Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 210219 verzoek leent zich niet voor deelgeschil, partijdebat over orthopedisch niet verklaarde rugklachten nog onvoldoende gevoerd

RBAMS 210219 verzoek leent zich niet voor deelgeschil, partijdebat over orthopedisch niet verklaarde rugklachten nog onvoldoende gevoerd 
- 23,40 uren x € 250,- + 21% = € 7078,50, verzocht, niet bestreden en toegewezen

2 De feiten
2.1.
Op 1 juli 2009 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). Hij was passagier van een touringcar die op een andere touringcar is gebotst. Vervolgens heeft een derde touringcar de touringcar waarin [verzoeker] zat, van achteren aangereden.

2.2.
[verzoeker] zat op het moment van de aanrijdingen in het midden van de achterbank van de touringcar. Hij droeg een heupgordel. Hij is dezelfde dag naar de huisarts gegaan voor rugklachten.

2.3.
De drie touringcars waren ten tijde van het ongeval bij Amlin tegen aansprakelijkheid verzekerd. Amlin heeft tegenover [verzoeker] aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.

2.4.
In september 2009 is [verzoeker] naar orthopedisch chirurg [naam chirurg 1] gegaan voor een röntgen- en MRI-onderzoek. Uit het röntgenonderzoek kwam naar voren dat mogelijk sprake was van een fractuur in de vierde lendenwervel. Vervolgens is [verzoeker] voor een second opinion naar orthopedisch chirurg [naam chirurg 2] gegaan. [naam chirurg 2] heeft een nieuw röntgenonderzoek laten verrichten en daarbij werd opnieuw een afwijking van de vierde lendenwervel gezien. [naam chirurg 2] kon niet aangeven of dit een fractuur betrof of een aangeboren afwijking, te weten een anterieur gelegen limbus vertebra.

2.5.
[verzoeker] heeft verschillende behandelingen ondergaan om de pijn in zijn rug te verminderen. Hij heeft in februari 2013 een gipskorset gedragen en in oktober 2013 is een operatie (spondylodese) uitgevoerd. Verder heeft hij in 2014 en 2015 gedurende zes maanden een multidisciplinair pijnmanagementprogramma gevolgd. Deze behandelingen hebben niet tot een (substantiële) vermindering van de pijnklachten geleid.

2.6.
Op 22 mei 2007 heeft [verzoeker] een eerder verkeersongeval gehad. Als gevolg daarvan heeft hij nekklachten opgelopen waarvoor hij is behandeld. Begin 2007 is [verzoeker] door zijn rug gegaan.

2.7.
Ten tijde van het ongeval was [verzoeker] in opleiding tot beroepsvlieger. Voor die opleiding heeft hij bij ABN-AMRO een lening afgesloten van € 152.000,-. Voor het geval [verzoeker] door ziekte of lichamelijk letsel blijvend medisch ongeschikt zou raken voor het beroepsmatig besturen van een vliegtuig, heeft hij voor deze opleidingskosten een verzekering afgesloten. Hij was eerst bij de Nederlandse Luchtvaartpool verzekerd en met ingang van 15 februari 2013 bij Hienfeld.

2.8.
Op 1 mei 2011 heeft [verzoeker] zijn opleiding afgerond. Hij heeft geen werk kunnen vinden als verkeersvlieger en is fulltime bij zijn voormalige werkgever gaan werken als projectleider, met veel computerwerk en auto-reistijd. Op 6 februari 2013 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld in verband met zijn rugklachten. [verzoeker] heeft vervolgens Hienfeld en de Nederlandse Luchtvaartpool verzocht tot uitkering van de verzekerde som (de opleidingskosten) over te gaan. Beide hebben dat geweigerd.

2.9.
Tussen partijen bestond discussie over de vraag of het ongeval een fractuur van de vierde lendenwervel heeft veroorzaakt (aldus de medisch adviseur van [verzoeker] ) of niet (aldus Amlin). Partijen hebben gezamenlijk orthopedisch chirurg [naam deskundige] (hierna: [naam deskundige] ) aangezocht voor een deskundigenonderzoek. In het rapport van [naam deskundige] van 12 februari 2015 staat, voor zover van belang, het volgende:

“(…) BEANTWOORDING VAN UW VRAGEN

(…)

1. De situatie met ongeval

(…)

Medisch onderzoek

(…)

Bij het eerst verrichte röntgenonderzoek van de lumbosacrale wervelkolom d.d. 28-09-2009 (ongeveer 3 maanden na het bewuste ongeval d.d. 1-07-2009) werden geen posttraumatische afwijkingen vastgesteld. In het corpus van L4 werd in de antero-superieure hoek een sclerotisch begrensd driehoekig benig fragment vastgesteld (limbus vertebra).

