Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Hertogenbosch 100811 rechtstreekse vordering op WAM verzekeraar terzake van ongeval en aansluitende mishandeling door verzekerde

Rb 's-Hertogenbosch 100811 rechtstreekse vordering op WAM verzekeraar terzake van ongeval en aansluitende mishandeling door verzekerde 
4.  De beoordeling 
de vordering 

4.1.  In de dagvaarding heeft de raadsman van [eiser] betoogd dat [eiser] als gevolg van de ernstige mishandeling op de vluchtstrook letsel aan zijn linkeronderbeen, zijn hoofd en zijn ribben heeft opgelopen. Deze mishandeling was, aldus de raadsman, een direct gevolg van het ongeval waarbij het voertuig van [X] was betrokken. Als [X] de auto van [eiser] niet van de weg had gedrukt, zou [eiser] geen letsel hebben opgelopen. [X] heeft als middel om te mishandelen zijn auto gebruikt. Zonder de auto van [X] zou [eiser] dus geen letsel hebben opgelopen, aldus de raadsman van [eiser]. Er is volgens hem sprake van één gebeurtenis omdat de voorvallen met elkaar verband houden. 

4.2.  Ter comparitie heeft de raadsman van [eiser] gesteld: 
“Wij zijn van mening dat er dekking is volgens de WAM. Noordborgh (ING, rb) heeft de schademelding niet op tijd doorgestuurd naar de verzekeraar. (…) Men gaat de aanrijding en de mishandeling ten onrechte splitsen, maar de aanrijding en de mishandeling vormen één gebeurtenis. [eiser] is tijdens de aanrijding in de auto heen en weer geslingerd. (…) Na de aanrijding had [eiser] al letsel aan zijn knie en snijwonden aan zijn gezicht. De schade is dus niet alleen veroorzaakt door de mishandeling. [eiser] is uitgestapt en vervolgens is hij mishandeld. Er bestaat causaal verband tussen de aanrijding en de mishandeling. (…) De auto van eiser was dusdanig geraakt dat hij daardoor letsel heeft opgelopen.” 

4.3.  [eiser] zelf heeft ter comparitie verklaard: 
“De Mercedes van [X] is zo hard tegen mijn auto aangereden dat ik tegen de vangrail ben geklapt, tegen het linkerportier. Door deze klap had ik schaafplekken op mijn gezicht en mijn linkerknie deed aan de buitenkant zeer. Toen zag ik [X] aan komen rennen en toen ben ik uit de auto gestapt. Ik had geen kracht in mijn linkerbeen en geen balans. Ik stond alleen maar op mijn rechterbeen. Ik weet niet of mijn linkerbeen op dat moment gebroken was of dat het die zenuw was. [X] heeft mij tegen de vangrail aan gegooid en vervolgens geschopt en geslagen. (…) Ik werd overal geschopt (…), ook tegen mijn benen. Ik heb mijzelf vaak afgevraagd hoe dit heeft kunnen gebeuren, want ik deed aan vechtsport en heb aan persoonsbeveiliging gedaan. Er zijn geen getuigen van de tweede aanrijding. De politie heeft nog wel een advertentie geplaatst om getuigen op te roepen maar daar heeft niemand op gereageerd. Ik zat alleen in de auto. [X] is gewoon keihard tegen mij aangereden.” 

4.4.  Op grond van artikel 6 van de WAM heeft de benadeelde ([eiser]) jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens de WAM is gedekt (ASR) een eigen recht op schadevergoeding. De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser], gelet op de onderbouwing in de dagvaarding en het verhandelde ter zitting aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat hij op grond van artikel 6 van de WAM een rechtstreekse aanspraak heeft op ASR voor vergoeding van de schade die hij lijdt door de aanrijding en de daarop volgende mishandeling door [X]. ASR heeft de vordering van [eiser] ook begrepen als een beroep op de WAM-verzekering en daartegen inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet daarop faalt het verweer van ASR dat de vordering onbegrijpelijk is. 

