [eiser] is voorts geen rapport van een andere deskundige overlegd. Dat betekent, dat de rechtbank het rapport in beginsel bruikbaar acht.

2.12.
De rechtbank heeft wel behoefte aan een nadere toelichting door de deskundige op het rapport op de hierna te noemen punten. De deskundige Timmerhuis zal op de voet van art. 197 Rv worden opgeroepen voor een mondelinge toelichting op het rapport. Aansluitend zal een comparitie van partijen plaatsvinden.

2.13.
Op de volgende punten heeft de rechtbank behoefte een nadere toelichting door de deskundige.

Cognitieve beperkingen

2.13.1.
Timmerhuis oordeelt onder rubriek 1 van de toelichting op de functionele mogelijkhedenlijst dat de intensieve cognitieve belastbaarheid van [eiser] door de ongevallen niet is beperkt nu hij zijn tentamens heeft gehaald. Ten aanzien van het persoonlijk functioneren van [eiser] worden dan ook geen beperkingen vastgesteld, mede omdat er geen hersenletsel is. Niet in geschil tussen partijen is dat bij [eiser] geen sprake is van hersenletsel. De conclusie van Timmerhuis dat er in het geheel geen beperkingen kunnen worden vastgesteld behoeft nadere toelichting nu de neuropsycholoog Van der Scheer heeft geconcludeerd dat haar onderzoek aanwijzingen oplevert voor een pijn gemedieerde, verminderde cognitieve belastbaarheid, die zich in functie van de tijd geprononceerder manifesteert (zie r.o. 2.8. van het tussenvonnis). De vraag of bij [eiser] sprake is van cognitieve beperkingen is in casu van belang voor het vaststellen van de restverdiencapaciteit van [eiser] . De rechtbank ontvangt graag een nadere toelichting van Timmerhuis op dit punt.

Grofslagige trillingen op de romp

2.13.2.
Timmerhuis noemt in haar rapport onder rubriek 3 van de toelichting op de functionele mogelijkhedenlijst dat ‘grofslagige trillingen op de romp van [eiser] gepaard kunnen gaan met reactieve spierspanningen, waardoor klachten kunnen toenemen’. In de functionele mogelijkhedenlijst hanteert Timmerhuis hier echter geen beperking in de mogelijkheden voor. De rechtbank ontvangt graag een nadere toelichting van Timmerhuis op dit punt.

Dynamische handelingen/statische houdingen

2.13.3.
De deskundigen Blanken en Verlooy concluderen dat [eiser] beperkingen kent bij het uitvoeren van dynamische handelingen en statische houdingen (het maken van hoofdbewegingen). Timmerhuis concludeert in rubriek 4 van de toelichting op de functionele mogelijkhedenlijst dat ‘ [eiser] niet beperkt is voor het normaal maken van hoofdbewegingen, omdat daarbij ervan uit wordt gegaan dat je niet de maximale eindstanden bereikt’ en in rubriek 5 van de toelichting op de functionele mogelijkhedenlijst dat ‘ [eiser] beperkt is het hoofd in een bepaalde stand te houden en het wenselijk is dat houdingen en activiteiten worden afgewisseld. Het is raadzaam dat die statische houdingen waarbij de nek in de uiterste stand wordt bewogen, wordt beperkt.’ De conclusie van Timmerhuis volgt naar voorlopig oordeel niet logisch uit hetgeen de deskundigen Blanken en Verlooy hebben vastgesteld. De rechtbank ontvangt graag een nadere toelichting van Timmerhuis op dit punt.

2.14.
Ten behoeve van de mondelinge toelichting zal de rechtbank aan Timmerhuis de conclusies na deskundigenbericht van [eiser] , de antwoordconclusie na deskundigenbericht van NN, de akte uitlaten na antwoordconclusie deskundigenbericht tevens akte overlegging producties van [eiser] en de antwoordakte van NN toezenden. De rechtbank verzoekt Timmerhuis om twee weken voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en beide partijen een voorlopige schriftelijke reactie op de vraagpunten toe te zenden, met het oog op de efficiënte besteding van de zittingstijd en de voorbereiding.

2.15.
Beide partijen en Timmerhuis zullen zo spoedig mogelijk na het wijzen van dit vonnis door de griffier telefonisch worden benaderd voor het opgeven van verhinderdata. De rechtbank zal er voor zorgen dat de deskundige tijdig wordt opgeroepen en de datum van de comparitie mede aan de hand van de verhinderdata van Timmerhuis vaststellen.

2.16.
Tot slot het volgende. Alhoewel partijen nog in discussie zijn over het rapport van Timmerhuis is de volgende stap in het schaderegelingsproces, zoals reeds in het tussenvonnis van 23 augustus 2017 is overwogen, de benoeming van een arbeidsdeskundige die aan de hand van de bevindingen van de verzekeringsarts het verlies aan arbeidsvermogen bij [eiser] vast kan stellen. De door [eiser] ingebrachte onderzoeken van het UWV, waarin verzekeringsarts P.M. Dekkers en arbeidsdeskundige M.M.F.A. Weterings hebben gerapporteerd, kunnen een dergelijke benoeming in deze procedure niet vervangen. Volgens vaste rechtspraak betreft een beoordeling van het UWV in het kader van de WIA immers een theoretische beoordeling waarbij een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan in geval van civielrechtelijke aansprakelijkheid als hier aan de orde. Daarnaast is NN bij het opstellen van de rapportages door het UWV niet betrokken geweest en heeft zij zich over de (concept)rapportages niet kunnen uitlaten.

[eiser] heeft reeds een arbeidsdeskundige in deze procedure voorgesteld (de heer drs. J.A.J. Wouters). NN kan niet instemmen met de benoeming van drs. J.A.J. Wouters. NN heeft geen andere arbeidsdeskundige genoemd. Beide partijen hebben zich reeds uitgelaten over de vragen die aan de arbeidsdeskundige kunnen worden gesteld, maar partijen hebben hier nog geen overeenstemming over bereikt.

Om de voortgang in deze kwestie te bewaken zullen de persoon van de arbeidsdeskundige en de aan hem voor te leggen vraagstelling eveneens tijdens de comparitie aan bod komen. De rechtbank verzoekt partijen zich hierop voor te bereiden.

2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3 De beslissing
De rechtbank

3.1.
roept de bij tussenvonnis van 23 augustus 2017 door deze rechtbank benoemde deskundige drs. M.M.F. Timmerhuis op tot het geven van een nadere mondelinge toelichting zoals onder r.o. 2.13 bedoeld,

3.2.
beveelt partijen, [eiser] in persoon en NN deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer met mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten als voorzitter en mr. W.J. van den Bergh en mr. S.M. den Hollander als leden, in het gebouw van deze rechtbank,

3.3.
draagt de griffier op de advocaten van partijen en de deskundige telefonisch te benaderen voor opgave van verhinderdagen in de maanden augustus, september en oktober 2019, waarna dag en uur van de zitting zullen worden bepaald,

3.4.
draagt de griffier op een afschrift van de onder r.o. 2.14 vermelde processtukken alsmede van dit vonnis aan de deskundige toe te zenden,

3.5.
verzoekt de deskundige uiterlijk twee weken voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en aan beide partijen haar schriftelijke reactie op hetgeen onder r.o. 2.14 vermelde toe te zenden,

3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBROT:2019:4602