Bij het laatst verrichte röntgenonderzoek van de lumbosacrale wervelkolom d.d. 30-10-2014 werd een status na een spondylodese L3-L4 vastgesteld, waarbij pedikelschroeven waren ingebracht in L3 en L4, verbonden door een lengtestaafje. Tevens bleek een cage in de discus L3-L4 geplaatst. De limbus vertebra was onveranderd zichtbaar.

Consistentie

d. Is naar uw oordeel sprake van onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren is gekomen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

De lage rugklachten die betrokkene in aansluiting op het bewuste ongeval d.d. 1-07-2009 (contusie lumbosacrale wervelkolom) heeft gekregen konden niet verklaard worden. De huidige rugklachten konden, afgaande op het lichamelijk onderzoek en het beeldvormend onderzoek, eveneens niet verklaard worden.

(…)

Diagnose

f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…)

De diagnose op orthopaedisch terrein luidt:

• Status na contusie lumbosacrale wervelkolom.

(…)

Beperkingen

h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? (…)

Er bestaan mijns inziens geen beperkingen op orthopaedisch terrein bij onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval d.d. 1-07-2009.

(…)

2 De situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval

a. Bestonden vóór het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?

Anamnestisch had betrokkene voor het bewuste ongeval d.d. 1-07-2009 geen klachten. Zoals reeds werd aangegeven (…) had betrokkene pre-existent een limbus vertebra in het corpus van L4 in de antero-superieure hoek, hetgeen ontstaat door een verbeningsstoornis in de ringapofyse tijdens de groei.

De anterieur gelegen limbus vertebra veroorzaakt geen symptomen in tegenstelling tot een posterieur gelegen limbus vertebra, waarbij zenuwcompensatie kan ontstaan. (…)

De limbus vertebra kan ten onrechte worden aangezien voor een fractuur, hetgeen resulteert in vaak onnodige (invasieve) behandeling.

b. Zo ja, kun u dan aangeven welke beperkingen (…) uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?

Betrokkene had voor het bewuste ongeval d.d. 1-07-2009 geen lage rugklachten. Een anterieur gelegen limbus vertebra veroorzaakt geen klachten. (…)”.

3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank:

I. voor recht verklaart dat de rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen moeten worden toegerekend aan het ongeval van 1 juli 2009,

II. de kosten van het deelgeschil begroot en Amlin veroordeelt tot betaling daarvan.

3.2.
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat het deskundigenrapport van [naam deskundige] voldoende aanknopingspunten biedt om zijn klachten en beperkingen juridisch toe te rekenen aan het ongeval. Nu de rugklachten voor het ongeval niet aanwezig waren en er geen indicatie is dat deze zonder het ongeval op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, moeten de rugklachten juridisch worden toegerekend aan het ongeval, aldus [verzoeker] .

[verzoeker] heeft verder in zijn verzoekschrift gesteld dat [naam deskundige] de systematiek van de IMWD-vraagstelling heeft miskend door ten onrechte de uit de spondylodese voortvloeiende beperkingen buiten beschouwing te laten bij zijn antwoord op vraag 1h). Ter zitting heeft [verzoeker] dit laatste standpunt verlaten en erkend dat er geen beperkingen zijn voortgevloeid uit de spondylodese. Ter zitting heeft [verzoeker] voorts gesteld dat de na ongeval ontstane lage rugklachten wijzen op een whiplash aan de lage onderrug, hetgeen strookt met het feit dat hij een heupgordel droeg. Voorafgaand aan het ongeval waren deze klachten niet aanwezig. Uit het rapport van [naam deskundige] blijkt immers dat de aangeboren afwijking van [verzoeker] , te weten de limbus vertebra, geen symptomen veroorzaakt. Verder is sprake van een consequent klachtenpatroon en is er geen alternatieve oorzaak van de klachten. Nu de klachten van [verzoeker] reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn, bestaat op grond van de whiplashjurisprudentie voldoende grond om de lage rugklachten juridisch toe te rekenen aan het ongeval, aldus [verzoeker] .