4.5.  De rechtbank zal de vordering aldus lezen dat [eiser]: 
1.   een verklaring voor recht vordert dat ASR en ING gehouden zijn dekking te bieden voor de schade die [eiser] heeft geleden door de aanrijding en de mishandeling door [X], 
2.   hoofdelijke veroordeling vordert van ASR en ING tot volledige dan wel gedeeltelijke vergoeding van de schade die zal worden toegewezen in de tussen [eiser] en [X] aanhangige schadestaatprocedure. 
ASR en ING zijn hierdoor niet in hun belangen geschaad omdat zij inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen deze vorderingen. 

4.6.  Vordering 1 zal bij eindvonnis worden afgewezen jegens ING omdat artikel 6 van de WAM alleen een rechtstreekse vordering van [eiser] uit hoofde van de WAM-verzekering jegens de verzekeraar (ASR) creëert en niet jegens de tussenpersoon, via wie de WAM-verzekering is afgesloten (ING). 

4.7.  Ten aanzien van vordering 2 jegens ING geldt dat die vordering is gebaseerd is op onrechtmatig handelen van ING doordat ING de schademelding van [X] niet heeft doorgeleid aan ASR. Nu ING heeft gesteld dat zij die melding wel heeft doorgeleid aan ASR en [eiser] dat niet heeft betwist, ontvalt de grondslag aan de vordering. Bovendien geldt dat een melding via de tussenpersoon niet vereist is om een beroep te kunnen doen op artikel 6 van de WAM. Ook deze vordering zal daarom jegens ING bij eindvonnis worden afgewezen. 

verjaring 

4.8.  De rechtbank zal als eerste het meest verstrekkende verweer van ASR beoordelen, namelijk dat de vordering van [eiser] verjaard is. [eiser] betwist dat de vordering is verjaard en stelt dat hij binnen de verjaringstermijn een procedure is gestart tegen [X]. Volgens ASR heeft de procedure tegen [X] de verjaring niet gestuit omdat de grondslag van die procedure betrekking heeft op de mishandeling en niet op de aanrijding. Wil sprake zijn van dekking onder de WAM-verzekering dan moet er, aldus ASR, een auto bij betrokken zijn en dat is voor de mishandeling niet het geval. 

4.9.  De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vordering van [eiser], zoals hiervoor is overwogen, begrepen moet worden als een vordering op grond van de WAM geldt de verjaringstermijn van artikel 10 van de WAM. De vordering van [eiser] op ASR verjaart door verloop van drie jaar, te rekenen van het feit waaruit de schade is ontstaan (artikel 10 lid 1 van de WAM). De verjaringstermijn is gelet daarop gaan lopen op 27 december 2003. 

4.10.  Op grond van artikel 10 lid 4 van de WAM wordt de verjaringstermijn jegens de verzekeraar (ASR) gestuit door een handeling van de benadeelde ([eiser]) die de verjaring van de vordering van de benadeelde ([eiser]) tegen de verzekerde ([X]) stuit. Op grond van artikel 3:316 lid 1 en 2 BW wordt de verjaring van een vordering gestuit door het instellen van een eis die tot toewijzing leidt. [eiser] heeft [X] gedagvaard voor de rechtbank te Alkmaar en schadevergoeding gevorderd wegens mishandeling door [X]. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wanneer de dagvaarding is betekend maar het vonnis in die zaak dateert van 2005, derhalve nog geen drie jaar na aanvang van de verjaringstermijn, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat de dagvaarding in ieder geval tijdig de verjaring van de vordering van [eiser] jegens [X] heeft gestuit. 

4.11.  Naar het oordeel van de rechtbank heeft die stuiting ook de vordering van [eiser] jegens ASR gestuit. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op de strekking van artikel 10 lid 4 van de WAM, die in het belang van de benadeelde erin voorziet dat de stuiting jegens de verzekerde doorwerkt in de verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar (de zogenoemde doorstuiting), aan dit artikellid een ruime uitleg moet worden gegeven. Dat volgt ook uit de aan de WAM ten grondslag liggende bedoeling om een ruime bescherming te bieden aan verkeersslachtoffers (HR 27 juni 2008, NJ 2008, 476). Aldus weegt het belang van verkeersslachtoffers zwaarder dan het belang van de verzekeraars om hun vermogenspositie veilig te stellen. De doorstuiting geldt ongeacht de civielrechtelijke bepaling waarop [eiser] de aansprakelijkheid van [X] heeft gebaseerd (BenGH 20 oktober 1990, NJ 1990, 660). Uit de door ASR overgelegde dagvaarding (productie 10 bij cva) blijkt dat de vordering van [eiser] tegen [X] is gebaseerd op artikel 6:162 BW. De feitelijke onderbouwing van die vordering luidt dat de auto van [eiser] door de auto van [X] van de weg is geduwd waardoor de auto van [eiser] tegen de vangrail is geklapt, waarna hij vervolgens buiten de auto ernstig door [X] is mishandeld. Het maken van een scherp onderscheid in de aanrijding en de mishandeling als oorza(a)k(en) van het letsel was in die procedure van [eiser] tegen [X] niet relevant voor [eiser], temeer niet omdat de toedracht van de aanrijding door [X] uitdrukkelijk is betwist, terwijl de mishandeling door [X] werd erkend. 