3.3.
Amlin voert verweer. Op stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv)). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

4.2.
Tussen partijen is in geschil of de lage rugklachten van [verzoeker] het gevolg zijn van het ongeval. De rechtbank stelt voorop dat uit het deskundigenrapport van [naam deskundige] blijkt, en tussen partijen ook niet langer in geschil is, dat het ongeval geen fractuur van de vierde lendenwervel heeft veroorzaakt, maar dat sprake is van een pre-existente aangeboren afwijking van de rugwervelkolom, te weten een limbus vertebra, die geen symptomen geeft. De lage rugklachten die [verzoeker] in aansluiting op het ongeval heeft gekregen en zijn huidige lage rugklachten kan [naam deskundige] op zijn vakgebied niet verklaren. In zijn rapport concludeert [naam deskundige] dat er zijns inziens geen beperkingen op orthopedisch terrein zijn, ongeacht of deze voortvloeien uit het ongeval. Hoewel [verzoeker] aanvankelijk vraagtekens heeft gezet bij de beantwoording van de vraag naar de beperkingen op orthopedisch terrein, is tussen partijen niet meer in geschil dat de spondylodese geen beperkingen heeft veroorzaakt.

De rechtbank kan op grond van het deskundigenrapport van [naam deskundige] dan ook niet concluderen dat de lage rugklachten van [verzoeker] het gevolg zijn van het ongeval.

4.3.
[verzoeker] heeft pas ter zitting gesteld dat de lage rugklachten zijn veroorzaakt door een whiplash aan de onderrug. Volgens [verzoeker] volgt uit het deskundigenrapport van [naam deskundige] dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Amlin heeft dit echter gemotiveerd betwist en in dat kader ook feiten aangevoerd die niet in het deskundigenrapport zijn verdisconteerd. Verder heeft Amlin aangevoerd dat [verzoeker] , anders dan in het deskundigenrapport is vermeld, voor het ongeval – begin 2007 – wél rugklachten heeft gehad (zie 2.6). [verzoeker] stelt weliswaar dat die rugklachten van heel andere aard waren dan de lage rugklachten aansluitend aan het ongeval, maar verdere informatie daarover ontbreekt. Tot slot heeft Amlin aangevoerd dat er mogelijk alternatieve oorzaken zijn voor de rugklachten die niets met het ongeval te maken hebben, waaronder degeneratieve afwijkingen en rugbelastende werkzaamheden. De rechtbank overweegt dat het partijdebat op dit punt nog niet volledig is gevoerd en dat mogelijk nadere bewijslevering en een nieuw deskundigenonderzoek nodig zijn. Nu deze omstandigheden zich niet verhouden tot het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn, dient de hiervoor onder 4.1 opgenomen belangenafweging in het nadeel van [verzoeker] uit te vallen. Het verzoek leent zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure en zal dan ook worden afgewezen.

Kosten

4.4.
Ondanks afwijzing van het verzochte dient op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is – anders dan Amlin heeft gesteld – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake. Het verzoek is immers ingesteld om een geschilpunt tussen partijen te beslechten, namelijk of sprake is van een causaal verband tussen de klachten en beperkingen die [verzoeker] thans stelt te ervaren en het ongeval waarvoor Amlin aansprakelijkheid heeft erkend. Dit had kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Er zal dan ook worden overgegaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op grond van artikel 1019aa Rv.

4.5.
Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. De advocaat van [verzoeker] heeft zijn kosten begroot € 7.078,50 inclusief btw (23,40 uren x tarief € 250,- + 21% btw). Amlin heeft de hoogte van de kosten niet betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat gezien de aard van het onderhavige deelgeschil de verzochte kostenbegroting aan bovengenoemd criterium voldoet. Bij deze begroting dient het vastrecht ter hoogte van € 291,- te worden opgeteld. Dit betekent dat de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroot op € 7.369,50. Nu Amlin aansprakelijkheid heeft erkend en zij geen verweer heeft gevoerd tegen de veroordeling tot betaling, zal zij worden veroordeeld deze kosten aan [verzoeker] te betalen. ECLI:NL:RBAMS:2019:2831