4.12.  Gelet op het voorgaande wordt het beroep op verjaring verworpen. Of sprake is van dekking als bedoeld in artikel 3 van de WAM zal hierna worden beoordeeld. 

schade veroorzaakt door het motorrijtuig 

4.13.  ASR stelt dat geen dekking bestaat op de WAM-verzekering omdat de schade niet met of door het motorrijtuig is veroorzaakt. [eiser] en zijn raadsman hebben ter comparitie gesteld dat door de aanrijding schade aan de knie en het hoofd is ontstaan. Gelet op de stellingen van [eiser] ter comparitie en de stellingen in de schadestaatprocedure gaat de rechtbank ervan uit dat de schaafplekken aan het gezicht niet tot relevante schade hebben geleid. Ten aanzien van de knie heeft [eiser] gesteld dat hij nog steeds aan het revalideren is en pijn ondervindt. De rechtbank begrijpt de stelling “de schade is niet alleen veroorzaakt door de mishandeling” aldus dat de schade aan de knie is verergerd door de ernstige mishandeling die na de aanrijding heeft plaatsgevonden en waarbij [eiser] ook tegen zijn benen is geschopt. Er is aldus volgens de stellingen van [eiser] sprake van schade aan de knie die enerzijds door de aanrijding is veroorzaakt en die anderzijds is verergerd door de mishandeling. De rechtbank zal hierna beide schadeoorzaken bespreken. 

schade door de aanrijding 

4.14.  Duidelijk is dat als de knie, zoals [eiser] stelt, inderdaad is beschadigd door de aanrijding, sprake is van dekking van die schade onder de WAM. De schade is dan een rechtstreeks gevolg van deelname van de auto van [X] aan het verkeer. [eiser] heeft zijn stelling gemotiveerd onderbouwd (r.o. 4.3) en heeft er onder meer op gewezen dat de auto van [X] zo hard tegen zijn auto is aangereden (linksvoor) dat hij tegen de vangrail is geklapt, tegen het linkerportier. Verder heeft [eiser] gesteld dat hij, alhoewel hij aan vechtsport deed en aan persoonsbeveiliging heeft gedaan, bij het uitstappen na de aanrijding niet in staat was zichzelf te verdedigen tegen de mishandeling door [X] omdat hij geen kracht en geen balans in zijn linkerknie had. ASR betwist dat de knie is beschadigd door de aanrijding. Zij heeft in dat verband ter zitting gesteld dat het gelet op de ernst van de mishandeling niet voor de hand ligt dat het letsel is ontstaan door de aanrijding. Uit de door ASR aangehaalde verklaring van omstanders blijkt weliswaar dat [X] [eiser] op behoorlijk harde wijze heeft geschopt en geslagen maar daarmee is de gemotiveerde stelling van [eiser] dat zijn knie al door de aanrijding is beschadigd, onvoldoende betwist. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de knie van [eiser] is beschadigd door de aanrijding. In hoeverre de kniebeschadiging is verergerd door de ernstige mishandeling, zal afhankelijk van het verdere verloop van de procedure mogelijk in een later stadium moeten worden beoordeeld. 

4.15.  Dat [eiser] in eerdere procedures niet met zoveel woorden heeft gesteld dat de schade mede is veroorzaakt door de aanrijding (in de procedures tegen [X] was dat onderscheid zoals hiervoor reeds is geoordeeld niet erg relevant voor [eiser]) maakt niet dat [eiser] zijn rechten heeft verwerkt om nu in deze procedure dat standpunt in te nemen. 

schade door de mishandeling 

4.16.  De WAM biedt dekking voor letsel dat is veroorzaakt door een motorrijtuig in het verkeer (artikel 3 van de WAM). Dat wordt ook bepaald in artikel 26 van de Polisvoorwaarden Motorrijtuigenverzekering AZP 2008 die van toepassing zijn op de verzekering die [X] met ASR had gesloten. Alhoewel het begrip “door een motorvoertuig” ruim moet worden uitgelegd gelet op de door de WAM beoogde bescherming van het verkeersslachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een keten van gebeurtenissen die in alle onderdelen kan worden aangemerkt als onderdeel van - of als rechtstreeks toe te rekenen aan - de deelname aan het verkeer door de auto van [X]. De schade door de mishandeling kan dus niet in voldoende relevante mate worden toegerekend aan de wijze waarop [X] met zijn auto aan het verkeer heeft deelgenomen. 

4.17.  De verwijzing van [eiser] naar artikel 4 lid 4 sub f van de bijzondere voorwaarden personenautoverzekering wettelijke aansprakelijkheid die van toepassing zijn op de door [X] met ASR gesloten verzekering kan [eiser] niet baten omdat geen sprake is van schade die is veroorzaakt door het uitstappen uit de auto, maar door de mishandeling. 

4.18.  Op grond van het voorgaande is ASR niet gehouden tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de mishandeling door [X]. Of ASR wel gehouden is tot vergoeding van de schade die het gevolg is van de aanrijding hangt af van het antwoord op de vraag of [X] aansprakelijk is voor die aanrijding. 

aansprakelijkheid van [X] 

4.19.  Het rechtstreekse vorderingsrecht van [eiser] jegens ASR op grond van de WAM is gebaseerd op de civielrechtelijke aansprakelijkheid van [X] tegenover [eiser]. Dat betekent dat voor toepassing van de WAM sprake moet zijn van civielrechtelijke aansprakelijkheid van [X]. 

4.20.  De rechtbank stelt vast dat de door [eiser] gestelde toedracht van de tweede aanrijding door ASR gemotiveerd is betwist, onder verwijzing naar de destijds door [X] bij de politie afgelegde verklaring. Volgens [X] is [eiser] opzettelijk op de rechterflank van zijn auto ingereden door naar links te sturen, waardoor [X] van de weg schoot. De politie heeft destijds de oorzaak van de aanrijding niet kunnen vaststellen. Zij heeft eventuele getuigen opgeroepen zich te melden, maar daar is geen reactie op gekomen. [eiser] zat destijds alleen in de auto zat zodat er aan zijn zijde geen getuigen zijn. Daarmee ligt het voor de hand dat alleen [eiser], [X] en de vrouw van [X] over de toedracht van de tweede aanrijding kunnen verklaren. Op [eiser] rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat [X] de tweede aanrijding heeft veroorzaakt en daarvoor aansprakelijk is. Daarbij geldt dat een getuigenverklaring van [eiser] op grond van artikel 164 lid 1 Rv beperkte bewijskracht heeft en geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Nu [eiser] ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft aangegeven toegelaten te willen worden tot bewijslevering, zal de rechtbank [eiser] bewijs opdragen als hierna in het dictum omschreven. 

4.21.   Als [eiser] niet slaagt in de bewijslevering zullen de vorderingen jegens ASR worden afgewezen. Omdat voor wat betreft de schade aan de knie als gevolg van de aanrijding sprake is van WAM-dekking moet de stelling van ASR dat aanleiding bestaat voor verdubbeling van het liquidatietarief worden verworpen. 

4.22.  Als [eiser] slaagt in de bewijslevering zal vervolgens moeten worden beoordeeld in hoeverre het letsel aan de knie is verergerd door de mishandeling. Zonodig zal de mate waarin de aanrijding en de mishandeling ieder afzonderlijk aan de schade hebben bijgedragen naar billijkheid moeten worden geschat met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval. 

4.23.  Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging. 

5.  De beslissing 

De rechtbank, 

5.1.  draagt [eiser] op te bewijzen dat [X] de auto van [eiser] heeft afgesneden en tegen de vangrail heeft gedrukt, LJN BR4769